Peper moet niet direct weer in het zadel worden
geholpen
Het onderzoek van het openbaar
ministerie heeft geen antwoord gegeven op alle vragen die de affaire-
Peper heeft opgeroepen. De politieke conclusie die 'Den Haag' supersnel
aan het 'onvoorwaardelijk sepot' verbindt, doet de wenkbrauwen fronsen,
menen Hans van den Heuvel en Leo Huberts.
De zaak-Peper valt een 'onvoorwaardelijk sepot' ten deel, waarmee na het
extern accountantsonderzoek ook strafrechtelijk een einde komt aan de
ophefverwekkende Rotterdamse declaratiecultuur onder het bewind van oud-
burgemeester Peper. Sommige redenen waarmee het onvoorwaardelijk sepot
is omkleed, liggen voor de hand en kunnen inderdaad als verzachtende
omstandigheden worden aangemerkt. Zo concludeert het openbaar ministerie
dat het nadeel voor de gemeente is gecompenseerd door vrijwillige
terugbetaling. Verder zou Peper door de maatschappelijke en politieke
commotie rond zijn persoon al genoeg zijn gestraft, zowel privé
als in zijn ambt. Ten slotte blijft het bedrag waarvoor de gemeente
benadeeld is, beneden de grens (f. 12.000) die het openbaar ministerie
trekt om tot vervolging over te gaan.
Maar het onderzoek van het OM heeft toch geen einde kunnen maken aan
alle vragen die deze affaire heeft opgeroepen. Zo spreekt het sepot over
'vermoedelijke schending' van het strafrecht ('meermalen gepleegd'),
namelijk voor het (vermoedelijke) bedrag waarvoor Peper de gemeente
Rotterdam heeft benadeeld. Het sepot doelt ook op het non-
interventiebeginsel (de collegeleden bemoeiden zich niet met elkaar) en
het laat-maar-waaien-declaratiegedrag van de top van het Rotterdamse
gemeentebestuur, die voor hem als verzachtende omstandigheden gelden.
Ten slotte constateert het OM dat Peper er toen (in 1990) "fysiek en
mentaal slecht aan toe was", hetgeen kennelijk geen beletsel vormde om
een wereldstad te besturen, maar iemand als hoogste ambtsdrager wel vrij
pleit van financiële en administratieve verantwoordelijkheid.
Hieruit kunnen voor de integriteit van het openbaar bestuur de volgende
conclusies worden getrokken:In de eerste plaats zijn er geen bewijzen
gevonden voor delicten die zijn terug te voeren op het Wetboek van
Strafrecht zoals corruptie, verduistering, bedrog, valsheid in
geschrifte. Bijna negen maanden rechercheonderzoek naar mogelijk
strafbare feiten heeft weinig opgeleverd. Maar in het onderzoek van de
Rotterdamse Commissie tot Onderzoek van de Rekening ( COR) en het
accountantskantoor KPMG (800.000 declaraties) rees over enkele
honderden posten grote twijfel, zoals partners en kinderen die mee op
dienstreis gingen, creditkaartafrekeningen zonder verantwoording,
privé-uitgaven op kosten van de gemeente. De conclusie was dat de
burgemeester, op enige afstand gevolgd door een aantal wethouders,
slordig, onzorgvuldig en nogal eens onrechtmatig had gedeclareerd. Het
beeld van een bestuurscultuur ontstond, waarin het persoonlijke en het
functionele door elkaar heen liepen, er geen afstand bestond tussen
bestuur en zakenwereld en het collegiaal bestuur werd gekenmerkt door
onderling wantrouwen en non-interventie.
Dit verschil in uitkomst tussen beide onderzoeken maakt nieuwsgierig
naar het verloop en de methode van het rechercheonderzoek en de
ingezette middelen. Het vraagt vraagt om bezinning op de manier waarop
onderzoek naar integriteitsschendingen in Nederland moet worden
aangepakt en de wijze waarop tot een gezaghebbend oordeel over de
moraliteit van gedrag kan worden gekomen.
Maar afgezien van dit verschil, zegt het seponeren weinig over de
integriteit van de desbetreffende bestuurders. De samenleving vraagt
meer van haar bestuurders dan handelen binnen de marges van de
(straf)wet. Er zijn ook normen die betrekking hebben op
belangenverstrengeling en op het scheiden van functie en privé-
leven. In het verleden zijn burgemeesters ontslagen die zich schuldig
hadden gemaakt aan onoorbaar handelen (die sanctie hield ook stand voor
de rechter), terwijl ze werden vrijgesproken in een strafzaak.
Er moet dus zeker onderscheid worden gemaakt tussen seponeren en
rehabiliteren. Met betrekking tot de toenmalige moraal aan de Maas
blijft er twijfel bestaan en is het onbevredigend dat de vraag naar de
integriteit ten dele onbeantwoord blijft, zelfs na (te) langdurig en
slepend onderzoek.
Vervolgens heeft de affaire in bestuurlijk Nederland zoveel beroering
gewekt dat een aantal positieve gevolgen voor de bestuurlijke
integriteit kan worden vastgesteld. Gemeenten en provincies vragen de
huisaccountant naar de declaraties te kijken, bestaande regels worden
tegen het licht gehouden, de lokale rekenkamer is in opkomst,
duidelijkere afspraken worden gemaakt over reizen, het aanvaarden van
geschenken, het tolereren van neveninkomsten, het declareren van
onkosten en het gebruik van dienstauto's.
Iedereen realiseert zich het belang van de bestuurlijke integriteit,
niet alleen in de zin van verantwoording afleggen over uitgaven en een
moreel zuivere ambtsuitoefening, maar ook in de betekenis die
integriteit voor de legitimiteit van het bestuur heeft:
geloofwaardigheid en draagvlak in de samenleving. Bestuurlijke
integriteit zal steeds meer een harde voorwaarde blijken te zijn voor de
geloofwaardigheid van het openbaar bestuur. Na de Rotterdamse affaire
mag niet de idee ontstaan dat het welletjes is met de aandacht voor
integriteit.
In de Nederlandse samenleving is de laatste jaren een grote gevoeligheid
voor en vooral afkeer ontstaan van sjoemelende bestuurders. Integer
bestuur is inmiddels geen conferentiethema meer, maar eist een ferme
stellingname en krachtige en eenduidige maatregelen. Maar helaas is veel
aandacht uitgegaan naar declaraties en bonnen, terwijl integriteit veel
meer inhoudt: nevenfuncties, belangenverstrengeling, informatiemisbruik,
discriminatie, intimidatie, conflicten tussen privé-belang en
functie en bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De overheid moet
alert blijven om ook op deze terreinen misbruik en oneigenlijk gebruik
van macht uit te bannen.
Ten slotte de politieke consequenties die enkele coalitiepartners uit de
sepotbeslissing hebben getrokken. Nog voordat het OM daarmee naar
buiten kwam, concludeerde oud-burgemeester Peper met enige triomf dat er
van het KPMG-rapport geen spaan was heel gebleven. Hij was en is
onkreukbaar, zo zou zijn gebleken. Zijn collega's uit het politieke
bedrijf (Melkert en Dijkstal) riepen om het hardst om rehabilitatie en
Pepers terugkeer in het openbaar bestuur.
Van een bestuurder wordt geëist dat deze verre blijft van strafbare
feiten en bovendien een scherp oog heeft voor de eisen die de
bestuurlijke integriteit aan het ambt of de functie stelt. De 'hoogheid
van het ambt' (jawel) vergt een onberispelijke functie-uitoefening die
voor de buitenwereld transparant, legitiem en controleerbaar is.
Het klinkt afgezaagd, maar het moet toch maar weer eens van stal gehaald
worden: noblesse oblige! Alleen al voor de geloofwaardigheid van de
politiek zou het prudent zijn de heer Peper niet onmiddellijk opnieuw in
het zadel te helpen.
Prof. dr J.H.J. van den Heuvel en prof. dr L.W.J.C. Huberts zijn
verbonden aan de afdeling Politicologie en Bestuurskunde van de Vrije
Universiteit te Amsterdam.