U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
D O S S I E R   R I J K S B E G R O T I N G   '99
NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE

 INHOUD 
 HOOFDLIJNEN MILJOENENNOTA 
 TROONREDE 
 ARTIKELEN 
 DEPARTEMENTEN 
 CIJFERS & GRAFIEKEN 
 LINKS 

Ambivalentie kenmerkt toon en inhoud van de eerste troonrede van Paars II


Het gaat goed met Nederland, zeker gezien in het perspectief met wat er elders gebeurt.

Siep Stuurman bespeurt echter een grote mate van ambivalentie in het voorgenomen beleid. De beleidsvoornemens die in de Troonrede worden uitgesproken zijn allezins lofwaardig, maar de daarbij passende maatregelen ontbreken. Die spanning kan in het kabinet nog voor heel wat dynamiek zorgen.

Leden van de Staten-Generaal, het gaat goed met Nederland. Daarom hebben wij besloten de komende vier jaar alles zoveel mogelijk te laten zoals het is. Wat groeit zal verder groeien, wat marginaal is zal marginaal blijven. De regering zal op de winkel passen en vooral op de kassa. Klein en groot onderhoud zullen verricht worden waar dat nodig is. Daardoor, en door de voortgaande groei van alles wat ook nu reeds groeit, zal er meer werk komen. En dat is goed: werk, werk en nog eens werk, dat is ons credo. Welaan dan, dames en heren parlementariërs, aan het werk! Voorwaarts naar het volgende millennium: de details vindt u in de bijlagen. Voor het overige vertrouwen wij op God, Bill (indien nog in functie) en de euro. Ik heb gezegd. Waarna Hare Majesteit in gestrekte draf de zaal verlaat, gevolgd door een stoet als locomotieven hijgende bewindslieden en hofdames.

Zo had het ook gekund en heel ver bezijden de waarheid was de koningin in dat geval niet geweest. Gaat het dan inderdaad zo goed met Nederland? In een vergelijkende optiek moet het antwoord bevestigend luiden. Zelfs binnen het rijke Europa van de Europese Unie scoort ons land tamelijk hoog. Het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking ligt op hetzelfde niveau als in Zweden, Frankrijk en België. Alleen Duitsland, Luxemburg, Oostenrijk en Denemarken scoren hoger (en buiten de EU : Zwitserland en Noorwegen), maar Nederland zit 30 procent boven het niveau van Italië en het Verenigd Koninkrijk, en meer dan 100 procent boven Portugal en Griekenland. En in termen van koopkracht per inwoner behoort het westen van Nederland zelfs tot de rijkste regio's van de Europese Unie, terwijl het oosten en zuiden boven het Europese gemiddelde zitten. Daar staat tegenover dat het noorden zich, met uitzondering van Groningen onder het Europese gemiddelde bevindt, blijkens het rapport van de NSEE (Le Monde, 14 augustus).

Op de corruptieschaal van het onderzoeksinstituut Transparency International behoort Nederland tot de zes minst corrupte landen, alleen in Canada, Nieuw Zeeland, Zweden, Finland en Denemarken is nog minder corruptie. Van de rijke industrielanden is Nederland na Zweden het land met de minste armoede en het laagste percentage functionele analfabeten. Op de Human Development Index die gebaseerd is op de gemiddelde levensstandaard, levensverwachting en opleidingsniveau staat Nederland op de zevende plaats. Het Nederlandse sociale vangnet is, ondanks de afbraakpolitiek van de afgelopen tien jaar, nog steeds een van de betere in Europa.

