Ambivalentie kenmerkt toon en inhoud van de eerste troonrede van Paars II
Het gaat goed met Nederland, zeker gezien in het perspectief met wat er
elders gebeurt.
Siep Stuurman bespeurt echter een grote mate van ambivalentie in
het voorgenomen beleid. De beleidsvoornemens die in de Troonrede worden
uitgesproken zijn allezins lofwaardig, maar de daarbij passende
maatregelen ontbreken. Die
spanning kan in het kabinet nog voor heel wat dynamiek zorgen.
Leden van de Staten-Generaal, het gaat goed met Nederland. Daarom hebben
wij besloten de komende vier jaar alles zoveel mogelijk te laten zoals
het is. Wat groeit zal verder groeien, wat marginaal is zal marginaal
blijven. De regering zal op de winkel passen en vooral op de kassa.
Klein en groot onderhoud zullen verricht worden waar dat nodig is.
Daardoor, en door de voortgaande groei van alles wat ook nu reeds
groeit, zal er meer werk komen. En dat is goed: werk, werk en nog eens
werk, dat is ons credo. Welaan dan, dames en heren parlementariërs,
aan het werk! Voorwaarts naar het volgende millennium: de details vindt
u in de bijlagen. Voor het overige vertrouwen wij op God, Bill (indien
nog in functie) en de euro. Ik heb gezegd. Waarna Hare Majesteit in
gestrekte draf de zaal verlaat, gevolgd door een stoet als locomotieven
hijgende bewindslieden en hofdames.
Zo had het ook gekund en heel ver bezijden de waarheid was de koningin
in dat geval niet geweest. Gaat het dan inderdaad zo goed met Nederland?
In een vergelijkende optiek moet het antwoord bevestigend luiden. Zelfs
binnen het rijke Europa van de Europese Unie scoort ons land tamelijk
hoog. Het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking ligt op
hetzelfde niveau als in Zweden, Frankrijk en België. Alleen
Duitsland, Luxemburg, Oostenrijk en Denemarken scoren hoger (en buiten
de EU : Zwitserland en Noorwegen), maar Nederland zit 30 procent boven
het niveau van Italië en het Verenigd Koninkrijk, en meer dan 100
procent boven Portugal en Griekenland. En in termen van koopkracht per
inwoner behoort het westen van Nederland zelfs tot de rijkste regio's
van de Europese Unie, terwijl het oosten en zuiden boven het Europese
gemiddelde zitten. Daar staat tegenover dat het noorden zich, met
uitzondering van Groningen onder het Europese gemiddelde bevindt,
blijkens het rapport van de NSEE (Le Monde, 14 augustus).
Op de corruptieschaal van het onderzoeksinstituut Transparency
International behoort Nederland tot de zes minst corrupte landen,
alleen in Canada, Nieuw Zeeland, Zweden, Finland en Denemarken is nog
minder corruptie. Van de rijke industrielanden is Nederland na Zweden
het land met de minste armoede en het laagste percentage functionele
analfabeten. Op de Human Development Index die gebaseerd is op de
gemiddelde levensstandaard, levensverwachting en opleidingsniveau staat
Nederland op de zevende plaats. Het Nederlandse sociale vangnet is,
ondanks de afbraakpolitiek van de afgelopen tien jaar, nog steeds een
van de betere in Europa.
Het behoort in Nederland tot de goede toon om te klagen over
stroperigheid, te veel staat en bureaucratische traagheid. Comparatief
onderzoek wijst echter uit dat de collectieve lasten in Nederland
weliswaar boven het Europese gemiddelde liggen, maar dat ze in vijf
lidstaten nog hoger zijn. Alleen bij de inkomstenbelasting staat
Nederland aan de top, maar bij de vennootschapsbelasting weer absoluut
niet, en de werkgeverslasten in de sociale zekerheid behoren tot de
laagste in Europa. Achter de 'hoge lasten' gaat dus een complexe
realiteit schuil. De grootste verrassing leverde een OESO -onderzoek
naar de ambtenarenquote, het aantal ambtenaren per honderd werknemers in
de marktsector: het stroperige Nederland bleek met 15 procent de laagste
ambtenarendichtheid van alle westerse industrielanden te hebben.
