TECHNOLEASE
NIEUWS &
ACHTERGRONDEN
DISCUSSIE
& OPINIE
KAMERSTUKKEN
|
Een gevaarlijke relatie; Philips en de overheid
Door Cees Banning en Tom-Jan Meeus
Volgende week verschijnt 'De onzichtbare
hand van de politiek - Over paarse mores en heimelijke steun aan
Philips'. Met de technolease- affaire als aanleiding beschrijven Cees
Banning en Tom-Jan Meeus in dit boek onder meer hoe de relatie tussen
Philips en de overheid vanaf begin jaren tachtig hechter werd. Via
steeds hogere subsidies (zie kader hiernaast). Maar ook via allengs
nauwere persoonlijke en zakelijke banden, zoals beschreven in het hier
voorgepubliceerde hoofdstuk 'Twee arbeiderszonen aan de top'.
Op pagina 14 volgt de voorpublicatie van een vraaggesprek met
RSV-enquêteur Van Dijk ('de politiek heeft blijkbaar niks
geleerd'), en met de huidige president- commissaris van Philips,
Maljers, waarin hij stelt dat Philips en de overheid te veel luisterden
naar de 'apologeet' Wisse Dekker. Daardoor, zegt Maljers, werd het
bedrijf 'op het verkeerde spoor' gezet en de staat nodeloos op kosten
gejaagd.
Eerder in het boek 'De onzichtbare hand van de politiek' is gebleken dat
er voor Philips vanaf begin jaren tachtig uit Den Haag subsidie is los
gekomen. Tezelfdertijd ook uit Brussel. Daarna via het Franse programma
Eureka uit steeds meer Europese hoofdsteden. Al het geld wordt aangewend
voor onderzoek en ontwikkeling van nieuwe producten. Intussen heeft
Wisse Dekker met succes het plan voor de verdwijning van de Europese
binnengrenzen gelanceerd, het wordt met gezwinde spoed uitgevoerd, zodat
voor Philips het voorland van een Europese thuismarkt reëel wordt.
Maar intussen groeit een probleem. De Europese Commissie steekt
miljarden guldens in subsidieprogramma's, maar uit evaluaties blijkt dat
de resultaten bitter tegenvallen. Ook doen steeds meer bedrijven een
beroep op de subsidies. De spoeling wordt dus dunner. Tegelijk zijn
Philips' rendementen nog altijd mager.
Zo komt Philips logisch terug in de moederschoot: de Nederlandse
overheid. En net als in Europa stelt het bedrijf zich, zeker na
afsluiting van het convenant in 1987 (dat Philips jaarlijks 100 miljoen
gulden subsidie garandeert), steeds politieker op. Dat voltrekt zich
echter niet langer alleen volgens de lijnen van de klassieke lobby. Nu
de subsidierelatie hecht en onomkeerbaar is, vervlecht de onderneming
zich op een andere manier met de overheid: er groeit een intensief
personeelsverkeer.
De joint venture die Philips in de jaren tachtig met AT&T aangaat laat
het bijvoorbeeld zien. Hans Margés, voormalig topambtenaar van
het ministerie van Algemene Zaken, treedt toe tot de directie van het
bedrijf. Hij is een van de vele topambtenaren die na 1987 naar de
onderneming overstappen. Henk Brouwer, topambtenaar van Sociale Zaken,
gaat naar Eindhoven waar hij lid van de hoofddirectie van Philips
Nederland wordt (in de jaren negentig keert hij terug naar het rijk als
thesaurier-generaal op Financiën; inmiddels is hij tweede man bij
De Nederlandsche bank). Bekendste voorbeeld is Tom van Heesch, tweede
man op het directoraat-generaal Industrie op Economische Zaken, die in
1991 naar het management van Philips vertrekt. Zo dringt de ambtelijke
cultuur door tot Philips.
Maar dat is niet het enige. De Philips-cultuur penetreert ook in de
overheid, de kruisbestuiving wordt steeds omvangrijker. Rens Knegt
verruilt Philips voor Economische Zaken, waar hij topambtenaar voor
energiezaken wordt. Seen van der Plas verlaat begin jaren negentig de
Philips-hoofddirectie om hoogste ambtenaar op Verkeer en Waterstaat te
worden. En Eef Brouwers, de woordvoerder die van Wisse Dekker in de
jaren tachtig de bekendste Philips-topman aller tijden maakt, wordt in
1995 directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst, de RVD, waar hij de
public relations van de majesteit en premier Kok gaat verzorgen.
