Terwijl de Nederlandse politiek in 1997 de belangstelling van Europees
commissaris Karel van Miert voor de Philips-technolease zoveel mogelijk
relativeert, doen de echte problemen zich voor in Brussel. Dan blijkt
hoe groot de argwaan is die Nederland door de niet-aanmelding van de
technolease bij de ambtenaren van Van Miert over zichzelf heeft
afgeroepen. Ook wordt helder dat de matige effectiviteit van
technologiesubsidies bij Philips tot nieuwe varianten leidt om de
Europese vrijhandel te ontlopen. En eveneens komt tot uiting - het is
een detail, maar toch - dat de ruwe behandeling van de Algemene
Rekenkamer door Economische Zaken bij diens eerdere
technolease-onderzoek geen incident is geweest.
Het draait in 1997 niet om de technolease zelf. Daarover is Nederland zo
spaarzaam met mededelingen aan Brussel dat Van Miert, die toch al een
traag apparaat heeft, onmogelijk snel kan handelen. Het onderzoek zal
zeker niet de komende Kamerverkiezingen van mei zijn afgerond. De
onmiddellijke schade van het ontstane wantrouwen komt in 1997 dan ook op
een ander gebied tot uiting. Van Mierts ambtenaren voeren een uitvoerige
controle uit op het convenant dat Philips in 1987 met Nederland sloot -
en het elektronicaconcern 100 miljoen technologiesubsidie per jaar
garandeert. Er volgt een venijnig conflict op. En de gevonden feiten
tonen in de ogen van de Brusselse ambtenaren opnieuw aan dat Nederland
maar wat aanrommelt.
Aanjager van de kwestie is de jonge Brit Lellis Braganza. Hij werkt als
onderzoeker op het onderdeel staatssteun van het 'DG4', de ambtelijke
dienst van Van Miert die het praktische onderzoekswerk doet om verboden
staatssteun aan het licht te brengen.
Braganza, die de naam heeft een heethoofd te zijn, was eerder
gestationeerd op het zogenoemde 'DG12', van waaruit de Europese
subsidies worden verstrekt voor onderzoek en ontwikkeling van nieuwe
technologieën (R&D). In dat werk is hij, net als zovele anderen,
het nut van deze subsidies gaan betwijfelen. Jarenlang zag Braganza
grote sommen uit de Europese kassen onder het mom van R&D-stimulering
naar slecht lopende bedrijven verdwijnen. Ook naar Philips. En als het
geld eenmaal was gestort, bleek Braganza zelden dat er ook iets uit
voortkwam - een product bijvoorbeeld, of een idee waarmee een product
gemaakt kon worden.
Een ,,schande'', vond de explosieve Braganza de Europese R&D-subsidies,
,,een belachelijke vorm van geldsmijterij''. Met die wetenschap in zijn
achterhoofd solliciteerde hij medio jaren negentig naar een baan bij de
dienst van Van Miert, die faire handelsverhoudingen in Europa af kan
dwingen via strijd tegen kartels, monopolies en exclusieve (verboden)
staatssteun. Daar stond hem, vond hij, nuttiger werk te doen.
Zo gebeurt het dat Lellis Braganza najaar 1996, eenmaal in dienst bij
Van Miert, de aanmelding uit Den Haag onder ogen krijgt van de
Nederlandse R&D-steun aan Philips uit 1995 en 1996. Hij kijkt, hij kijkt
nog eens, en hij blijft kijken. Het gaat om subsidiëring van enkele
met name genoemde R&D-projecten die soms al vanaf 1990 lopen. En de
Nederlandse regering wil dezelfde projecten blijven subsidiëren tot
1997, soms zelfs 1999. Dit kan bijna niet in de haak zijn, weet Braganza
uit zijn werk op DG12. In de elektronicasector is voor
productontwikkeling een termijn van twee à vier jaar
gebruikelijk. Dat geldt ook voor Philips. Toen Jan Timmer de Operatie
Centurion startte, stelde hij dat een R&D-project na drie jaar effect
moest sorteren. Anders werd het gestaakt.