Nederland is modern: op de wereldranglijst van de elektronische
communicatie, opgesteld door World Link in 1997, staat het op de
tiende plaats na de VS , Canada, en de Scandinavische landen, maar
boven Duitsland, Engeland, Frankrijk en het op dit punt vaak overschatte
Japan.
Alleen in het gebruik van kernenergie scoort Nederland met 2,5 procent
van het stroomverbruik heel laag, ver onder bijna alle andere Europese
landen waar de percentages variëren van 27 (Verenigd Koninkrijk)
tot 78 (Frankrijk). De combinatie van goedkoop aardgas en sterk
maatschappelijk verzet is daarvoor waarschijnlijk de verklaring. Om het
beeld van het vredelievende, antinucleaire polderlandje wat te nuanceren, is het echter ook goed te weten dat Nederland een
mooie zevende plaats inneemt op de wereldranglijst van
wapenleveranciers.
De polderlandse economie is exportgericht, en de arbeidsproductiviteit
is er hoog. Daar staat tegenover dat de arbeidsparticipatie in
verhouding tot de andere industrielanden uitgesproken laag is. In de
Hoofdpunten van het Regeringsbeleid 1999 van het nieuwe
paarse kabinet wordt dat toegeschreven aan de geringe arbeidsdeelname
van vrouwen en ouderen. Dat klopt in elk geval wat de vrouwen betreft:
volgens Eurostat werkte in 1995 weliswaar 48 procent van de Nederlandse
vrouwen tussen 15 en 65 jaar, maar 67 procent van hen werkte in
deeltijd. In de Europese Unie als geheel werkte 45 procent van de
vrouwen, maar, en daarin zit het verschil, 68 procent daarvan werkte
voltijds. Het Nederlandse patroon hangt onder meer samen met de nog
altijd sterke gezinscultuur en de volstrekt
ontoereikende voorzieningen voor kinderopvang. Paars II belooft daar wat
aan te doen, maar of het voldoende zal zijn moet nog blijken. Wat de
emancipatie van de vrouw betreft, blijft Nederland op heel wat terreinen
een achterblijver: het percentage vrouwelijke hoogleraren behoort
bijvoorbeeld tot de laagste in de gehele wereld.
De keerzijde van de lage arbeidsparticipatie is de hoge
arbeidsproductiviteit per gewerkt uur, en de keerzijde daarvan zijn de
toegenomen werkdruk en de uitstoot van niet-honderd procent gezonde en
van oudere werknemers. Dit soort factoren relativeert de betekenis van
de afname van de geregistreerde werkloosheid waarover het paarse kabinet
zo tevreden is, en maakt het moeilijk te voorzien of deze zich in de
toekomst zal voortzetten. Ook al omdat de internationale conjunctuur
daarbij een hoofdrol speelt - en die hangt niet af van
het paarse beleid. De regering kondigt voortgaande inspanningen aan om
de werkgelegenheid verder te stimuleren, maar het blijft onzeker of de
harde kern van de structurele werkloosheid, die vaak geografisch en
etnisch geconcentreerd is, meer dan marginaal gereduceerd zal worden. In
deze context heeft de armoedestatistiek van de VN , waarin Nederland
internationaal zo goed scoort, een andere betekenis: zelfs in het
steenrijke Nederland leeft acht procent van de bevolking in (relatieve)
armoede, heeft negen procent een levensverwachting van zestig jaar of
minder en is tien procent functioneel analfabeet. Tegen de achtergrond
van dergelijke gegevens klinkt de zelfgenoegzame toon van het paarse
kabinet wat hol.
Het moet bovendien gezegd worden dat de armoede in Nederland niet alleen
bestaat ondanks het regeringsbeleid. De langdurige loonmatiging
en de continue 'versobering' van het uitkeringenstelsel hebben er het
hunne toe bijgedragen dat de marges in de onderste etage van de
inkomenspiramide erg smal zijn geworden. Sedert de jaren tachtig is er
in Nederland, evenals in het grootste deel van de Atlantische wereld,
een neoliberale denivelleringspolitiek gevoerd.