Een ander fenomeen loopt er parallel aan. Oud-topmensen van Philips
worden door het rijk als adviseur of troubleshooter aangetrokken. Eduard
Pannenborg, tot 1984 vice-president-directeur van Philips, wordt daarna
klankbord van minister Van Aardenne (Economische Zaken) voor
technologiebeleid. Wisse Dekker stelt na zijn vertrek in 1986 als
president-directeur adviezen op over de gezondheidszorg, en - in 1987,
het jaar van het convenant - ook over het technologiebeleid. Jan Timmer
krijgt, na zijn gedwongen aftocht uit de Raad van Commissarissen begin
1997, de leiding over een task force die namens de overheid het
Millennium-probleem moet aanpakken. En voorjaar 1998 wordt Roel Pieper,
de nieuwe big shot in de Raad van Bestuur, voorzitter van een door
minister Wijers (Economische Zaken) gevormd netwerk dat beginnende
ondernemers in de informatie- en communicatietechnologie subsidieert en
begeleidt.
Onder Timmer, in 1990 aangetreden als president, wordt de staat
intensiever dan voorheen bij de problemen van het bedrijf betrokken.
Philips maakt een monumentale crisis door die begin dat jaar heeft
geleid tot het ingelaste vertrek van president Cor van der Klugt. Het
brengt Timmer op de troon, maar een groot genoegen is dat niet. Zo moet
hij incasseren dat de aangegane subsidierelatie met de staat nu ook een
keerzijde heeft.
Want nadat Timmer, door de nood gedwongen, de met veel subsidie
opgetuigde megachipsfabriek in Nijmegen sluit, moet hij zich niet alleen
verantwoorden tegenover directie en werknemers, maar ook op het
ministerie van Economische Zaken. ,,Het was voor Timmer een zware gang
om de overheid te gaan vertellen dat we uit de megachips stapten'', zegt
Wisse Dekker, in 1990 nog president-commissaris. ,,Er zat nogal wat
overheidsgeld in.''
In de pers, met name Trouw, verschijnen daarna berichten waarin wordt
uitgerekend dat met de sluiting een half miljard staatssubsidie verloren
is gegaan. Het klopt niet, en het klopt wel: de Nederlandse
overheidsbijdrage is 250 miljoen geweest; het totaal aan steun, Duitse
en Europese subsidie meegerekend, was inderdaad zo'n 500 miljoen gulden.
De Kamer vraagt opheldering. Er wordt een openbare vergadering aan
gewijd, waarna Economische Zaken zich gedwongen ziet het convenant uit
1987 bekend te maken. Aanvankelijk probeert minister Andriessen (in 1989
aangetreden en dus opgescheept met een erfenis) het nog buiten de
openbaarheid te houden. Het betreffen ,,bedrijfsvertrouwelijke
gegevens'', schrijft hij op 27 december 1990 in een niet geopenbaarde
brief aan de Kamer, maar twee weken later gaat hij er alsnog toe over
het principe van het convenant te publiceren.
En vanaf 1992 wordt de Kamer in alle openheid gemeld waartoe de
jaarlijkse 100 miljoen wordt aangewend - want de subsidiestroom gaat
gewoon voort. (Het geld gaat naar vele uiteenlopende projecten. De
grootste drie sinds 1990 zijn de ontwikkeling van HDTV in
Eureka-verband; deelname van Philips aan de opvolger van Eureka, het
programma voor chipsonderzoek Jessi; en de ontwikkeling van LCD,
zogenoemde flat panel displays, platte beeldschermen voor televisies en
ook - onder meer - laptop-computers)
Pagina 14: Op het laatst bedelde Timmer zonder gêne
Dat het departement aanvankelijk aarzelde de convenantgegevens te
publiceren, heeft te maken met een inmiddels bekend kwaaltje: het
convenant is in 1987 niet aangemeld bij de Europese Commissie. Als de
pas aangetreden secretaris-generaal Ad Geelhoed er in 1990 van verneemt,
begrijpt deze, gezien zijn Europese bagage, maar al te goed dat dit
alsnog moet gebeuren: het is immers een helder geval van individuele
steun.
Compleet open kaart speelt de overheid overigens niet: de Europese
Commissie krijgt te horen dat de 100 miljoen-afspraak sinds 1990
bestaat. De regeling wordt niettemin door Brussel geaccepteerd (althans
voorlopig, want na de technolease-affaire wordt ook dit dossier opnieuw
geopend en gebeuren er een paar heel vervelende dingen voor Nederland.)
Andriessen en Timmer kunnen het die eerste jaren overigens uitstekend
met mekaar vinden, zo registreren ambtenaren en Philips-medewerkers. De
minister hééft iets met Philips. In vraaggesprekken steekt
hij er unverfroren de loftrompet over. Het bedrijf is ,,zo ontzettend
belangrijk voor Nederland'', zegt hij bijvoorbeeld tegen de VPRO-radio.
,,De werkgelegenheid, met de technologie. Dat bedrijf, daar zit zoveel
in. [...] Wat een mogelijkheden. Zó belangrijk.'' En als hij in
1990 bij het afscheid van zijn topambtenaar Frans Rutten de vraag krijgt
voorgelegd of hij bereid is voor Philips cd's te gaan verkopen, biedt
hij zijn helpende hand meteen aan. ,,Laat ik zeggen, dat ik mij zo nodig
graag inzet voor dit bedrijf.''
Ook tegenover de Kamer onderstreept Andriessen consequent ,,de
bijzondere plaats die Philips in ons land inneemt''. Niet alleen als
werkgever, maar vooral ook omdat het bedrijf zoveel aan R&D doet: 35
procent van alle R&D-uitgaven in Nederland worden door Philips gedaan,
schrijft hij begin 1991 aan de Kamer. Het gaat hier overigens om een
Philips-cijfer dat het bedrijf al hanteert sinds het eind jaren zeventig
ging lobbyen in Den Haag.
Intussen wordt de overheid steeds verder meegezogen in de problemen van
Philips. Jan Timmer raakt ervan doordrongen dat hij het zonder de staat
niet redt. Om de deplorabele positie van het bedrijf te verhelderen
nodigt Philips in de zomer van 1992 drie CDA-ministers (Ruud Lubbers,
Koos Andriessen, Hanja Maij-Weggen) en de - dan nog - beoogd
premier-opvolger, Elco Brinkman, mee naar de Olympische Spelen in
Barcelona ,,om ze met Jan Timmer te laten optrekken'', zegt Tom van
Heesch, die de trip namens Philips organiseert. Philips staat dan aan de
vooravond van de Operatie Tafelzilver, zoals Marcel Metze die noemt in
zijn laatste Philips-boek, Let's make things better: de verkoop van
goedlopende bedrijfsonderdelen om het hoofd boven water te houden.
Het is een geslaagde trip, zegt Van Heesch, al wil er tussen Timmer en
Lubbers geen warme band groeien. ,,Met Koos [Andriessen] was hij veel
beter. En met Kok. Ik herinner me dat hij kort na zijn benoeming als
premier naar Eindhoven kwam. Uren zaten ze bij elkaar: twee
arbeiderszonen aan de top. Kok dreigde te laat te komen in Den Haag,
zijn ze samen in de Philips-jet teruggevlogen'', aldus Van Heesch.
Na de Olympische Spelen, vanaf najaar 1992, wordt de overheid actief
deelnemer in de pogingen de elektronicagigant overeind te houden. Los
van het nationalistische sentiment speelt ook de uitgedijde
subsidierelatie een rol. Zo heeft de Nederlandse staat, mede op grond
van het convenant, honderden miljoenen gestopt in de ontwikkeling van de
nieuwe televisiestandaard HDTV (een Eureka-project), en ook de
aanwending van deze subsidie dreigt zonder resultaat te blijven.
De introductie van HDTV wordt opgehouden door het Umfeld van de
televisie-industrie. Zenders, studio's, satellieten - zij moeten stuk
voor stuk nieuwe apparatuur aanschaffen alvorens de nieuwe standaard
ingevoerd kan worden. Ze voelen er niets voor: de bestaande standaard is
goed genoeg. Om HDTV toch ingevoerd te krijgen moeten derden de
televisie-industrie helpen. Het vergt een investering van twee miljard
gulden, zo berekent KPMG. Maar Philips heeft dat geld niet, en schakelt
premier Lubbers in om het in Europa los te krijgen.
