Keus tussen politieke en juridische logica
Door onze redacteuren CEES BANNING en TOM-JAN MEEUS
DEN HAAG, 27 MEI. Oud-premier Lubbers wees
het dilemma gisteren zelf aan. Gevraagd naar zijn bereidheid brieven
openbaar te maken die voormalig staatsscretaris Van Amelsvoort
(Financiën) in 1993 schreef over de Philips-technolease ('eens maar
nooit weer'), signaleerde hij dat ook de Europese Commissie in Brussel
onderzoek doet naar de fiscale constructie.
Met het oog op het Brusselse vermoeden dat bij technolease bedrijven
zijn gediscrimineerd sprak Lubbers het vermoeden uit dat door de
Europese Commissie alle ,,snippers'' die op ,,incidentalisme'' duiden,
worden aangewend als ,,stok om de hond te slaan''. ,,Ik voel me niet
geroepen hieraan mee te werken'', aldus de voormalig minister-president.
Ditzelfde dilemma vormde een handicap bij de verhoren die de
werkgroep-Wolters uit de Tweede Kamer afgelopen week hield over het
dossier-technolease. De werkgroep concentreert zich op de vraag of Van
Amelsvoort in 1993 de Kamer correct inlichtte, toen hij aankondigde dat
alle technolease-gevallen gelijk werden behandeld. Als de Kamer tot het
oordeel zou komen dat de staatssecretaris onjuiste of onvolledige
informatie verschafte, wordt het de Brusselse bureaucratie wel erg
gemakkelijk gemaakt. Dan draagt het parlement in Den Haag de bouwstenen
aan voor een Brussels oordeel dat bij technolease is gediscrimineerd.
De werkgroep koos er daarom voor het kabinet te vragen de brieven van
Van Amelsvoort openbaar te maken. Het kabinet weigerde dit. De brieven
deden niet terzake omdat een jaar na de Philips-technolease zou zijn
bewezen dat van discriminatie geen sprake was: toen mocht ook Fokker van
een technolease gebruikmaken.
Aldus moest de werkgroep zich van zijn taak kwijten door in het openbaar
brieven aan de orde te stellen die niet openbaar waren. Het leidde tot
veel 'als-vragen' die zich gemakkelijk voor ontwijking leenden.
Het werkgroeplid Kamp (VVD) probeerde gisteren een eveneens geheime
brief van 14 juli 1993 aan Philips aan de orde te stellen, waarin
Financiën het ,,eenmalige'' karakter van de beslissing
beklemtoonde. ,,Als'' Financiën deze brief heeft geschreven, zei
Kamp, en ,,als'' Van Amelsvoort op 13 juli 1993 gewaagde van een 'eens
maar nooit weer'-beslissing, was dan niet duidelijk dat Financiën
geen gelijke behandeling wilde?
Lubbers wist er wel raad mee. Deze vraag bevatte ,,te veel als'' om te
beantwoorden.
Intussen lieten alle betrokken (ex-)bewindslieden - Lubbers, Kok (toen
Financiën), Van Amelsvoort en Andriessen (Economische Zaken) -
blijken dat zelfs het idéé van ongelijke behandeling bij
hen nooit was opgekomen. Het 'eens maar nooit weer' moest worden gezien
als verwerking van ,,leed'' van de geleden nederlaag die 'fiscaal
Financiën' bij de Philips-technolease was opgelopen, zei Kok.
Voor de werkgroep-Wolters is nu de vraag wat moet prevaleren. De
openbare medelingen-achteraf van keurig gedrag, of de beleving van de
afspraken in de ambtelijke binnenwereld van Financiën en de
belastingdienst.
Op het departement was de betekenis van het 'eens maar nooit weer'
zonneklaar. Niet alleen werd Philips 14 juli 1993 geschreven dat het om
een ,,eenmalige'' zaak ging, ook de belastingdienst (,,volstrekt
eenmalig'', 16 juni 1994) en de ambtelijke en politieke top (,,de
transactie was een éénmalige'', 9 juni 1994) werden van
die interpretatie op de hoogte gesteld.
De werkgroep moet kortom kiezen tussen politieke en juridische logica.
Volgens de politieke logica was Van Amelsvoort een zwakke
staatssecretaris die te veel nederlagen leed en om die reden een
rechtere rug bij zijn ambtenaren suggereerde dan hij in werkelijkheid
had. Volgens de juridische logica voerde ambtelijk Financiën
(inclusief de belastingdienst) het 'eens maar nooit weer' loyaal en
letterlijk uit: alles werd eraan gedaan geen tweede technolease toe te
staan.
Het blijkt ook uit een memo dat de Inspectie Rijksfinanciën (IRF)
op 1 juli 1994 aan Kok stuurde. Daarin is niet alleen de waarschuwing
vastgelegd ,,andere ondernemingen buiten de deur te houden'' maar worden
bovendien de tegenvallers door technolease opgesomd.
Koks bevestigde dat hij voor deze tegenvallers was gewaarschuwd. Maar
hoe kon het dan dat minister Zalm (Financiën) eerder de Kamer
meldde dat een ,,berekening'' van tegenvallers in dit dossier ,,niet
[was] gemaakt''?
Met de bevestiging van deze berekening is overigens vastgelegd dat
technolease de staat geld kost. Zalm betoogde eerder het tegendeel:
technolease gaf slechts een verschuiving van de inkomsten in de tijd.
Voor de Nederlandse positie in Brussel zit hier een venijnig addertje
onder het gras. Want bij de toets van verboden staatssteun speelt niet
alleen de gelijke behandeling een rol, maar, los daarvan, ook de vraag
of een regeling de staat geld kost.
Nu dit, na eerdere ontkenningen, alsnog op tafel ligt, komt de informele
mededeling die het ministerie van Financiën vanochtend verspreidde
- dat sinds 1994 vier andere bedrijven technolease toepasten - mogelijk
minder goed uit dan het lijkt. Het kan een bewijs van gelijke
behandeling suggereren, maar toont evenzeer aan dat de kosten voor de
staat van technolease hoger zijn dan eerder betoogd. Als Brussel
daadwerkelijk overgaat tot veroordeling en bestraffing, kan dat dus
leiden tot extra financiële schade voor de Nederlandse overheid.
De werkgroep laat de kwestie van de berekeningen overigens rusten: ze
valt buiten haar opdracht en wordt aan de voltallige Kamer overgelaten.
Ook in dit dilemma - tussen de positie van Nederland in Brussel of de
waarheidsvinding in Den Haag - moet de keus nog worden gemaakt.
NRC Handelsblad, 27 mei 1997
|