De paarse coalitie heeft tot dusverre niet met dat beleid gebroken. In
dat licht is de verkiezingsuitslag die tot Paars II heeft geleid,
intrigerend. Net als in een aantal andere Europese landen, is er een
verschuiving naar links opgetreden. De stemming onder een meerderheid
van de kiezers in Europa is 'socialer' dan tien jaar terug. Men keert
zich af van de horreur économique van het
ultraliberalisme. In 1997 liet het Franse weekblad l'Express
een gelijktijdige enquête houden in Duitsland, het Verenigd
Koninkrijk, Frankrijk, Spanje en Italië. Op de vraag of een verdere
verlaging van de werkloosheidsuitkeringen en de
ziektekostenvergoedingen, en een verhoging van de pensioengerechtigde
leeftijd acceptabel waren, antwoordde 60 tot 70 procent van alle
ondervraagden dat zulks onaanvaardbaar was. Een ongeveer even groot
percentage gaf te kennen dat ze inzake de verdediging van de
verzorgingsstaat geen vertrouwen hadden in hun eigen nationale regering. Aan de andere kant van de lijn stond een kleine 30
procent van de ondervraagde Europeanen die een verdere afbouw van de
sociale zekerheid wel acceptabel vonden. Het is fascinerend dat de
Nederlandse verkiezingsuitslag een soortgelijke polarisatie vertoont:
tegenover een kleine meerderheid die meer of minder 'sociaal' heeft
gestemd (ook een deel van de CDA -kiezers behoort daartoe) staat een grote minderheid die het hardere
economische liberalisme van de VVD steunt. De polarisatie van het
politieke debat rond het ultraliberalisme ziet men op dit moment in
geheel Europa, bijvoorbeeld in de weer oplevende discussie over een
controle op speculatieve kapitaalbewegingen. Dezelfde polarisatie werkt
door in de samenstelling en de beleidsvoornemens van het paarse kabinet:
in de behoedzame taal van de regeringsstukken drukt dat zich uit in een
onophoudelijk enerzijds-anderzijds. Voor de Partij van de Arbeid moet
deze situatie te denken geven. Wellicht is het een goed idee de kwaliteit van het bestaan uit de Uyliaanse mottenballen
te halen: misschien zou het goed zijn wat minder in kwantiteiten
alléén te denken en wat meer te onderzoeken hoe de mensen
in de toekomst willen leven.
Ook op andere punten is de ambivalentie terug te vinden. Er worden extra
investeringen in de infrastructuur en in het milieubeleid aangekondigd,
maar zowel de toonzetting als de financiële inzet doen vermoeden
dat de infrastructuur het in voorkomende gevallen zal winnen van het
milieu. De schijnvertoningen rond Schiphol doen het ergste vermoeden. De
Nederlandse overheid is hard op weg zichzelf in de vliegveldkwestie
volstrekt ongeloofwaardig te maken. Nergens wordt ook maar de vraag
gesteld of bepaalde activiteiten in één van de dichtst
bevolkte regio's van de wereld niet gewoon onwenselijk
en contraproductief zijn. De inwoners van het bedoelde gebied vragen
zich dat uiteraard wel af. Er is een spanning tussen wat deze regering
met het land wil en wat een groot deel van de mensen die er wonen het
liefst zouden zien.
Die spanning keert terug in een andere ambivalentie in het regeerakkoord
en de beleidsvoornemens. In algemene termen wordt de wenselijkheid
uitgesproken de burger bij het bestuur te betrekken, maar in concreto
wordt voorgesteld de beroepsmogelijkheden tegen overheidsbeslissingen te
beperken, termijnen te verkorten, procedures te stroomlijnen, en de
speelruimte van de rechter te verkleinen. De rechter, zo wordt
opgemerkt, mag de belangenafweging die de politiek heeft gemaakt, niet
'overdoen'. Dat lijkt verdacht veel op een immunisering van de
uitvoerende macht tegen effectieve en onafhankelijke controle. De
rechter heeft immers juist de taak erop toe te zien dat relevante
belangen niet genegeerd worden, en dat belangenafweging zorgvuldig
geschiedt. In de moderne, technocratische staat waar veel beslissingen
de facto discretionnair zijn, is eerder méér dan minder
rechterlijke controle nodig.
