TECHNOLEASE
NIEUWS &
ACHTERGRONDEN
DISCUSSIE
& OPINIE
KAMERSTUKKEN
|
Floris Maljers, president-commissaris van Philips;
Subsidie mag voor een bedrijf nooit een verslaving worden
Door een onzer redacteuren
Philips beleeft sinds 1996 onder Cor Boonstra een
transformatie. Boonstra is geen techneut, hij is verkoper, een puur
commercieel ingestelde manager met een oud-Hollandse instelling: R&D is
interessant zodra er aan te verdienen valt. Het vertrek van het
hoofdkantoor naar Amsterdam, de relativering van de lang gekoesterde
technische superioriteit, de verkoop van structureel verliesgevende
activiteiten, de strakke oriëntatie op shareholders value: het zijn
allemaal tekenen die duiden op een afscheid van de oude Philips-cultuur.
De wereld van Wisse Dekker en Jan Timmer, de nadrukkelijke bemoeienis
met de nationale en Europese politiek, de permanente speurtocht naar
coalities met overheden - het wordt onder Boonstra langzaam verminderd.
Typerend voor de nieuwe tijd is dan ook dat in de Philips-leiding de
twijfels over de voortgang van de subsidierelatie met de overheid worden
uitgesproken, terwijl bij Economische Zaken nog altijd uitgangspunt is
dat hier niet minder dan de ondergang van Nederland op het spel staat.
Het is Floris Maljers die het hoge woord er in 1997 uitgooit. Maljers is
sinds 1994 president-commissaris bij Philips. In dat jaar volgt de
oud-Unilever-topman Wisse Dekker in die functie op. Dat is, dan al, een
teken aan de wand. Maljers is de eerste president-commissaris die niet
bij Philips is opgegroeid. Een 'ijsjesverkoper' noemen ze hem in
traditionele Philips-kringen smalend - hij is een leek in de wereld van
de high tech. Er staat tegenover dat Maljers bij Unilever wèl
voor elkaar heeft gekregen wat Philips de laatste twintig jaar niet is
gelukt. Het Brits-Nederlandse voedingsmiddelenconcern (waar ook Boonstra
zijn carrière begon) paart prachtige rendementen aan een grote
afstand tot de overheid, het besteedt kostbare R&D zoveel mogelijk uit,
en wil van subsidies zomin mogelijk weten.
Hans Wijers is zeer op Maljers gesteld. Hij haalt hem in 1995 binnen om
namens de overheid het probleem-Fokker op te lossen. Wijers wil de
problemen van zijn voorganger Koos Andriessen vermijden, die als
minister ten langen leste de toekomst van Fokker in handen nam en
daarmee een klassieke fout beging: de politicus op de stoel van de
ondernemer. Maljers wordt daartegen Wijers' buffer. En ook dan blijkt
hoe Maljers over staatsinterventie bij een onderneming denkt. Vele
tekenen wijzen erop dat hij tijdens de pogingen Fokker overeind te
houden slechts met scepsis toekijkt en weinig échte hulp
verleent. Een bedrijf in stand houden dat van de overheid leeft: hij
vindt het eigenlijk niks. ,,Fokker was verslaafd aan overheidssteun'',
zegt hij oktober 1997 in NRC Handelsblad.
Het vraaggesprek wordt hem afgenomen omdat hij kort tevoren de
Tinbergen-lezing voor de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor
Staathuishoudkunde heeft gehouden. Zijn onderwerp: industrie- en
technologiebeleid. En wat in de politiek langzaam weer ondergesneeuwd is
geraakt - de oude RSV-lessen - dat poetst Maljers opnieuw op. Steun aan
individuele bedrijven is fout, zegt hij. Het verschaft slechte managers
een alibi pijnlijke keuzes te ontlopen. Ook de technolease neemt hij op
de hak. ,,Ik ben ertegen via de achterdeur een kruiwagen geld in de
bijkeuken leeg te gooien'', zegt hij. En ook het technologiebeleid
spaart hij niet. Het miljard gulden dat de staat er per jaar voor
vrijmaakt, heeft volgens hem ,,eigenlijk slechts beperkt resultaat
gehad''.
Reden genoeg voor een nadere afspraak met Philips'
president-commissaris. Hij heeft geen behoefte zijn woorden achteraf af
te zwakken. ,,Het industriebeleid kan voornamelijk opgeheven worden'',
zegt Maljers.
,,Wat de overheid ook aan stimuleringssubsidies bedenkt, een gezond
bedrijf met een goed management laat zich er nooit door leiden. Als wij
vroeger bij Unilever voor een investeringsbeslissing stonden, hielden we
de hulp van de overheid altijd buiten de beoordeling. Daar vaar je niet
op. Je vaart op het bedrijfsmatige vertrouwen in een nieuw project.''
Want de overheid, zegt Maljers, heeft nu eenmaal geen invloed op de
kwaliteit van het management, en daar draait het om. ,,Andere redenen
voor het succes van Shell en Unilever zijn er niet.''
Het is een hard impliciet oordeel over Philips - èn de overheid.
Hij maakt het zonder dralen expliciet. Wisse Dekker noemt hij een
,,apologeet''. Het onheilspellende scenario dat Dekker destijds
aanvoerde voor overheidssteun - het Japanse spook dat uit is op
vernietiging van de Europese industrie - was slechts een slappe smoes,
meent Maljers.
,,Managers'', zegt hij, ,,moeten niet de schuld van de problemen buiten
hun bedrijf zoeken. Je kan, zoals Dekker deed, eindeloos hameren op
oneerlijke concurrentie van Japanners, maar dan loop je een groot risico
dat je je eigen tekortkomingen miskent. De concurrentie misdraagt zich
wel eens - ja, geen wonder! We leven in een markteconomie, die dingen
gebeuren, maar dat is nog geen legitimatie dan maar naar de overheid te
stappen.''
Dat Philips ook onder Timmer en Boonstra nog altijd een behoorlijk
gebruik maakt van talloze subsidie- en steunarrangementen, verandert
niets aan zijn beoordeling ervan. Het geldt voor de technolease, en
eveneens voor het technologiebeleid. Maljers vertelt dat hij over het
laatste onderwerp een lange middag met de deskundigen van Economische
Zaken heeft gesproken. Ze doen hun best, hun bedoelingen zijn goed,
misschien dat het ooit nog iets wordt - maar voorlopig kan hij er het
nut niet van inzien. ,,De onontkoombare vaststelling is dat het weinig
concrete resultaten heeft opgeleverd'', zegt hij. ,,Als je ze bekijkt
kom je in trivia terecht. Het concept - R&D ondersteunen - is leuk maar
mijn persoonlijke opvatting is dat het zelden veel zin heeft. Nogmaals,
een bedrijf begint niet aan een investering omdat er subsidie is.
Misschien dat technologiesteun voor kennisinstituten en universiteiten
zin heeft - maar niet voor ondernemingen.''
Als Hans Wijers later deze opmerkingen van Maljers krijgt voorgelegd,
reageert hij afgemeten. ,,Dat is een conclusie die ik absoluut niet
deel'', zegt de minister. ,,Ik ben het hardgrondig met hem oneens. Hij
heeft de economische theorie niet goed bestudeerd. Ik kan mij niet
voorstellen dat hij dit in zijn hoedanigheid als president-commissaris
van Philips heeft gezegd. Hij moet deze uitspraken hebben gedaan als
degene die de Tinbergen-lezing heeft gehouden, niet als
Philips-vertegenwoordiger. Want Philips zegt iets anders. Van Philips
hoor ik: geef ons meer middelen voor R&D.''
Toch handhaaft Maljers zijn opvattingen. Het roept vragen over nog twee
thema's op. Ten eerste: moet er nog een ministerie van Economische Zaken
blijven als ook het technologiebeleid kan verdwijnen? Dat vindt Maljers,
tijdens de Fokker-reddingspogingen twee jaar kind aan huis op het
departement, een leuke vraag. ,,Ik heb daar nooit zo bij stilgestaan'',
zegt hij verrast. ,,Ik wil er geen definitieve uitspraak over doen. Maar
nu het wordt opgeworpen: helemaal duidelijk is de toekomst van het
ministerie mij niet.''
En, laatste onderwerp: wat nu, achteraf, te denken van al die miljarden
guldens die Philips in Den Haag ophaalde? Het convenant, waarmee Philips
in feite een individuele steunrelatie met de overheid kreeg? Maljers
begrijpt de gevoeligheid van de vragen. Maakt eerst een omwegje. ,,Ja'',
zegt hij, ,,Philips heeft veel subsidie gekregen, maar veel daarvan is
lang geleden, hè?''
Goed, maar het gaat nog steeds door.
Hij gooit zijn aarzelingen overboord. ,,Ik geloof dat die gelden weinig
hebben bijgedragen aan de oplossing van de problemen van de onderneming.
Subsidie mag voor een bedrijf nooit een verslaving worden, geen geld
waarop je ongeacht je prestaties kan rekenen. Dan kan je een onderneming
op een verkeerd spoor zetten.''
NRC Handelsblad, 13 maart 1998
|
NRC Webpagina's
maart 1998
|