Maar het verbaast Braganza om te beginnen dat het 100 miljoen-convenant
in 1990 door DG4 is goedgekeurd. In zijn ogen gaat het hier om een
individuele steunrelatie die in strijd is met letter en geest van het
Europees Verdrag - dat staat immers steun alleen toe als iedere
onderneming er gelijkelijk van profiteert. Hij duikt in het archief van
DG4 en ziet tot zijn ontzetting dat de aanmelding vanaf 1990 tot nu toe
vanuit DG4 nooit tot enige actie heeft geleid. They just rubbed a stamp,
roept hij boos uit.
Maar Philips en Nederland, zullen collega's hem later uitlegggen, hadden
de naam de regels keurig na te leven. Controle was overbodig, vonden ze.
Het is achteloosheid die Braganza woedend maakt; dat wordt-ie nu eenmaal
gauw. Maar hij kan er weinig meer tegen ondernemen. Nu het convenant
zoveel jaren achter elkaar is goedgekeurd kan hij het principe ervan in
1996 onmogelijk nog ter discussie stellen. Als hij iets wil bereiken,
zal hij het zaakje van project tot project moeten analyseren.
Op dat punt, dat ziet Braganza eveneens, hebben zijn voorgangers niet
alles laten lopen. Vragen over de steun uit 1995 aan de ontwikkeling
door Philips van nieuwe halfgeleiders op de multimedia-markt (SSM)
hebben er augustus 1996 toe geleid dat de Commissie formeel een
procedure wegens verboden staatssteun tegen Nederland is gestart. Het
gaat, aldus het officiële standpunt van Van Miert, niet om
R&D-subsidie maar om steun waarmee Philips zijn positie op de markt in
deze sector oneigenlijk versterkt.
Maar dat is een klein zaakje (acht miljoen gulden steun per jaar) -
Braganza stuit in zijn navorsingen op veel grotere projecten. Vooral de
Nederlandse LCD-steun (voor onder meer flat panel displays, platte
beeldschermen) springt eruit. In 1990 is Nederland met subsidiëring
begonnen, en het voorstel van Economische Zaken behelst om daarmee door
te gaan tot 1999. Dat is dus negen jaar voor de product-ontwikkeling.
En het gaat niet om weinig geld. De 189 miljoen gulden subsidie die
Nederland tot en met 1996 aan LCD-ontwikkeling heeft gegeven (aldus
gegevens van Economische Zaken) wordt in dit voorstel tot 1999 nog eens
opgehoogd met een slordige 50 miljoen gulden. Braganza heeft nu geen
twijfel meer: dit klopt niet.
De bevestiging is gauw gevonden. Hij switcht zijn PC aan en begint te
surfen op Internet. Op de site van Philips leest hij dat het bedrijf
oktober 1996 - na de mislukking van grootschalige productie van platte
beeldschermen - een joint venture met het Japanse Hosiden is aangegaan
voor de commerciële exploitatie van LCD. Hosiden produceert iedere
maand 100.000 flat panel displays voor de markt, aldus de Philips-site.
Dat is dus helder, denkt Braganza. Nederland zegt dat het de R&D van LCD
subsidieert, redeneert hij, maar financiert in werkelijkheid de
marktverliezen die Philips bij de verkoop van platte beeldschermen
leidt: pure competitievervalsing.
En er is meer. Voor de toepassing van geïntegreerde schakelingen in
de consumentenelektronica (met als doel bijvoorbeeld video, audio en de
spraakcomputer in één product samen te brengen), blijkt
Philips door Nederland ook merkwaardig lang te worden gesteund. Tussen
1991 en 1994 gaat het om ruim 30 miljoen gulden, en het voorstel dat
Braganza moet goedkeuren is om daar in de periode 1995-1997 nog eens
ruim 25 miljoen gulden bovenop te doen. Alweer wordt dus een
ongebruikelijk lange termijn voor product-ontwikkeling voorgewend: zeven
jaar.
Nu bieden de jaarverslagen van Philips en enkele concurrenten Braganza
uitkomst. De R&D-subsidie wordt gegeven voor een systeem dat door
talrijke bedrijven (Siemens, SGS Tompson) al in productie is gebracht.
En ook Philips, leest Braganza in de stukken, staat op het punt het
systeem commercieel te exploiteren. Dus alweer stelt de onderzoeker vast
dat hier iets anders gebeurt dan Nederland zegt. Niks R&D-steun, simpele
marktinterventie: het is, volgens Braganza, andermaal pure
competitievervalsing.
Verrast is de onderzoeker hier overigens allerminst over. Want nu al
sinds eind jaren tachtig uit alle praktische ervaringen in Europa met
R&D-subsidies is gebleken dat de effecten ervan gering zijn, vindt
Braganza het wel logisch dat de beschikbare subsidies op een
alternatieve manier door bedrijven als Philips worden aangewend. Maar
een ander verhaal is of die aanwending daarmee ook in orde is.
Op de Brusselse Avenue de Cortenbergh, waar de staatssteun-ambtenaren in
een toren met kleine kamers en smalle gangen werken, is de lichte
ontvlambaarheid van Braganza al enkele maanden na zijn komst
legendarisch. Dan rent hij de gang op, stormt hij de kamer van een
collega binnen, en vertelt woest welk schandaal hij nu weer op het spoor
is. Dus als hij dat najaar 1996 ook doet bij het R&D-subsidiedossier van
Philips, wordt hij wat meewarig bekeken. Ach, daar heb je Braganza weer.
Maar enkele maanden later zijn de bordjes verhangen. Want dan is
technolease inmiddels een onderwerp geworden en dan hebben ze bij DG4
ineens bijzondere attentie voor het werk van Braganza. Het geldt
eveneens voor Van Miert - want er vallen een paar dingen op hun plaats.
Nederlandse vertegenwoordigers hebben Braganza tegen zijn superieuren
eerder getypeerd als een van lotje getikte figuur. Zo'n mannetje dat van
alles roept, niemand vertrouwt, en tot vervelens toe overbodige vragen
stelt. En gezien Braganza's gedrag op de gangen, konden die superieuren
zich wel iets bij die klachten voorstellen. Althans in eerste instantie.
Want nu gebleken is dat Nederland de zaken soms unfair speelt, komt ook
de kritiek op Braganza in een ander daglicht te staan.
De superieuren informeren nog eens bij hem. En dan blijkt dat Braganza
merkwaardige ervaringen met de Nederlandse overheid achter de rug heeft.
Want nadat hij zich niet meteen ontvankelijk toonde voor de Nederlandse
aansporing zijn onderzoek te laten rusten, maakte hij een onaangename
periode door, vertelt hij zijn directeur-generaal Alex Schaub. Schaub
weet dat, want ook hij is eerder ook vanuit Den Haag benaderd met vragen
als: ,,Why doesn't your boy accept it? Can you stop him?''
En als dat niet gebeurt, gaat Den Haag Braganza pas goed dwarszitten.
Vragen worden niet of slecht beantwoord, stukken veel later toegezonden
dan toegezegd, hij wordt afgebekt, gekleineerd en soms zelfs aanwijsbaar
beduveld, klaagt de onderzoeker tegen zijn collega's (met de pers mag
hij niet praten). Het doet denken aan de behandeling die de
Rekenkamer-onderzoekers van Economische Zaken kregen bij hun
technolease-onderzoek.
En net als de mensen van de Rekenkamer kan ook onderzoeker Braganza
tenslotte weinig waardering voor de EZ-ambtenaren opbrengen. Als het
conflict voorjaar 1997 een half jaar aansleept kan de Brit het woord
Dutch niet meer zonder de toevoeging bastards uitspreken.
Volgens directeur-generaal Van der Harst van Economische Zaken was er
overigens niet zoveel aan de hand. ,,Philips heeft nu eenmaal veel
projecten lopen, dat moet nooit een probleem zijn. Ik was wel een beetje
geïrriteerd, want ik fungeerde als intermediair tussen Philips en
Brussel. Maar ik ben geen technicus. Ik heb daarom voorgesteld de
Brusselse ambtenaar rechtstreeks met Philips te laten praten. Dat hebben
ze gedaan en dat was nuttig. De kou werd uit de lucht gehaald'', aldus
Van der Harst.
Maar als Braganza 18 maart 1997 een bezoek aan Eindhoven brengt, heeft
zijn analyse ('de Nederlanders rotzooien maar wat aan') inmiddels alle
steun van zijn ambtelijke bazen. En van Van Miert. De agressieve,
intolerante houding van Economische Zaken die Braganza signaleerde, is
bij Philips geheel afwezig. Hij ontmoet er bijvoorbeeld Nico Hazewindus,
de geroutineerde Philips-man in Brussel, en die is het weliswaar niet op
alle punten met hem eens, maar toont anderzijds begrip voor zijn
opvattingen. En van een andere Philips-directeur krijgt hij off the
record curieus genoeg te horen dat hij groot gelijk heeft: met R&D
hebben deze projecten, beaamt de man, eigenlijk niks meer van doen. Het
gaat voornamelijk om verliesfinanciering, fluistert hij Braganza in het
oor. Het sterkt de onderzoeker in zijn opvattingen, en teruggekeerd uit
Eindhoven laat Braganza Den Haag weten dat hij zijn eerdere stellingen
niet verlaat.
Voor Nederland dreigt het nu toch werkelijk onaangenaam te worden.
Naast de technolease staan de Philips-steun aan SSM
(halfgeleiders/multimedia), LCD (platte beeldschermen) en Consumers IC's
(geïntegreerde schakelingen in de consumentenelektronica) bij Van
Mierts ambtenaren ter discussie. Vier Philips-projecten komen zo binnen
een half jaar onder druk te staan. Brussel dreigt uitvoering van het
convenant op deze wijze zo'n beetje onmogelijk te gaan maken.
Daarop grijpt Hans Wijers persoonlijk in. Hij belt Karel van Miert en
maakt een afspraak (voor 24 april 1997) om zijn ongerustheid bij de
Europees Commissaris toe te lichten. Daartoe schrijft hij zes dagen
eerder eveneens een brief ('ons kenmerk 97024913'), waarin Wijers
onderstreept dat Van Mierts streven ,,naar minimalisatie van individuele
R&D-steun aan individuele [...] ondernemingen'' gevaarlijke kanten
heeft.
Dit is zeer onvoordeling voor Nederland, schrijft de minister, omdat
Philips in dat land twintig procent van alle R&D doet. Op de concrete
bezwaren tegen de afzonderlijke steun-arrangementen (die er in feite in
alle gevallen op neerkomen dat er geen R&D wordt gesteund maar producten
die al ontwikkeld zijn) gaat hij in de brief overigens niet in, anders
dan met de ongeduldige mededeling dat de reeksen vragen die Van Mierts
ambtenaren op Den Haag hebben afgevuurd ,,naar ik meen, volledig werden
beantwoord, onder andere door middel van een gesprek bij Philips''.
Wijers zegt achteraf dat hij in die tijd ongerust werd. ,,Dit ging niet
om kleine projectjes meer. Dat ging om forse projecten'', zegt hij. ,,Er
speelde een verschil in interpretatie over de afstand tot de markt. Ik
heb daarover heel constructieve gesprekken gevoerd met Karel van Miert.
In een aantal gevallen hebben die ook tot terechte vragen naar Philips
geleid. Daar zit van beide kanten een zekere learning in.''
Zonder resultaat is Wijers' gesprek met Van Miert niet. Hij weet er de
Europees Commissaris van te overtuigen dat het principe van R&D-steun
aan Philips overeind blijft: Nederland mag de jaarlijkse honderd miljoen
blijven verstrekken. Maar Van Miert laat op zijn beurt weten dat hij
niet meer is gediend van het Hollandse gesjoemel. R&D-steun is bij hem
akkoord - maar dat mag niet meer resulteren in marktinterventies,
verliesfinancieringen en andere achterommetjes om de Europese vrijhandel
te ontlopen. Na zijn gesprek met Wijers laat Van Miert onderzoeker
Braganza dan ook weten dat hij de ingenomen stellingen moet handhaven.
Zo blijkt gaandeweg in 1997 dat Nederland en Philips een vrijwel
verloren strijd uitvechten. Stapje voor stapje moeten ze aan Braganza
toegeven. Wat betreft LCD kunnen ze er niet onderuit dat steun na 1996
niet gerechtvaardigd is; die wordt najaar 1997 ingetrokken. Wat betreft
de geïntegreerde schakelingen voor de consumentenelektronica
(Consumer IC's) geeft men eraan toe dat de steun al vanaf 1995
ongerechtvaardigd was; ook die wordt, officieel bij brief van 1 oktober,
ingetrokken, met terugwerkende kracht vanaf 1995. En wat betreft de de
multimedia-steun loopt het nauwelijks anders: die wordt gedeeltelijk
ingetrokken. Het is een uitkomst die Braganza in een interne DG4-nota
van 12 september 1997 al heeft aangegeven. Karel van Miert schudt Hans
Wijers daarna dan ook vriendelijk de hand: de Europees Commissaris vindt
dat de Hollandse minister zich sportief heeft gedragen.
Vraag blijft achteraf echter hoe het kon gebeuren dat Philips -
bijvoorbeeld - de verliezen op het LCD-project wilde financieren met
R&D-subsidie. Is dat geen erg sterke aanwijzing dat ook binnen het
elektronicaconcern het geloof in het nut van R&D-subsidies tanende is?
Wijers wil er niet aan. ,,Ik zie het niet zo zwaar'', zegt de minister.
,,Iemand runt zo'n project en probeert het nog langer door te trekken
dan eigenlijk is toegestaan. Niets menselijks is zo'n projectmanager
vreemd. Het is logisch dat hij zoveel mogelijk subsidie probeert binnen
te krijgen. Als daar in de interne audits niet goed naar wordt gekeken,
en mijn mensen zien het ook niet - dan kan er zoiets gebeuren.''
Maar effect was wel dat Nederland met de billen bloot moest. ,,Wij zijn
als overheid op het verkeerde been gezet'', zegt Wijers. ,,Door Philips,
ja. Er werd op grotere schaal geproduceerd dan wij wisten. Ik vind het
heel goed dat Brussel daar een punt van heeft gemaakt. Brussel is er
dieper ingedoken dan wij hebben gedaan. Het goede van het systeem in
Europa is dat het is uitgekomen.''
Het mag niet nog eens gebeuren, waarschuwt de minister. ,,Wij gaan er in
de toekomst scherper naar kijken. Want het is heel vervelend in Brussel
te merken dat de Philips-gegevens niet kloppen. De Nederlandse overheid
mag niet nog eens in zo'n positie gebracht worden. Dat kàn
niet.''
In het licht van al dit kleine gerommel lijkt het alleszins logisch dat
Karel van Miert voorjaar 1997 zijn wantrouwen tegen Nederland niet meer
voor zich kan houden - en uitroept dat voor de Nederlandse staat Philips
blijkbaar de nationale heilige koe is. ,,Ik ken de uitspraak niet'',
zegt Wijers. ,,Maar het is absoluut onwaar. Flauwekul.''
De kwalificatie van de Europees Commissaris is unfair, meent de
minister. Ook in Europa zou best eens meer waardering mogen bestaan
omdat het bedrijf zich zo kranig staande houdt - dat is, zegt hij, ook
een Europees belang. Want uiteindelijk gaat ook deze minister van
Economische Zaken, zoals al zijn voorgangers, door het vuur voor
Philips. Met het aloude Hollands Glorie als motivatie.
Wijers: ,,De onderneming beleeft nog steeds een moeilijke periode. Het
bedrijf zit in een complexe reorganisatie. We moeten blij zijn dat we
dit bedrijf binnen onze poorten hebben. Het bedrijf verdient onze steun.
We moeten er trots op zijn dat Philips nog steeds tot de toonaangevende
global companies behoort. Maar iets waarop je trots bent is nog geen
heilige koe. In Nederland is niets een heilige koe.''