Hetzelfde geldt voor het asielbeleid waarvan per slot van rekening
mensenlevens de inzet kunnen zijn. Dat het hoger beroep tegen uitzetting
weer mogelijk wordt, is positief, maar door te bepalen dat de
asielzoeker de uitslag niet in Nederland mag afwachten, wordt de
betekenis ervan weer ontkracht. Waartoe zo'n regeling in de praktijk zal
leiden is voorspelbaar. De passage over het asielbeleid in het
regeerakkoord is de meest gedetailleerde van alle: hier is de zaak
volledig dichtgespijkerd. Het gehele stuk ademt de geest van buiten de
deur houden en uitzetten. De beschamende, Orwelliaanse praktijk van de
'ambtsberichten' waarin ex cathedra wordt vastgesteld dat een land
'veilig' is, ook wanneer een onafhankelijke organisatie als Amnesty
International daar heel anders over denkt, wordt voortgezet.
De passage over Europa in het regeerakkoord is heel wat korter dan die over het asielbeleid. De Europese
opstelling van Paars II is niet het sterkste punt van het nieuwe
kabinet. Zij is zowel teleurstellend als onrealistisch. De houding
tegenover de Europese Unie is zeer behoedzaam, zelfs terughoudend. En
dat terwijl de regering binnenlands weinig risico loopt. Er is wel enige
Euro-scepsis in Nederland, maar de Euro-barometer laat zien dat de
Nederlanders twee keer zo positief staan tegenover het lidmaatschap van
de EU en zelfs tegenover de euro als de gemiddelde EU -burger. Paars
II stemt in met de uitbreiding van de EU en de voltooiing van de interne markt, en er wordt gehamerd op de
noodzaak van een strenge begrotingsdiscipline. Maar daar blijft het bij.
Het Europese werkgelegenheidsbeleid wordt één keer
genoemd, maar iedere aanwijzing voor de vormgeving ervan ontbreekt. Over
de wenselijkheid van een Europees sociaal beleid en het tegengaan van
sociale- en milieu-dumping wordt met geen woord gerept, terwijl er in de
huidige politieke conjunctuur in Europa wel openingen zijn voor
initiatieven in die richting. Maar misschien wordt daar in de komende
jaren, 'werkende weg', nog wat aan gedaan. De Europese Unie duikt ook op
in het hoofdstuk bezuinigingen van het regeerakkoord. Nederland wil op
de nettobetalingen aan de EU EU, oplopend tot 1,3 miljard in 2002. Dat
voornemen is zowel onrealistisch als verkeerd. Het is niet realistisch
omdat de Unie uitgebreid wordt met landen met een veel lager inkomen per
hoofd van de bevolking dan Nederland, en omdat er binnen de Euro-zone
ook landen zijn met een lager inkomensniveau. Het is erg
onwaarschijnlijk dat de netto-afdrachten van de rijke lidstaten in die
omstandigheden zullen dalen, het valt eerder te verwachten dat ze nog
verder toenemen. Paars II wil zich in Europa opstellen als een
calculerende mega-burger. Wil de uitbreiding van de Unie een succes
worden, en wil geheel Europa op den duur profiteren van een economische
inhaalslag van het zuiden en oosten, dan is precies de omgekeerde
opstelling gewenst.
Zo gaat Paars II het volgende millennium in: neoliberaal maar ook een
beetje sociaal, economische groei en werkgelegenheid maar ook wat voor
het milieu, multicultureel maar niet te veel migranten, de burger bij
het bestuur maar niet te veel beroepsmogelijkheden en referenda,
Europees maar ook economisch nationalistisch. In wetgeving en beleid
zullen deze ambivalenties telkenmale aan de dag treden. De kool en de
geit zullen niet altijd gespaard kunnen worden. Het belooft een
dynamisch kabinet te worden.
De auteur is hoogleraar Europese Geschiedenis aan de Erasmus Universiteit, Rotterdam.