TECHNOLEASE
NIEUWS &
ACHTERGRONDEN
DISCUSSIE
& OPINIE
KAMERSTUKKEN
|
De omstreden eenmaligheid van een fiscale constructie
Door onze redacteuren CEES BANNING en TOM-JAN MEEUS
Een werkgroep uit de Tweede Kamer hervat
volgende week haar verhoren over technolease. Hadden alle ondernemingen
gelijkelijk recht op deze constructie, zoals oud-staatssecretaris Marius
van Amelsvoort deze week zei? Waarom wilde Financiën, aldus een
intern memo, dan toch 'andere bedrijven buiten de deur houden'? En stond
Wim Kok altijd aan de zijlijn? Het handschrift van de toenmalig minister
van Financiën op een interne notitie: 'Ik begrijp dat ik hiervan
kennis mag nemen'.
DEN HAAG, 23 MEI. De woorden van oud-staatssecretaris Marius van
Amelsvoort (Financiën) waren van een onweerlegbare logica. Wat hij
in 1993 schreef over het eenmalige karakter van de Philips-technolease
('eens maar nooit weer') heeft geen belang, zei de ex-bewindsman dinsdag
tegen een werkgroep uit de Tweede Kamer. Een jaar later mocht immers ook
Fokker van de regeling gebruikmaken.
Van bevoordeling van één bedrijf (wat strijdig zou zijn
met de Europese regels) was dus geen sprake, stelde Van Amelsvoort. En
al helemaal niet van het onjuist inlichten van de Tweede Kamer, die hij
na goedkeuring van de Philips-transactie in 1993 meedeelde dat nieuwe
gevallen op een gelijke behandeling konden rekenen. Over het al dan niet
juist informeren van de Kamer moet de werkgroep, voorgezeten door Frans
Wolters (CDA), een oordeel vellen. Aanstaande maandag worden oud-premier
Ruud Lubbers en toenmalig minister van Financiën Wim Kok gehoord.
Het bewijs van discriminatie van bedrijven werd voor het eerst
gesuggereerd nadat brieven van Van Amelsvoort uitlekten uit de periode
dat hij in 1993 na eerder verzet akkoord ging met de
Philips-technolease. Op 13 juli schreef hij aan Lubbers en minister Koos
Andriessen (Economische Zaken) en Kok dat ,,alle betrokkenen'' het
erover eens waren dat het inzake de Philips-technolease ,,eens maar
nooit weer'' was. De brieven hebben volgens Van Amelsvoort een andere
betekenis dan er de laatste tijd aan is gegeven, vertelde hij de
werkgroep afgelopen dinsdag. Het 'eens maar nooit weer' sloeg op de
langdurige, een half jaar slepende procedure die was gehanteerd alvorens
de Philips-technolease goed te keuren; de periode waarin de
belastingdienst de constructie driemaal afwees.
Bij het doorvragen werd de werkgroep maandag belemmerd doordat minister
Gerrit Zalm (Financiën) weigert de brieven van Van Amelsvoort
openbaar te maken; ook Van Amelsvoort zelf bleek daar niet voor te
voelen. Feit is dat de toenmalige staatssecretaris 13 juli aan Lubbers
en Andriessen schreef dat hij ervan uitging ,,dat de minister van
Economische Zaken Rabo zal uitnodigen te verklaren dat zij niet opnieuw
met deze constructie of varianten ervan zal komen en dat hij zelf
dergelijke voorstellen - ook van anderen dan Rabo - in de toekomst niet
zal entameren/steunen''. Over de procedure rept de brief in dit verband
niet.
Uit het feit dat Andriessen noch Lubbers reageerde op de brief van Van
Amelsvoort leidde de oud-staatssecretaris af dat ,,men dit
accepteerde'', zei hij tegen de werkgroep-Wolters. Andriessen vertelde
deze week echter dat hij het verzoek ,,onzinnig'' vond: niet waard om op
te reageren.
Intussen was niet Andriessen maar Van Amelsvoort het politieke hoofd van
de belastingdienst. En daar was de interpretatie van het 'eens maar
nooit weer', die Van Amelsvoort nu geeft, destijds onbekend. In het
archief van het ministerie bevindt zich een vertrouwelijke brief die op
14 juli 1993 aan de directeur corporate fiscal affairs van Philips, Ad
der Kinderen, werd gestuurd. Daarin deelde directeur-generaal der
Belastingen Joop van Lunteren mee dat de multinational de technolease
alsnog kon inzetten, maar hij voegde eraan toe: ,,Ik vertrouw erop dat
Philips voldoende doordrongen is van het bijzondere, eenmalige karakter
van het besluit om in te stemmen met de hoofdlijnen van de voorgelegde
opzet'' (cursivering red.). Ook in dit verband werd over de procedure
met geen woord gerept.
Dat de top van Financiën destijds in de veronderstelling leefde dat
er na de Philips-technolease geen tweede zou volgen lag meer voor de
hand dan het nu lijkt. Het besluit over Philips werd in het diepste
geheim genomen. En ondanks grote spanningen (tussen de betrokken
belastinginspecties, de ondernemingen en de bank, tussen Economische
Zaken en Financiën in Den Haag, tussen Andriessen en Van
Amelsvoort), was er niets uitgelekt.
Aandacht voor het thema ontstond pas nadat minister Andriessen oktober
1993 tegenover de VPRO-radio gewaagde van zijn helpende hand voor
'Eindhoven': ,,Ik heb wel wat gedaan voor Philips, dat is waar''. De
makers van het programma Argos zetten vervolgens uiteen waar het om ging
- het onderwerp technolease had de openbare agenda bereikt.
Vanaf dat moment zat Financiën echt in de problemen. Bij hun verzet
hadden de ambtelijke en politieke top (althans Van Amelsvoort) zich
bediend van alle denkbare invalshoeken. De constructie was strijdig met
wet en jurisprudentie, was er één. Het verlenen van
'zekerheid vooraf' (een garantie voor de afhandeling van een
belastingaanslag, zoals bij de Philips/Rabo-transactie was verleend) was
ongewenst in zaken van 'fiscale grensverkenning', luidde een andere. De
belangrijkste was evenwel dat technolease leidde tot een aanzienlijke
derving van winstbelasting, en bij regelmatig gebruik de grondslag onder
de heffing kon weghalen.
Pagina 15: Het ging om groot geld en om grote belangen
De eerste twee argumenten waren verloren gegaan nadat Van Amelsvoort
onder pressie van Andriessen en Lubbers had ingestemd met de
constructie. Dus toen de staatssecretaris 14 oktober 1993 voor
vertrouwelijk overleg naar de Kamer werd geroepen om de fiscale
constructie toe te lichten, had hij geen ruimte zich te
distantiëren van het beginsel van gelijke behandeling. Hij zegde
toe dat nieuwe gevallen van technolease op dezelfde toets als Philips
konden rekenen.
Het liet de essentie van de strijd tussen Financiën en Economische
Zaken onverlet. Die was dat technolease volgens Financiën duur was
(wegens de derving van belastinginkomsten), terwijl EZ meende dat de
constructie slechts een verschuiving van belastinginkomsten in de tijd
teweegbracht. Wat de Rabobank niet betaalde, zou later alsnog door
Philips worden vergoed.
Van belang is dat het huidige kabinet, ook de twee bewindslieden van
Financiën, zich de opvatting van Economische Zaken eigen heeft
gemaakt. Dat deed het overigens op een moment dat EU-commissaris Van
Miert (mededinging) belangstelling voor de Philips-technolease
bekendmaakte wegens mogelijke staatssteun. In dat verband was een
openlijke bekentenis dat de constructie kostbaar is niet erg handig. De
bewindslieden meldden de Kamer dan ook dat berekeningen van verminderde
belastinginkomsten wegens technolease niet waren gemaakt.
Maar najaar 1993 werd op Financiën wel nagedacht over verminderde
belastinginkomsten wegens technolease. Dat zou later pas goed blijken -
onder meer uit een berekening die daarover aan minister Kok werd
gestuurd.
Want nadat het principe van de constructie openbaar was geworden, deed
een reeks andere ondernemingen een gooi naar de bijzondere
belastingfaciliteit. En de vrees bestond dat ook buitenlandse
ondernemingen, al dan niet samen met Nederlandse banken, gebruik zouden
gaan maken van een technolease, zoals Van Amelsvoort deze week tegen de
werkgroep-Wolters zei.
Hij sprak er daarbij zijn verwondering over uit dat dit niet gebeurde.
Maar het gebeurde wel - de complicatie was echter dat buiten de Rabobank
nagenoeg niemand wist hoe de constructie exact in elkaar stak. Dat gaf
de ambtenaren van de belastingdienst lucht. De mededeling dat het
technoleasevoorstel van de vragende onderneming in details afweek van de
Philips-transactie was genoeg om ondernemingen 'nee' te verkopen. Van
Amelsvoort zei daarover december 1993 tegen de Kamer dat het ,,zeer de
vraag [was] of nieuwe transacties dezelfde elementen zullen bevatten als
die tussen Philips en de Rabobank, want die transactie bevatte zeer veel
specifieke aspecten'' - en die waren allemaal geheim.
De situatie werd voor Financiën pas echt hachelijk toen ook de Rabo
zelf zich met meer technolease-voorstellen van ondernemingen bij de
belastingdienst meldde. Dit gebeurde in het voorjaar 1994 met een
voorstel van Nedlloyd; het werd afgewezen. ,,Wij waren kennelijk niet
zielig genoeg'', zou Nedlloyd later zeggen.
Intussen had Van Amelsvoort bovendien nieuwe politieke ruimte
gecreëerd. In december 1993 formeerde hij een werkgroep die
criteria voor technolease moest opstellen. Ook daarmee konden
belastinginspecteurs uit de voeten. Een aanvrager kon er altijd op
worden gewezen dat in afwachting van de criteria een beslissing nog niet
kon worden genomen. Van Amelsvoort zei eind 1993 dat de werkgroep ,,op
vrij korte termijn'' klaar zou zijn. Maar driekwart jaar later, 18
augustus 1994, vaardigde het departement nog een missive aan de
belastinginspecties uit waarin hij ze oplegde de beoordeling van
,,lopende en nieuwe gevallen'' van technolease op te schorten hangende
het advies van de werkgroep. Dat werd overigens ook toen ,,op korte
termijn'' verwacht.
Maar in de tussentijd had de dijkbewaking van Financiën haar beste
tijd gehad. Het ministerie van Economische Zaken had voorjaar 1994 bij
de Rabo geïnformeerd of de bank bereid was het opnieuw in problemen
geraakte Fokker met een technolease te helpen, onthulde Rabo-topman
Herman Wijffels later. De Rabo ging erop in.
Bij brief van 7 juni 1994 liet de belastingdienst Amsterdam (inspecteur
Warner Bruins Slot) het ministerie weten dat de voorgestelde
Fokker/Rabo-constructie in strijd was met wet en jurisprudentie. De
redenering bevatte ook (weer) de vaststelling dat de voorgelegde deal op
punten niet overeenkwam met die van Philips en de Rabo.
Legden ondernemingen die eerder een zelfde afwijzing kregen zich erbij
neer, Fokker niet. Het bedrijf ging lobbyen in Den Haag. De Rabo deed
mee. En EZ ook. Kamerleden werden geïnformeerd over het voornemen
van Van Amelsvoort geen gelijke behandeling toe te passen. Gevoelens van
solidariteit met Fokker domineerden in het parlement, zo werd ook de top
van Financiën duidelijk.
Op 9 juni schreef de directeur Directe Belastingen, Cyriel Petiet, de
gevoelens van Financiën neer in twee notities. De eerste (van 17
pagina's) richtte hij aan een reeks topambtenaren en de
staatssecretaris, met een kopie ('cc', copie conform) aan de minister en
enkele ambtenaren. Deze notitie werd eerder in samenvatting gepubliceerd
door de Algemene Rekenkamer (waaronder de opvatting dat technolease niet
'Brussel-proof' was).
