Hoe de Papoea's van West-Irian in Indonesische handen werden gedreven
Te primitief voor een vrije keuze
Maandag kiest, als alles goed gaat, de bevolking van Oost-Timor tussen
autonomie binnen Indonesië of onafhankelijkheid. Dertig jaar geleden
mocht de Papoea-bevolking van West-Irian een soortgelijke keuze maken.
Dat referendum werd een farce. Nederland, de VS en Australië steunden
de Indonesische aanspraken. Recent vrijgegeven documenten van de Australische
regering onthullen nieuwe details van hun bemoeienis.
Op 31 mei 1969 staken twee mannen de grens over van wat toen bekend stond
als West-Irian naar het Australische Territorium Nieuw-Guinea, het huidige
Papoea Nieuw-Guinea. De twee West-Papoeaanse leiders, Willem Zonggonao (26)
en Clemens Runawery (27), waren op weg naar de Verenigde Naties in New York.
Bij zich droegen ze documenten die aantoonden dat vele West-Papoeaanse leiders
onafhankelijkheid wensten.
De twee mannen zouden de VN echter niet bereiken; ze werden tegengehouden
in het kader van een internationale strategie, bedoeld om te verzekeren dat
Irian Jaya zou toevallen aan het Indonesië van president Soeharto. Australië
en Nederland hebben, op verzoek van Indonesië, verhinderd dat de twee
mannen hun reis voortzetten om hun zaak te bepleiten bij Oe Thant, de toenmalige
secretaris-generaal van de Verenigde Naties, slechts enkele weken voordat
de West-Papoea's zouden gaan stemmen over hun toekomst.
In die tijd, vertelt Zonggonao 30 jaar later, voerden Indonesische troepen
her en der in de provincie gewapende acties uit tegen West-Papoeaanse nationalisten.
Zonggonao zegt dat de documenten die hij en Runawery bij zich hadden, ook
aanwijzingen bevatten voor wijdverbreide mishandeling van West-Papoea's door
Indonesische veiligheidstroepen.
Zonggonao woont tegenwoordig in Port Moresby, de hoofdstad van Papoea Nieuw-Guinea.
Hij spreekt acht talen, is afgestudeerd in pedagogiek en geografie, en is
oprichter van een van de eerste particuliere hulporganisaties van Papoea-Nieuw-Guinea,
voor bijstand aan daklozen. Zijn jongste functie is die van directeur van
het Nationaal Verbond van Particuliere Organisaties.
Hoewel het allemaal meer dan 30 jaar geleden is, zegt Zonggonao dat de
gebeurtenissen die hem ertoe brachten zijn missie naar de VN te ondernemen,
hem nog helder voor de geest staan. ,,Op een dag, toen ik brandhout stond
te hakken, hoorde ik kogels inslaan in de sagopalm. Dus zei ik: we moeten
weg. Voordat wij opbraken, bliezen zij nog met twee handgranaten onze tent
op, dus namen wij de benen. Overal om ons heen explodeerden granaten. Wij
moesten wegwezen'', aldus Zonggonao.
Een 282 pagina's dik, uiterst geheim overheidsdossier over Zonggonao en
Runawery toont aan dat Australië, Indonesië en Nederland hebben
samengespannen over de toekomst van het grondstoffenrijke West-Irian. Andere
dossiers, die onlangs zijn vrijgegeven na afloop van de in de Australische
archiefwet bepaalde termijn van 30 jaar, maken duidelijk dat ook de Verenigde
Staten en VN-functionarissen erbij betrokken waren.
Uit een bevolking van 800.000 zielen selecteerde Indonesië 1.025 Papoea's
die mochten deelnemen aan een onder auspiciën van de VN te realiseren
zelfbeschikkingsproces, de zogeheten Act of Free Choice (Akte van Vrije Keuze).
Volgens Indonesië waren de namen van de geselecteerde West-Papoea's naar
boven gekomen door middel van raadpleging, de zogeheten moesjewara. De stemming
over de toekomst van West-Irian zou van 14 juli tot 4 augustus in acht regio's
plaatsvinden.
West-Papoeaanse voormannen en anderen, onder wie politici in Australië
en Nederland, hadden eerder aangedrongen op een referendum, waarbij iedere
inwoner zou kunnen antwoorden op de vraag of hij wel of niet wenste dat de
provincie bij Indonesië bleef. Het houden van een raadpleging over zelfbeschikking
was in 1962 afgesproken, toen, op initiatief van de Verenigde Staten, Indonesië
en Nederland de overeenkomst sloten over de overdracht van Irian Jaya.
Hoewel er dus verschil van mening bestond over de door Indonesië gekozen
procedure, gingen de Nederlandse en de Australische regering met de voorgestelde
werkwijze akkoord. Uit een telegram van Den Haag naar Canberra blijkt dat
overleg plaats had tussen de toenmaligde regionaal directeur 'Oosten', mr.
J. Rookmaaker, van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken en de
toenmalige ambassadeur van Australië in Den Haag, C.T. Moodie. ,,Betreffende
de Act of Free Choice was Rookmaaker het eens met de opmerking van onze ambassade
dat het niet verstandig zou zijn voor de Indonesiërs om (in deze kwestie)
een verkeerde indruk te maken, omdat dat op den duur afbreuk zou kunnen doen
aan het idee dat de moesjewara een aanvaardbare procedure was. (..) De Nederlanders
gingen geheel akkoord met de moesjewara als de best uitvoerbare manier om
de Act of Free Choice te realiseren'', aldus het telegram.
Dubieus
Gordon Jockel, de toenmalige Australische ambassadeur in Indonesië,
was waarnemer bij de Act of Free Choice in Irian Jaya. Volgens hem was de
gevolgde consultatieprocedure of moesjewara dubieus. De inmiddels gepensioneerde
Jockel zegt dat de West-Papoea's die deelnamen aan de Act of Free Choice,
steekpenningen hebben gekregen van Indonesische functionarissen. ,,De Act
of Free Choice is lange tijd voorbereid, waarbij allerlei vormen van beïnvloeding
werden gehanteerd, zoals het geven van geschenken, feesten, amusement, medische
hulp enzovoort.''
Papoea-leider Zonggonao, die tot mei 1969 lid was van de Indonesische Vergadering
van West-Irian (DRPD), zegt dat de geselecteerden met grof geweld werden bedreigd.
De als deelnemers gekozen West-Papoea's werden ,,in een kamp gestopt en door
militaire officieren geïndoctrineerd. Hun werd gezegd dat als zij niet
voor Indonesië zouden stemmen, hun tong zou worden uitgesneden'', zegt
hij.
Ook in een door inlichtingenfunctionarissen geschreven rapport, waaruit
blijkt dat op het hoogste niveau geheime samenwerking plaats vond tussen Nederland,
Australië en Indonesië, wordt aangegeven dat de bewoners van West-Irian
geen eerlijke beslissing zouden nemen. In dat van 27 juni 1969 daterend rapport,
opgesteld door leden van de Nederlandse en de Australische inlichtingendiensten
en dat in Jakarta en Canberra is verspreid, staan aanwijzingen voor de opvattingen
van toenmalige overheidsfunctionarissen. West-Papoea's worden 'primitief'
genoemd en er staat dat ,,de mentale kloof tussen Papoea's en Javanen reusachtig
is''. ,,Naar Westerse opvattingen kan de Act of Free Choice niet op een eerlijke
manier worden uitgevoerd. De 'kiesmannen' zullen ook door de Indonesiërs
worden aangewezen. Maar het zou nog wel eens heel moeilijk kunnen blijken
om voldoende Papoea's te vinden die bereid zijn als 'kiesmannen' voor de Indonesiërs
op te treden. Er zal dus geen vrije keuze door de bevolking plaatsvinden'',
aldus het rapport van de inlichtingendiensten.
Slechts enkele weken eerder hadden, zo blijkt uit een ander document, Adam
Malik, de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken, en zijn Nederlandse
collega Luns in Rome geheim overleg over Irian Jaya. Terwijl in het Nederlandse
parlement de onenigheid over het zelfbeschikkingsproces in West-Irian toenam,
stond in een telegram van de Australische ambassade in Rome aan Canberra,
gedateerd 27 mei 1969, dat de betrekkingen tussen de twee landen op het gebied
van ontwikkelingshulp en investeringen gevaar liepen. ,,Toen de Indonesiërs
instemden met de besprekingen, meenden zij dat Luns in het parlement in grote
moeilijkheden zou komen, tenzij hij zowel de rechter- als de linkervleugel
— die beide Indonesië in de kwestie West-Irian kritiseerden —
ervan zou kunnen overtuigen dat de Indonesische bedoelingen met betrekking
tot de Act of Free Choice redelijk en bevredigend waren. Slaagt hij daar niet
in, dan zou dat ongunstige gevolgen kunnen hebben voor de omvang van de hulp
die Indonesië van Nederland ontvangt en nog hoopt te zullen ontvangen.''
Het telegram toont aan dat Nederland en Indonesië een overeenkomst
hadden gesloten. ,,Het was dan ook in het belang van beide partijen dat de
besprekingen werden gehouden en dat ze slaagden. Vanuit Indonesisch standpunt
gezien waren ze succesvol'', staat er.
Isolement
Vier dagen na het overleg in Rome kwamen de Papoea-leiders Zonggonao en
Runawery op weg naar New York aan in het door Australië bestuurde gedeelte
van Nieuw-Guinea. Australië was bereid hun een verblijfsvergunning voor
Nieuw-Guinea te verlenen, mits zij schriftelijk verklaarden geen politieke
activiteiten te zullen ondernemen. ,,Omdat wij weigerden die papieren te tekenen,
namen zij ons in hechtenis. Daarna werden wij ondervraagd door de ASIO (de
Australische Inlichtingendienst, AB) en overgevlogen naar het eiland Manus'',
zegt Zonggonao. Op Manus, 300 kilometer ten noordoosten van Australisch Nieuw-Guinea,
werden tientallen West-Papoeaanse vluchtelingen vastgehouden om te voorkomen
dat zij politieke activiteiten ondernamen.
Ondanks het isolement waarin de twee mannen verkeerden, bood John Middleton,
die als Australisch/Nieuw-Guinees parlementslid zich de zaak aantrok, aan
om hun vliegtickets naar New York te betalen. Middleton, die nog altijd in
Papoea-Nieuw-Guinea woont, zegt nu dat het hem ,,toen een redelijk gebaar
leek om hun vliegreis naar New York te betalen'', omdat de West-Papoea's steun
nodig hadden in hun streven naar zelfbeschikking. ,,De emoties over die kwestie
liepen hier toen nogal hoog op, want iedereen besefte wel dat het hele zaakje
stonk. Het was nogal duidelijk dat de zogenaamde 'vrije keus' neerkwam op
'geen keus'. Zij wilden documenten naar New York brengen die zouden aantonen
dat de hele onderneming bedrog was'', voegt Middleton eraan toe.
Australië, dat officieel Zonggonao en Runawery ,,niet tegenhield en
niet bijstond'', heeft hen er lijfelijk van weerhouden naar de VN te reizen.
Middleton had de vliegtickets betaald, maar op bevel van Canberra verhinderde
het districtshoofd op Manus dat zij het vliegtuig naar Port Moresby namen
om van daar naar New York te vliegen.
Nederland weigerde de twee mannen reisdocumenten te verschaffen, en de
Verenigde Staten verklaarden dat het nodig was om ,,gedurende enkele maanden
het vertrek van de twee mannen uit Papoea-Nieuw-Guinea te verhinderen''. De
toenmalige secretaris-generaal van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse
Zaken, Schiff, heeft zelfs tegen de Australische ambassadeur in Den Haag gezegd
dat de Nederlandse regering had geweigerd Zonggonao en Runawery reispapieren
te verschaffen.
In een officieel Australisch telegram van 4 juli 1969 — tien dagen
voor het begin van de Act of Free Choice — van Den Haag naar Canberra
staat dat Schiff ,,hoopte dat de Australische autoriteiten een manier zouden
kunnen vinden om te voorkomen dat hun reisgelegenheid werd geboden, omdat
een bezoek aan New York verwarring zouden kunnen stichten bij de Verenigde
Naties en onvermijdelijk de aandacht zou trekken van de Nederlandse pers,
met als waarschijnlijk gevolg druk op de regering alhier.''
Schertsvertoning
Intussen had de visie van het team van de Verenigde Naties dat ten tijde
van de Act of Free Choice in Irian Jaya aanwezig was, schokkende implicaties.
Volgens een in juli 1969 aan de Australische regering aangeboden officieel
regeringsrapport van de Verenigde Staten ,,is de persoonlijke politieke indruk
van het VN-team dat (..) 95 procent van de Irianezen onafhankelijkheid wenst
en dat de Act of Free Choice een schertsvertoning is.''
De samenzwering werd bekroond bij de Verenigde Naties in New York, in de
aanloop tot de Algemene Vergadering van de VN. In een telegram van 8 september
1969 van New York naar Canberra schrijft de Australische ambassadeur Sir Patrick
Shaw: ,,De Nederlandse ambassadeur Middelburg hoopt dat de behandeling van
het onderwerp in de Vergadering kalm zal verlopen, met slechts twee verklaringen,
van Nederland en Indonesië. Hij sprak enige bezorgdheid uit over het
effect van lobbyen door West-Irianezen in New York.''
Het VN-team dat toezicht hield op de uitvoering van de zelfbeschikking,
werd geleid door de Boliviaanse diplomaat Fernando Ortiz-Sanz. Volgens een
door de Australische inlichtingendienst opgestelde analyse van zijn rapport
,,koesteren bepaalde elementen een sterke overtuiging ten gunste van onafhankelijkheid
van West-Irian.''
Uit het rapport blijkt ook dat Ortiz-Sanz aanvankelijk als voorwaarde stelde
dat het zelfbeschikkingsproces een referendum zou zijn op basis van hoofdelijke
stemming. Onder druk van Indonesië, Australië, de secretaris-generaal
van de VN en Nederland veranderde Ortiz-Sanz evenwel van gedachten en accepteerde
hij de volksraadpleging naar Indonesisch model. In zijn eindverslag, dat op
6 november 1969 in de Algemene Vergadering van de VN aan de orde kwam, zei
Ortiz-Sanz dat ,,de rechten van vrije meninguiting, vrijheid van beweging
en vrijheid van vergadering'' in Irian Jaya niet in acht waren genomen. Dat
vormde een inbreuk op de in 1962 in New York gesloten overeenkomst tussen
Indonesië en Nederland, zei hij.
Ondanks Ortiz-Sanz' bezwaren ratificeerde VN-secretaris-generaal Oe Thant
de Act of Free Choice met de woorden dat ,,de bevolking er de voorkeur aan
had gegeven bij Indonesië te blijven''.