Het behoort in Nederland tot de goede toon om te klagen over stroperigheid, te veel staat en bureaucratische traagheid. Comparatief onderzoek wijst echter uit dat de collectieve lasten in Nederland weliswaar boven het Europese gemiddelde liggen, maar dat ze in vijf lidstaten nog hoger zijn. Alleen bij de inkomstenbelasting staat Nederland aan de top, maar bij de vennootschapsbelasting weer absoluut niet, en de werkgeverslasten in de sociale zekerheid behoren tot de laagste in Europa. Achter de 'hoge lasten' gaat dus een complexe realiteit schuil. De grootste verrassing leverde een OESO -onderzoek naar de ambtenarenquote, het aantal ambtenaren per honderd werknemers in de marktsector: het stroperige Nederland bleek met 15 procent de laagste ambtenarendichtheid van alle westerse industrielanden te hebben. Nederland is modern: op de wereldranglijst van de elektronische communicatie, opgesteld door World Link in 1997, staat het op de tiende plaats na de VS , Canada, en de Scandinavische landen, maar boven Duitsland, Engeland, Frankrijk en het op dit punt vaak overschatte Japan.

Alleen in het gebruik van kernenergie scoort Nederland met 2,5 procent van het stroomverbruik heel laag, ver onder bijna alle andere Europese landen waar de percentages variëren van 27 (Verenigd Koninkrijk) tot 78 (Frankrijk). De combinatie van goedkoop aardgas en sterk maatschappelijk verzet is daarvoor waarschijnlijk de verklaring. Om het beeld van het vredelievende, antinucleaire polderlandje wat te nuanceren, is het echter ook goed te weten dat Nederland een mooie zevende plaats inneemt op de wereldranglijst van wapenleveranciers.

De polderlandse economie is exportgericht, en de arbeidsproductiviteit is er hoog. Daar staat tegenover dat de arbeidsparticipatie in verhouding tot de andere industrielanden uitgesproken laag is. In de Hoofdpunten van het Regeringsbeleid 1999 van het nieuwe paarse kabinet wordt dat toegeschreven aan de geringe arbeidsdeelname van vrouwen en ouderen. Dat klopt in elk geval wat de vrouwen betreft: volgens Eurostat werkte in 1995 weliswaar 48 procent van de Nederlandse vrouwen tussen 15 en 65 jaar, maar 67 procent van hen werkte in deeltijd. In de Europese Unie als geheel werkte 45 procent van de vrouwen, maar, en daarin zit het verschil, 68 procent daarvan werkte voltijds. Het Nederlandse patroon hangt onder meer samen met de nog altijd sterke gezinscultuur en de volstrekt ontoereikende voorzieningen voor kinderopvang. Paars II belooft daar wat aan te doen, maar of het voldoende zal zijn moet nog blijken. Wat de emancipatie van de vrouw betreft, blijft Nederland op heel wat terreinen een achterblijver: het percentage vrouwelijke hoogleraren behoort bijvoorbeeld tot de laagste in de gehele wereld.

De keerzijde van de lage arbeidsparticipatie is de hoge arbeidsproductiviteit per gewerkt uur, en de keerzijde daarvan zijn de toegenomen werkdruk en de uitstoot van niet-honderd procent gezonde en van oudere werknemers. Dit soort factoren relativeert de betekenis van de afname van de geregistreerde werkloosheid waarover het paarse kabinet zo tevreden is, en maakt het moeilijk te voorzien of deze zich in de toekomst zal voortzetten. Ook al omdat de internationale conjunctuur daarbij een hoofdrol speelt - en die hangt niet af van het paarse beleid. De regering kondigt voortgaande inspanningen aan om de werkgelegenheid verder te stimuleren, maar het blijft onzeker of de harde kern van de structurele werkloosheid, die vaak geografisch en etnisch geconcentreerd is, meer dan marginaal gereduceerd zal worden. In deze context heeft de armoedestatistiek van de VN , waarin Nederland internationaal zo goed scoort, een andere betekenis: zelfs in het steenrijke Nederland leeft acht procent van de bevolking in (relatieve) armoede, heeft negen procent een levensverwachting van zestig jaar of minder en is tien procent functioneel analfabeet. Tegen de achtergrond van dergelijke gegevens klinkt de zelfgenoegzame toon van het paarse kabinet wat hol.

Het moet bovendien gezegd worden dat de armoede in Nederland niet alleen bestaat ondanks het regeringsbeleid. De langdurige loonmatiging en de continue 'versobering' van het uitkeringenstelsel hebben er het hunne toe bijgedragen dat de marges in de onderste etage van de inkomenspiramide erg smal zijn geworden. Sedert de jaren tachtig is er in Nederland, evenals in het grootste deel van de Atlantische wereld, een neoliberale denivelleringspolitiek gevoerd.