Maar een andere, zeven pagina's tellende notitie - cruciaal voor wie wil
weten wat 'eens maar nooit weer' in ambtelijke ogen betekende - haalde
de openbare stukken niet; dit stuk werd rechtstreeks aan de minister
gestuurd. Op pagina 4 van deze notitie schreef Petiet (onder
'Beleidsmatig'): ,,Ten tweede male toegeven betekent dat voor de
toekomst geen rem meer kan worden opgeworpen. Herhaald aankondigen dat
Financiën een nadere invulling zal geven aan de criteria zal niet
helpen. Wij kunnen ons slechts éénmaal permitteren uit te
dragen dat de voorgaande transactie een éénmalige is
geweest'' (cursivering red.). Het was kortom zaak nadrukkelijk niet naar
een gelijke behandeling te streven - en dus de Europese
staatssteunregels te overtreden - want: ,,Dat betekent dat de weg vrij
is om ook met andere bedrijven (b.v. Hoogovens, NedCar, Akzo, DSM, Tulip
om er enkele te noemen) deze transactie aan te gaan.''
Het was normaal dat deze notities ook op het bureau van de minister
belandden. Toen luidde de officiële opvatting van het departement
immers nog dat technolease een begrotelijke aangelegenheid was. En in de
taakverdeling tussen Van Amelsvoort en Kok, zei de oud-staatssecretaris
deze week, was het Van Amelsvoort die de fiscaal-technische zaken voor
zijn rekening nam terwijl Kok pas werd ingeseind als er consequenties
voor de rijksbegroting waren.
Exact een week na Petiets omvangrijke notities, 16 juni, was de dag
gekomen dat de buitenwereld formeel van de opvattingen van
Financiën in kennis werd gesteld. Vier vertrouwelijke brieven
gingen uit, waarvan twee - aan de belastinginspectie in Amsterdam en de
Tweede Kamer - ondertekend door topambtenaar Van Lunteren. De inspectie
kreeg een aai over de bol: de Fokker-technolease was terecht afgewezen.
En ,,vermoedelijk ten overvloede'' voegde hij eraan toe dat de
beslissing over de Philips-technolease een ,,volstrekt eenmalig
karakter'' had, zoals destijds ,,neergelegd in de brief aan de N.V.
Philips'', waarin ook was gemeld dat ,,indien in de toekomst een
dergelijke overeenkomst opnieuw zou worden voorgelegd, inspecteurs de
opdracht zouden krijgen geen zekerheid vooraf te geven''. Dit laatste
werd niet aan de Kamer geschreven. In die brief beperkte Van Lunteren
zich tot fiscaal-technische bezwaren.
Lubbers en Andriessen werden persoonlijk door Van Amelsvoort
aangeschreven (hoewel het gebruikelijke 'Amice' ontbrak). Hij somde de
vaste argumenten tegen de technolease op (in strijd met wet, 'fiscale
grensverkenning', en het 'eens maar nooit weer' dat bij Philips was
overeengekomen). Andriessen noemde de brief deze week ,,uiterst
onbelangrijk''. ,,Ik kon me niet voorstellen dat hij bedoelde: geen
gelijke behandeling'', aldus Andriessen.
De brief bevatte in de derde alinea overigens ook een pregnante
waarschuwing voor de gevolgen van de schatkist. Het ging om groot geld,
waarschuwde Van Amelsvoort, en om grote belangen. In deze derde alinea
stond: ,,Daarnaast ben ik van mening, dat inwilliging een onaanvaardbare
precedentwerking tot gevolg zou hebben, die de opbrengst van de
vennootschapsbelasting in de komende jaren tot zeer hoge bedragen op het
spel zou zetten en in het bijzonder de belastinggrondslag van onze
banken meer dan beduidend zou kunnen verminderen. Ik wijs er op dat
zulke transacties zich ook met buitenlandse gegadigden zouden kunnen
voordoen, in welk geval belastinggelden rechtstreeks naar het buitenland
zouden vloeien''.
Nadat de Kamer op 23 juni - weer exact een week later - de bezwaren van
Van Amelsvoort unaniem wegwuifde en de technolease voor Fokker afdwong,
werd op Financiën nagedacht over de consequenties voor de
rijksbegroting. Op 24 juni, the day after, verstuurde topambtenaar Van
Lunteren een notitie aan de complete top van het departement, inclusief
de staatsscretaris en de minister. Chagrijnig stelde hij vast (onder:
'1. Conclusies, a.'): ,,Het is niet langer mogelijk een sale/lease-back
tussen de Rabo en Fokker langs dezelfde lijnen als vorig jaar tussen de
Rabo en Philips tegen te houden''. Hij vatte daarop samen hoe de
vergadering met de Kamer was verlopen (onder: '2. Besloten MO dd 23 juni
94'): ,,De Cie's [commissies Financiën en EZ uit de Kamer] lieten
unaniem concluderend de Staatssecretaris weten dat hij met de
voorgenomen transactie diende in te stemmen tegen voorwaarden die niet
strakker konden zijn dan voor Philips''.
Het venijn zat in de staart. Financiën bleef hameren op de mogelijk
grote financiële consequenties. Van Lunteren stelde voor het
dreigende gat in de begroting zo snel mogelijk te dichten. Hij had
daarvoor een plan - dat met 'gelijke behandeling' overigens weinig
uitstaande had. En hij had alvast steun geworven.
Letterlijk schreef hij (onder '3. Verdere precedentwerking?'): ,,Nu twee
gevallen geaccepteerd zijn is het risico van precedentwerking toegenomen
zeker gezien de stellingname van de beide Cie's (uit de Kamer, red.).
Wellicht kan dat beperkt worden door over enige tijd, stel september
(niet nu want dat ligt te dichtbij Fokker) strakkere voorwaarden te
formuleren en aan de Kamer kenbaar te maken. E.Z. liet mondeling weten
dat niet te zullen saboteren. Vermeend zei mij desgevraagd dat te zullen
steunen.''
In het handschrift van minister Kok werd op de notitie geschreven: ,,Ik
begrijp dat ik hiervan kennis mag nemen. Svp. met spoed intern afgestemd
inzicht in mog. consequenties in voorgestelde wijze van verwerking opdat
kabinet zich daarover bij begrotingsbespreking een oordeel kan vormen.''
De paraaf van Kok stond erbij.
Voor een volledig beeld moet bedacht worden dat de agenda van Kok in die
tijd uitpuilde. Hij was partijleider, fractievoorzitter, onderhandelaar
in de formatie en demissionair minister van Financiën. En op 24
juni bevond de formatie zich in een uiterst spannende fase: de eerste
poging een paars kabinet te vormen zou twee dagen later (26 juni)
stuklopen. (Na een 'tussenfase' waarin informateur Herman Tjeenk Willink
andere mogelijke coalities in kaart bracht, werd Kok 6 juli benoemd tot
informateur met opnieuw een paarse coalitie als formatieopdracht.)
Nochtans ging intussen het werk op Financiën door. Want formatie of
niet, er was haast. Op 1 juli zond de Inspectie Rijksfinanciën
(IRF) een 'memo' aan de minister met kopie aan de staatssecretaris
waarin werd voorgerekend wat ,,het budgettaire nadeel'' ('nadeel' was
onderstreept) van technolease ,,tot en met 1999'' bedroeg. Er volgde een
reeks cijfers: 1995 184 miljoen, 1996 138 miljoen, 1997 103 miljoen,
1998 78 miljoen, 1999 58 miljoen (de jaartallen waren onderstreept). Het
telde op tot 561 miljoen gulden - een geprognosticeerde tegenvaller dus
over vijf jaar.
Er stond onder: ,,Deze tegenvaller is in het beeld van de
belastingraming verwerkt. [...] Zonder nadere besluitvorming loopt deze
post mee in het totaalbeeld. Dit lijkt, mede gezien de dreigende
olievlekwerking, niet wenselijk''. Er volgden voorstellen ter
,,dekking'' van de tegenvaller. EZ had nog 100 miljoen ,,voor
vermogensversterking van bedrijven'' liggen en ,,de resterende reeks zou
bij de budgetdiscipline kunnen worden betrokken''. En alweer - het is
blijkbaar de gewoonte op Financiën - was de laatste alinea (onder
'3.') gereserveerd voor de uitsmijter: ,,Indien het niet mogelijk zal
blijken de fiscale sale-lease-back-constructie met betrekking tot
immateriële activa de pas af te snijden (dus andere ondernemingen
buiten de deur te houden), moet met aanzienlijke extra tegenvallers
rekening worden gehouden. Dan lijkt een compenserende maatregel in de
fiscale sfeer onontkoombaar'' (cursivering red.).
Onbekend is hoe de minister van Financiën op dit memo reageerde;
hij kon het volgens de RVD niet toelichten. Wel stuurde de
staatssecretaris nog een notitie aan het kabinet (met handgeschreven
daarop: 'uitreik in MR dd zaterdag 17 juli 1994') waarin de derving van
belastinginkomsten wegens de Fokker-technolease werd berekend op 735
miljoen gulden over tien jaar. En vier dagen na het aantreden van zijn
kabinet, op 26 augustus 1994, maakte de nieuwe staatssecretaris van
Financiën, Vermeend, bekend dat de mogelijkheden voor technolease
werden beperkt. Sindsdien is geen geval (van zekerheid vooraf) van
technolease meer bekend geworden.
De kwestie zou in zijn stilte zijn gestorven als de Algemene Rekenkamer
eind vorig jaar geen rapport over het onderwerp zou hebben gepubliceerd,
gevolgd door publiciteit begin dit jaar. De Tweede Kamer stelde een
nieuwe reeks vragen, de antwoorden kwamen op 12 maart jongstleden.
De inzichten en opvattingen van ambtelijk en politiek Financiën uit
de vorige kabinetsperiode bleken er niet meer in terug te vinden. Het
kabinet-Kok, in casu de bewindslieden Zalm en Vermeend (Financiën)
en minister Wijers (EZ), meldde de Kamer onder meer:
Over de kosten: dat bij technolease alleen sprake was van ,,een
belastingverschuiving''. Over het ,,toekomstige uiteindelijke effect''
voor de belastinginkomsten konden geen ,,verantwoorde uitspraken''
worden gedaan wegens de ,,onzekere (toekomstige) factoren''. Een
,,berekening'' daarover was dan ook ,,niet gemaakt''.
Over de minister van Financiën van het vorige kabinet: dat hij
over een individuele technolease ,,geen beslissing heeft genomen''. Hij
gaf slechts ,,als zijn mening te kennen dat een correcte toepassing van
de wet en van de regels van de belastingdienst vereist was, zonder
aanziens van de betrokken onderneming''. Over ,,de gang van zaken'' bij
de Philips- en Fokker-transacties werd hij ,,op de hoogte gehouden''.
Over de toepassing van gelijke behandeling: dat Financiën de Kamer
eerder meldde dat ondernemingen die een technolease aangaan ,,door de
Belastingdienst fiscaal op dezelfde wijze [worden] behandeld als
Philips/Rabo terzake van hun technolease-transactie''.
Na deze antwoorden werden op 15 maart de brieven van Van Amelsvoort over
het 'eens maar nooit weer' in deze krant gepubliceerd. Zij bleken niet
aan de Kamer te zijn gestuurd. Minister Zalm, die ze irrelevant vond,
verzond ze op verzoek van het parlement alsnog. Op 15 mei schreef hij de
Kamer dat het 'eens maar nooit weer' ,,niet [kan] slaan op de figuur van
technolease als zodanig. De verklaring moet gezocht worden in zijn [Van
Amelsvoorts] oordeel dat sprake zou zijn geweest van 'fiscale
grensverkenning''.
Wegens de discrepantie tussen Van Amelsvoorts brieven en zijn openbare
uitlatingen formeerde de Kamer de werkgroep-Wolters. Op 20 mei
verklaarden de oud-bewindslieden Andriessen en Van Amelsvoort tegen de
werkgroep dat inzake technolease nooit bedrijven zijn gediscrimineerd en
nooit is besloten dat de technolease voor Philips eenmalig zou zijn.
Andriessen zei: ,,Ik moet u zeggen dat mijn hersens niet staan naar: dat
doen wij nu een keertje, maar dat doen wij dan nooit meer. Zo staan bij
de overheid niemands hersens''. En Van Amelsvoort, gevraagd naar de
betekenis van het 'eens maar nooit weer': ,,Het was zo'n langdurig
proces, zo belastend voor degenen die ermee te maken hadden, dat ik toen
heb gezegd: dat doen wij niet meer.''
NRC Handelsblad, 23 mei 1997
|
NRC Webpagina's
mei 1997
|