TECHNOLEASE
NIEUWS &
ACHTERGRONDEN
DISCUSSIE
& OPINIE
KAMERSTUKKEN
|
Minister Zalm: Als ik een guillotine zie ren ik erop af
Door onze redacteuren CEES BANNING en TOM-JAN MEEUS
Oud-topman Rutten van Economische Zaken
verdenkt zijn voormalig leerling Zalm niet van slechte bedoelingen bij
het 'liegen' over technolease. Zalm wilde het nationale belang
beschermen om Karel van Miert de wind uit de zeilen te nemen.
ROTTERDAM, 14 MRT. Gerrit Zalm en Frans Rutten zijn allerminst onbekenden van elkaar. Toen Rutten (secretaris-generaal op Economische Zaken tussen 1973 en 1991) in 1983 al tien jaar de hoogste ambtelijke baas van EZ was, maakte de jonge en getalenteerde Financiën-ambtenaar Zalm een transfer naar EZ. Daar zat toen al een groepje volgelingen van Rutten, de zogenoemde Rutten-boys, en Zalm werd snel één van hen.
Dat Zalm, thans minister van Financiën, de ambtelijke lessen van
Rutten waardeerde werd duidelijk toen hij in 1990 bijzonder hoogleraar
aan de Amsterdamse VU werd. Bij zijn inauguratie sprak Zalm een
uitgebreid dankwoord aan het adres van Rutten. ,,Ik ben hem zeer
erkentelijk voor het zeer vele dat ik van hem (Rutten, red.) heb
geleerd. Voor mij was vooral een openbaring het subtiele verschil tussen
'zorgen dat je gelijk hebt' en 'zorgen dat je gelijk krijgt''', aldus
Zalm destijds.
Toen Zalm in de jaren tachtig onder Rutten werkte was hèt
onderwerp op EZ staatssteun aan grote ondernemingen. Ondanks steun van
ruim 2,6 miljard gulden over zestien jaar was de scheepswerf RSV in 1983
failliet gegaan, en de Tweede Kamer had dit drama aangegrepen om een
parlementaire enquête in te stellen. 'Lessen trekken uit RSV' was
het dominante EZ-thema van die tijd, en erg ingewikkeld was de oplossing
eigenlijk niet. Rutten en zijn boys zouden erop toezien dat voortaan zo
min mogelijk steun ging naar slechtlopende bedrijven en verliesgevende
activiteiten.
Maar de goede voornemens verdampten. Philips en andere bedrijven werden
vanaf de tweede helft van de jaren tachtig toch weer gesteund, met
steeds hogere bedragen. Bij Philips hielp het weinig - en dus rolde het
oude RSV-scenario zich opnieuw af. De eerste steunoperatie genereerde de
volgende vanzelf. Het voorlopig hoogtepunt werd de technolease in 1993:
de verkoop en terughuur van technologische kennis van Philips aan de
Rabobank.
Hoe duur dat arrangement was (waarbij niet de staat maar de Rabobank een
vermogensinjectie verstrekt, in ruil waarvoor de bank belastingaftrek
krijgt) bleek pas toen de Algemene Rekenkamer, ondanks actieve
tegenwerking van EZ, in 1996 over de technolease rapporteerde. De nota
van de Rekenkamer ging echter over de technolease van het al failliete
Fokker, niet over die van Philips.
Pas toen daarover voorjaar 1997 publiciteit ontstond, en bekend werd dat
Philips-technolease een grotere omvang had (2,8 miljard gulden aan sale
lease back van technologie, met een direct Philips-voordeel van 600
miljoen), ging er op de Brusselse gangen van Europees commissaris Van
Miert een belletje rinkelen. De constructie bleek in 1993 niet te zijn
aangemeld voor een toets op de Europese staatssteunregels.
Van Miert startte een onderzoek - het grootste staatssteundossier dat
ooit door 'Brussel' tegen Nederland is geopend. De Belg heeft het
vermoeden dat Nederland de technolease exclusief aan enkele bedrijven
heeft toegestaan. Dat is in strijd met het Europees recht, dat
voorschrijft dat staatssteun pas mag als iedere onderneming er
gelijkelijk van profiteert. Boetes kunnen in zo'n geval hoog oplopen.
Zo werd Zalm voorjaar 1997 in een schizofrene positie geplaatst. Hij
moest de verdediging voeren van een in zijn ogen weinig verheffende
erfenis van het kabinet-Lubbers/Kok (1989-1994). Volgens prominente
VVD'ers had hij dat beter kunnen laten. Zoals zijn voorganger Kok de
zaak overliet aan staatssecretaris Van Amelsvoort, zo had Zalm de
kwestie in handen van staatssecretaris Vermeend (PvdA) kunnen houden.