De paarse coalitie heeft tot dusverre niet met dat beleid gebroken. In dat licht is de verkiezingsuitslag die tot Paars II heeft geleid, intrigerend. Net als in een aantal andere Europese landen, is er een verschuiving naar links opgetreden. De stemming onder een meerderheid van de kiezers in Europa is 'socialer' dan tien jaar terug. Men keert zich af van de horreur économique van het ultraliberalisme. In 1997 liet het Franse weekblad l'Express een gelijktijdige enquête houden in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Spanje en Italië. Op de vraag of een verdere verlaging van de werkloosheidsuitkeringen en de ziektekostenvergoedingen, en een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd acceptabel waren, antwoordde 60 tot 70 procent van alle ondervraagden dat zulks onaanvaardbaar was. Een ongeveer even groot percentage gaf te kennen dat ze inzake de verdediging van de verzorgingsstaat geen vertrouwen hadden in hun eigen nationale regering. Aan de andere kant van de lijn stond een kleine 30 procent van de ondervraagde Europeanen die een verdere afbouw van de sociale zekerheid wel acceptabel vonden. Het is fascinerend dat de Nederlandse verkiezingsuitslag een soortgelijke polarisatie vertoont: tegenover een kleine meerderheid die meer of minder 'sociaal' heeft gestemd (ook een deel van de CDA -kiezers behoort daartoe) staat een grote minderheid die het hardere economische liberalisme van de VVD steunt. De polarisatie van het politieke debat rond het ultraliberalisme ziet men op dit moment in geheel Europa, bijvoorbeeld in de weer oplevende discussie over een controle op speculatieve kapitaalbewegingen. Dezelfde polarisatie werkt door in de samenstelling en de beleidsvoornemens van het paarse kabinet: in de behoedzame taal van de regeringsstukken drukt dat zich uit in een onophoudelijk enerzijds-anderzijds. Voor de Partij van de Arbeid moet deze situatie te denken geven. Wellicht is het een goed idee de kwaliteit van het bestaan uit de Uyliaanse mottenballen te halen: misschien zou het goed zijn wat minder in kwantiteiten alléén te denken en wat meer te onderzoeken hoe de mensen in de toekomst willen leven.

Ook op andere punten is de ambivalentie terug te vinden. Er worden extra investeringen in de infrastructuur en in het milieubeleid aangekondigd, maar zowel de toonzetting als de financiële inzet doen vermoeden dat de infrastructuur het in voorkomende gevallen zal winnen van het milieu. De schijnvertoningen rond Schiphol doen het ergste vermoeden. De Nederlandse overheid is hard op weg zichzelf in de vliegveldkwestie volstrekt ongeloofwaardig te maken. Nergens wordt ook maar de vraag gesteld of bepaalde activiteiten in één van de dichtst bevolkte regio's van de wereld niet gewoon onwenselijk en contraproductief zijn. De inwoners van het bedoelde gebied vragen zich dat uiteraard wel af. Er is een spanning tussen wat deze regering met het land wil en wat een groot deel van de mensen die er wonen het liefst zouden zien.

Die spanning keert terug in een andere ambivalentie in het regeerakkoord en de beleidsvoornemens. In algemene termen wordt de wenselijkheid uitgesproken de burger bij het bestuur te betrekken, maar in concreto wordt voorgesteld de beroepsmogelijkheden tegen overheidsbeslissingen te beperken, termijnen te verkorten, procedures te stroomlijnen, en de speelruimte van de rechter te verkleinen. De rechter, zo wordt opgemerkt, mag de belangenafweging die de politiek heeft gemaakt, niet 'overdoen'. Dat lijkt verdacht veel op een immunisering van de uitvoerende macht tegen effectieve en onafhankelijke controle. De rechter heeft immers juist de taak erop toe te zien dat relevante belangen niet genegeerd worden, en dat belangenafweging zorgvuldig geschiedt. In de moderne, technocratische staat waar veel beslissingen de facto discretionnair zijn, is eerder méér dan minder rechterlijke controle nodig.