Bij de Europese Commissie, dan nog geleid door Delors, ligt het probleem
niet. Dat ligt in het Verenigd Koninkrijk, bij de Britse Conservatieven,
die onder leiding van premier John Major het I want my money
back-sentiment van Margaret Thatcher doen voortleven. Zij voelen er
niets voor de Europese uitgaven ten behoeve van HDTV te verhogen. Maar
Lubbers is een vaardig onderhandelaar. Hij weet december 1992 op de
Europese top in Dublin een zodanige package deal in elkaar te smeden dat
Major wordt tegemoetgekomen - hij hoeft minder af te dragen dan gepland
- en het geld voor HDTV toch vrijkomt. Maar al kort na de top blijkt dat
er te vroeg is gejuicht in Eindhoven. Major wordt teruggefloten door
zijn kabinet, dat hem verbiedt in te stemmen met de HDTV-investeringen.
Gevolg is, omdat de Europese Raad alleen in unanimiteit kan besluiten,
dat het geld aan Philips voorbijgaat.
Zo blijft de overheid voor de tweede keer in korte tijd in gebreke
tegenover Philips. Want in datzelfde december 1992 blijkt binnenskamers
eveneens dat het eerste technoleasevoorstel van Philips en de Rabobank
op een ongeclausuleerd 'nee' van de belastingdienst en de ambtelijke top
van Financiën kan rekenen. Als Timmer op de valreep van Nieuwjaar,
29 december, inderhaast het ministerie van Financiën bezoekt in de
hoop de politiek alsnog van de noodzaak van de technolease te
overtuigen, is er niet eens een bewindsman aanwezig om zijn argumenten
te weerspreken. Dat doen de ambtenaren van Kok en Van Amelsvoort: soms
staat een arbeiderszoon alléén aan de top.
Maar lang duurt het niet. Weliswaar wordt Philips voorjaar 1993 prettig
verrast door een voorzichtig herstel van de wereldeconomie, maar daar
staat tegenover dat de Operatie Tafelzilver moeizaam verloopt. De
belangrijkste opbrengst - zo'n drie miljard gulden - verwacht Philips
van de verkoop van zijn deel in een joint venture met het Japanse
Matsushita. Daarbij stuit het bedrijf echter op een villeine strategie
van de Japanse overheid. Hoewel Philips en Matsushita, op Koninginnedag,
een akkoord bereiken blokkeert het Japanse ministerie van
Financiën, gesouffleerd door Philips' concurrent Sony, de transfer.
Sony is uiteraard op de hoogte van de financiële problemen van
Philips en wil de mogelijke knock out van de Nederlandse concurrent
graag bevorderen.
Zodra deze opstelling van de Japanse overheid april 1993 in Den Haag
doordringt, vertrekt een delegatie topambtenaren, Kamerleden en
bestuurders spoorslags naar Tokio. Het is een bont gezelschap dat elkaar
in het vliegtuig treft. Namens EZ zitten er Frits Migchelbrink (op het
departement opvolger van Tom van Heesch als acquisiteur van buitenlandse
investeerders) en Pieter Dijckmeester (hoofd fiscale zaken). Namens
Financiën wordt een stoel bezet door Jan de Waard (plaatsvervangend
directeur-generaal voor Fiscale Zaken). Het bestuur is vertegenwoordigd
door Frank Houben, commissaris van de koningin van Noord-Brabant. En
namens de Tweede Kamer schuiven Ad Melkert (PvdA) en Tom Vreugdenhil
(CDA) aan. Hoewel het doel van de reis de redding van Philips is, heeft
het geheel ,,onder de vlag van een handelsmissie'' plaats, herinnert
Vreugdenhil zich.
Ze kiezen voor een keiharde opstelling. Als de Japanners oorlog willen,
kunnen ze die krijgen, zo is het spel dat de Nederlandse delegatie op
het Japanse ministerie van Financiën speelt. ,,Als jullie
Nederlandse bedrijven in Japan anders behandelen dan je eigen bedrijven,
dan gaan wij in Nederland de Japanse bedrijven ook anders behandelen'',
waarschuwt Vreugdenhil de onderminister van Financiën in Tokio. De
reis is niet voor niets; eind mei is het geld bijgeschreven op de
bankrekening van Philips, aldus de CDA'er.
De directe nood is nu gelenigd, en een paar maanden later geeft de staat
het bedrijf nog een paar zetjes in de rug. Eerst wordt de oude Instir,
de R&D-subsidie die Philips in 1984 zelf ontwierp en in 1991 was
afgeschaft, weer op de begroting gezet. De regeling krijgt nu de vorm
van een op technologie toegesneden WIR: bedrijven hoeven minder
loonbelasting af te dragen naarmate ze meer in R&D investeren. Ieder
bedrijf kan ervan profiteren, maar duidelijk is dat de hoogste
R&D-investeerder het meeste profijt heeft: Philips dus.
Het is een opmerkelijke keuze, want vijf jaar eerder, in 1988 is de WIR,
het maatschappijhervormende voorstel van het kabinet-Den Uyl, afgeschaft
omdat uit vele onderzoeken bleek dat dergelijke stimuleringsmaatregelen
niet het beoogde economisch effect hebben. Het budget voor deze nieuwe
regeling groeit echter in enkele jaren zeer sterk, naar 600 miljoen
gulden. En ook is er juli 1993 nog het heuglijke feit dat de technolease
rondkomt, de fiscale constructie die overigens later door minister
Andriessen ook wordt aangeprezen als vorm van R&D-stimulering.
De overheid is kortom bereid ver te gaan Philips uit het moeras te
trekken. Wat eind jaren zeventig met incidentele subsidies is begonnen,
nadien is uitgebouwd tot een officieel beleidsonderdeel, een
vervlechting kreeg met Europese subsidies, een impuls gaf aan de vorming
van het Europa zonder grenzen, en uiteindelijk is omgeturnd tot een
vaste individuele steunrelatie met de staat der Nederlanden - dat leidt
ruim tien jaar later tot: Het dreigement van een economische oorlog aan
een super power; de reanimatie van een honderden miljoenen kostend
stimuleringsstelsel dat eerder niet het gewenste resultaat genereerde;
en via de technolease tot een dure 'uitbouw' van het belastingstelsel
die de staat noopt bedrijven te discrimineren, en de geloofwaardigheid
van het land tot in de tweede helft van de jaren negentig in Brussel
aantast.
Maar dat is in de zomer van 1993 allemaal nog onbekend. Dan blijkt
slechts dat Philips structurele trekken begint te vertonen van
verslaving aan staatssteun. Nog geen tien jaar na de RSV-enquête
doemt het oude schrikbeeld op, en bij vol daglicht - want slechts enkele
maanden nadat Philips de technolease is gegund, vraagt Jan Timmer
opnieuw overheidssteun.
Timmer, wiens energieke presentatie op vrijwel al zijn gesprekspartners
een onuitwisbare indruk maakt, slaat nu echter door. In een bundel die
najaar 1993 wordt gepubliceerd voor de 65ste verjaardag van Koos
Andriessen, bedelt hij zonder gêne bij de Nederlandse overheid om
de twee miljard gulden voor HDTV die hem door de Britse regering uit
handen is geslagen. In hetzelfde stuk hekelt hij ,,de dogmatici van de
vrije markt'', waarmee hij zelfs zijn grootste bewonderaars tot
aarzeling brengt.
De parallel met oud-RSV-topman Stikker ligt nu openlijk op de lippen van
EZ-ambtenaren, maar wat erger is: Timmer schijnt zich niet te realiseren
dat zijn oproep geen enkele kans maakt. Want los van allerlei andere
(principiële, praktische) bezwaren, komt de politiek er niet eens
aan toe zijn voorstel serieus in overweging te nemen. Het sappelende
kabinet-Lubbers/Kok heeft het geld simpelweg niet.
Het begint er hoe langer hoe meer op te lijken dat Philips onder Timmers
leiding het contact met de moderne economische werkelijkheid is
verloren. Want in diezelfde tijd bepleit Timmer protectie van de
Europese binnenmarkt tegen de Aziatische 'tijgers'. Het is dezelfde
afgedraaide plaat die vijftien jaar eerder al leidde tot torenhoge
importtarieven ter (vergeefse) bescherming van Philips-producten.
Behalve van één hooggeleerde (Arie van der Zwan) krijgt
Timmer er bij vrijwel niemand de handen voor op elkaar. In Europa niet,
in Nederland niet: bij VVD noch CDA, en ook niet bij Timmers
langzamerhand trouwste bondgenoot, de PvdA. ,,De keuze voor het
protectionisme wint terrein, helaas'', zegt Wim Kok op een PvdA-congres
december 1993. ,,Het sluiten van de grenzen lijkt echter te veel op het
sluiten van de ogen.''
NRC Handelsblad, 13 maart 1998
|
NRC Webpagina's
maart 1998
|