Maar Zalm reageert daar in het boek De onzichtbare hand van de politiek
laconiek op: ,,Zodra ergens een guillotine staat ren ik er op af en leg
mijn hoofd eronder. (-) Je moet niet gauw (-) weglopen, ook als je weet
dat je er niet veel mee te winnen hebt.''
Als voorjaar 1997 uit de Kamer en vanwege Van Miert een lange serie
vragen komt over de Philips-technolease, stelt Zalm het nationale belang
voorop. Hij bericht de Kamer en Van Miert dat technolease een fiscaal
arrangement is dat voor ieder bedrijf open staat en, anders dan de
Rekenkamer analyseert, nauwelijks kosten voor de overheid met zich
meebrengt. Er vindt slechts een ,,verschuiving van de (fiscale)
inkomsten in de tijd plaats''. Van Miert heeft geen zaak, zo is
geïmpliceerd.
Uit verrassende hoek - Philips - krijgt Van Miert bijval. F. Maljers,
sinds 1994 president-commissaris van Philips, schiet Van Miert indirect
te hulp. De technolease-constructie is een vorm van ,,willoos geld
weggooien'' door de staat, vindt hij. Maljers vertelt dat Unilever, het
bedrijf dat hij in 1993 nog leidde, er destijds vanaf heeft gezien van
technolease gebruik te maken omdat interne adviseurs zeiden dat de
constructie wegens hoge kosten van de fiscus ,,niet ethisch meer''
waren. ,,Toen hebben wij de zaak maar laten lopen'', aldus Maljers, die
het vermoeden van Van Miert ondersteunt dat Philips ,,tamelijk
willekeurig is bevoordeeld''.
Intussen circuleert voorjaar 1997 in Haagse kring een reeks
vertrouwelijke documenten waaruit blijkt dat Financiën er onder
Zalms voorgangers inderdaad alles aan heeft gedaan te voorkomen dat
andere bedrijven van het arrangement gebruik konden maken. Het motief
van Financiën, zo laten deze documenten zien (een aantal wordt
afgedrukt in De onzichtbare hand van de politiek), is strijdig met wat
Zalm de Kamer en Van Miert heeft gemeld: als ook andere bedrijven deze
constructie mogen toepassen, loopt de fiscus wel degelijk honderden
miljoenen aan inkomsten mis.
Zalm heeft twee soorten reacties op de betreffende documenten. Hij
weigert ze te publiceren en noemt ze consequent irrelevant. Zo zegt hij
over het hierbij afgedrukte stuk - waarin op persoonlijk verzoek van
zijn voorganger Kok in 1994 is uitgerekend hoe hoog de
technolease-tegenvallers zijn - dat die berekening niets voorstelt.
,,Het is een berekening op basis van een hypothese.''
Maar op staatssteun-deskundigen maakt hij hiermee weinig indruk. Ook
niet op zijn oude leermeester Rutten, die in het gedrag van de minister
overigens slechts Zalms loyaliteit aan het staatsbelang terugziet. ,,Hij
kon niet anders dan het Nederlandse belang verdedigen, logisch, want je
wil geen schadepost van honderden miljoenen uit Brussel voor je rekening
nemen. Gerrit Zalm stond met zijn rug tegen de muur en kon nog maar
één ding doen: liegen tot-ie doodvalt''.
Zalm reageert lankmoedig. ,,Bij mijn beste weten heb ik niet gelogen.
Een lid van de regering is er om het regeringsbeleid te verdedigen en
geen onwaarheid te spreken'', zegt Zalm. ,,Iedereen wist dat dit een
gevaarlijk dossier was. Bij velen is dan de standaardreactie: daar blijf
ik zo ver mogelijk van weg. Die standaardreactie heb ik niet vertoond.''
Intussen zoekt Van Miert door. En sinds januari dit jaar is op
Financiën helder dat het nog lang geen gelopen koers is. Ondanks
eerdere weigeringen eist Van Miert die maand een reeks vertrouwelijke
documenten op en Zalm kan niet anders dan aan het verzoek toegeven. Van
Miert glundert stilletjes. En een maand later, donderdag 19 februari,
zitten twee van zijn medewerkers in Den Haag bijna drie uur lang
vertrouwelijke documenten te lezen die Zalm een klein jaar aan de
openbaarheid heeft weten te onthouden. Wordt vervolgd.
NRC Handelsblad, 14 maart 1998
|
NRC Webpagina's
maart 1998
|