Hetzelfde geldt voor het asielbeleid waarvan per slot van rekening mensenlevens de inzet kunnen zijn. Dat het hoger beroep tegen uitzetting weer mogelijk wordt, is positief, maar door te bepalen dat de asielzoeker de uitslag niet in Nederland mag afwachten, wordt de betekenis ervan weer ontkracht. Waartoe zo'n regeling in de praktijk zal leiden is voorspelbaar. De passage over het asielbeleid in het regeerakkoord is de meest gedetailleerde van alle: hier is de zaak volledig dichtgespijkerd. Het gehele stuk ademt de geest van buiten de deur houden en uitzetten. De beschamende, Orwelliaanse praktijk van de 'ambtsberichten' waarin ex cathedra wordt vastgesteld dat een land 'veilig' is, ook wanneer een onafhankelijke organisatie als Amnesty International daar heel anders over denkt, wordt voortgezet.

De passage over Europa in het regeerakkoord is heel wat korter dan die over het asielbeleid. De Europese opstelling van Paars II is niet het sterkste punt van het nieuwe kabinet. Zij is zowel teleurstellend als onrealistisch. De houding tegenover de Europese Unie is zeer behoedzaam, zelfs terughoudend. En dat terwijl de regering binnenlands weinig risico loopt. Er is wel enige Euro-scepsis in Nederland, maar de Euro-barometer laat zien dat de Nederlanders twee keer zo positief staan tegenover het lidmaatschap van de EU en zelfs tegenover de euro als de gemiddelde EU -burger. Paars II stemt in met de uitbreiding van de EU en de voltooiing van de interne markt, en er wordt gehamerd op de noodzaak van een strenge begrotingsdiscipline. Maar daar blijft het bij. Het Europese werkgelegenheidsbeleid wordt één keer genoemd, maar iedere aanwijzing voor de vormgeving ervan ontbreekt. Over de wenselijkheid van een Europees sociaal beleid en het tegengaan van sociale- en milieu-dumping wordt met geen woord gerept, terwijl er in de huidige politieke conjunctuur in Europa wel openingen zijn voor initiatieven in die richting. Maar misschien wordt daar in de komende jaren, 'werkende weg', nog wat aan gedaan. De Europese Unie duikt ook op in het hoofdstuk bezuinigingen van het regeerakkoord. Nederland wil op de nettobetalingen aan de EU EU, oplopend tot 1,3 miljard in 2002. Dat voornemen is zowel onrealistisch als verkeerd. Het is niet realistisch omdat de Unie uitgebreid wordt met landen met een veel lager inkomen per hoofd van de bevolking dan Nederland, en omdat er binnen de Euro-zone ook landen zijn met een lager inkomensniveau. Het is erg onwaarschijnlijk dat de netto-afdrachten van de rijke lidstaten in die omstandigheden zullen dalen, het valt eerder te verwachten dat ze nog verder toenemen. Paars II wil zich in Europa opstellen als een calculerende mega-burger. Wil de uitbreiding van de Unie een succes worden, en wil geheel Europa op den duur profiteren van een economische inhaalslag van het zuiden en oosten, dan is precies de omgekeerde opstelling gewenst.

Zo gaat Paars II het volgende millennium in: neoliberaal maar ook een beetje sociaal, economische groei en werkgelegenheid maar ook wat voor het milieu, multicultureel maar niet te veel migranten, de burger bij het bestuur maar niet te veel beroepsmogelijkheden en referenda, Europees maar ook economisch nationalistisch. In wetgeving en beleid zullen deze ambivalenties telkenmale aan de dag treden. De kool en de geit zullen niet altijd gespaard kunnen worden. Het belooft een dynamisch kabinet te worden.

De auteur is hoogleraar Europese Geschiedenis aan de Erasmus Universiteit, Rotterdam.

NRC Webpagina's
15 SEPTEMBER 1998


    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad