De Papoea's in Irian Jaya moeten veranderen, vluchten, of vechten
Verdreven uit Koperstad
Aan de gijzeling van zeven Europeanen in Irian Jaya, het voormalige
Nederlands Nieuw-Guinea, ging een geschiedenis van ontworteling vooraf.
Indonesië gaf de Amerikaanse mijnbouwonderneming Freeport
toestemming er kopererts te winnen. De Amungmes werden zo een bergvolk
zonder berg.
We kijken uit over Waa. Een kleine honderd hutten, verspreid over
het dal, groentetuinen, een schooltje en een kerkgebouwtje van de
Kingmi-gemeente. Een groepje mannen begroet ons op de wijze van de
berg-Papoea's. Ze nemen de uitgestoken wijsvinger tussen wijs- en
middelvinger en trekken eraan tot het gewricht knapt. Brede grijnzen
achter kroesbaarden. 'Amole!'. Mijn reisgenoot, een Ekari van de
Wisselmeren, spreekt de taal en enkele ogenblikken later begeleidt een
klein escorte ons naar het huis van Tuwarek Ndardkime.
Hij moet stokoud zijn, maar hij staat kaarsrecht. Brede, blote voeten,
tanige bergbenen, een sportbroekje, een T-shirt en een vilthoed.
“Belanda? (Nederlander?). Kom binnen!” We hurken in de circelvormige
hut; mannen, vrouwen en kinderen. Een huilende baby wordt stil gesust;
een varken en een hond worden weggemept. Want er zijn gasten en Tuwarek
vertelt.
“God schiep deze grote berg en op de top legde hij fonkelende sneeuw.
Vervolgens plaatste hij mij [mijn clan] hier, aan de voet van de berg.
Wat hij had geschapen, moest ik genieten en beheren. Hij gaf mij de naam
'Ndardkime', dat betekent 'boomkruin'. In mijn hand heb ik het
kiezelsteentje dat de sleutel is tot de eeuwige sneeuw.”
“De eerste vreemdelingen die ik naar de Grasberg bracht, waren orang
Belanda. Eén van hen vond koper in Tenggogoma. Hij zei: als God
een weg opent, zullen wij vast de beste vrienden worden en samen de mijn
beheren. Dat leek mij een goede gedachte. Veel later vernam ik dat de
mensen die ik had ontmoet naar huis waren. Dat Nederland zich had
losgemaakt van het eiland Irian en was teruggekeerd naar zijn plaats van
herkomst.”
“Op een dag hoorde ik het geluid van een wentelwiek die landde in de
sneeuw. Mijn kinderen en ik gingen te voet naar boven. Daar werd een
platform aangelegd. Vreemdelingen sloegen een kamp op. Ik ging weg en
nam maatregelen. Om de berg te beschermen plaatste ik kruisen van hout
ten teken van verbod.”
“Toen ze me kwamen opzoeken, ondervroeg ik hen op barse toon. Zijn
jullie Nederlanders? Want met hen had ik een afspraak. Ik kende hun
namen nog uit mijn hoofd en noemde ze één voor
één, maar ze begrepen niet waar ik het over had. Zij
vroegen waarom ik die kruisen had geplaatst. En ze zetten me onder druk.
Maar ik deed net alsof ik hen niet hoorde en schudde mijn hoofd.”
“De nieuwkomers waren Amerikanen. Ze dreigden me en vleiden me. Zij
zeiden: geloof ons, Tuwarek, u zult hier wel bij varen. Eén van
hen zei: Tuwarek heeft kinderen, ik heb kinderen. Later zullen ze gelijk
zijn en samen optrekken. Uiteindelijk gaf ik toestemming voor het
onderzoek.”
“Vervolgens werd er een vlag gehesen. Die was rood en wit. Ik vroeg aan
de Amerikanen: van wie is die vlag? Van jullie of van iemand anders? Ik
weigerde die vlag te aanvaarden. Toen kreeg ik te horen: dit is
grondgebied van de Republiek Indonesië en dat daar is voortaan van
de mijn. Tenslotte was ik ten einde raad. Dit is mijn land, dacht ik,
waar moet ík heen?”
“Als die Amerikaan gelijk had gekregen, dan zou ik nu misschien een
klein kantoor hebben en een behoorlijk huis. Dan zoudt u, heren, die met
mij komt praten, nu in een stoel zitten en niet op de vuile vloer.”
Stammoeder
Tuwarek's verhaal is een verdichting van dertig jaar geschiedenis. In
december 1936 beklommen dr. A.H. Colijn (de zoon), de geoloog J.J. Dozy
en de piloot J. Wissel als eerste Europeanen de Carstenszpiek, zo
genoemd naar de zeventiende eeuwse Hollandse zeevaarder die vanaf zijn
schip in de Arafura Zee de besneeuwde toppen zag blinken in de zon. Op
3.500 meter hoogte vond Dozy een reusachtige uitstulping van koper die
hij Ertsberg noemde. In 1962 droeg Nederland onder internationale druk
Nieuw-Guinea over aan een tussenbestuur van de Verenigde Naties. In 1963
werd het onder de naam West-Irian onderdeel van de Republiek
Indonesië. Voorwaarde voor de overdracht was dat de
Papoea-bevolking zich hierover via een zogenaamde Vrije Wilsbeschikking
mocht uitspreken.
In 1967, twee jaar voordat zo'n duizend geselecteerde Papoea-notabelen
instemden met aansluiting bij Indonesië, sloot Jakarta een contract
met de Amerikaanse mijnbouwonderneming Freeport, het huidige
Freeport-McMoRan. In de Waa-vallei en de bergen ten noorden ervan
verwierf het bedrijf een concessie van 10.000 hectare waar het kopererts
mocht winnen met als bijprodukten zilver en goud. In datzelfde jaar
begon Freeport met proefboringen op de hellingen van de Ertsberg. Dat
stuitte ter plaatse op weerstand.
De leider van het exploratieteam, Forbes Wilson, schrijft in zijn boek
The Conquest of Copper Mountain: “Tijdens een landing in de vroege
ochtend merkte de helicopterpiloot dat er in een kring om de Ertsberg
lichtgekleurde houten staken in de vorm van kruisen in de grond waren
gestoken. Van missionarissen hoorden we dat dit salep of heksestokken
waren. Ze maakten duidelijk dat de plaatselijke bevolking uitgesproken
onvriendelijk stond tegenover wat er gaande was”.
Het was de eerste verzetsdaad van de Amungme. Dit Papoea-volk van naar
schatting veertienduizend zielen bewoont vanouds de zeventien
rivierdalen aan de zuidkant van het Carstenszmassief, binnen een straal
van vijftig kilometer om de huidige Freeport-mijn. In de bergen
verbouwen zij zoete aardappelen, groenten, cassave, pompoenen en eetbare
rietsoorten, net voldoende om hun families te voeden. Het tamme
Melanesische varken geldt als bron van rijkdom en prestige en wordt
alleen bij feestelijke gelegenheden gegeten. Ter aanvulling van hun
dieet jagen de mannen met pijl en boog en zetten ze vallen voor beren,
buideldieren en vogels.
Amung-me betekent 'mensen van het eerste uur' of 'echte mensen'. Volgens
de inheemse mythologie is Amung-sa (het land der Amungme) een moeder,
die met haar hoofd op de koele berg ligt en met haar voeten in het hete
laagland, de bossen rond het huidige Timika. Onder de Ndardkime, de
belangrijkste clan van de Waa-vallei, gold Tenggogoma (Ertsberg) als de
woonplaats van de geesten der voorouders. Omdat de berg een rol speelt
in de ontstaansmythe der Amungme, vormde hij de symbolische band tussen
de clans. Er gaan verhalen over een vreemd licht op Tenggogoma -
wellicht het aan de oppervlakte komende kopererts. Dat zou de geest zijn
van de stammoeder der Amungme. Twintig jaar na aanvang van de koper- en
goudwinning is er van de Ertsberg niets meer over; de geheel uitgegraven
mijnput is nu een groen meer.
Koperstad
Freeport werd door de Indonesische regering ontslagen van de
verplichting om extra royalties of pachtgelden te betalen voor de grond.
In artikel 2 van het Werkcontract tussen Freeport en de regering
verwierf de onderneming het recht om inheemse bewoners van het
concessiegebied te hervestigen. Zij moesten een redelijke vergoeding
krijgen voor 'opstallen' (huizen) en andere 'permanente faciliteiten'
(tuinen) waarvan Freeport verwijdering of vernietiging nodig achtte.
Deze beperkte compensatie werd door de Amungme als inadequaat ervaren.
Hun jachtgronden werden verwoest of de toegang ertoe bemoeilijkt. Dit
grondgebruik wordt door de Indonesische regering niet als wezenlijk
beschouwd en Jakarta verplichtte Freeport niet het verlies ervan te
compenseren.
In december 1980 werd in Tembagapura (Koperstad), een gloednieuwe
nederzetting voor mijnpersoneel in de Waa-vallei, een zitting gehouden
van het Project Hervestiging, een programma van het Indonesische
departement van sociale zaken. Slechts twee Amungme woonden de
besprekingen bij. In de buurt van Freeports vliegveld, in het tropische
laagland, zou een nieuw bevolkingscentrum verrijzen, Timika. De Amungme
uit de Waa-vallei zouden worden aangemoedigd daarheen te verhuizen. De
regering weigerde scholen te bouwen in de Waa-dorpen. Amungme die
onderwijs wilden, moesten naar Timika of andere stedelijke centra in
Irian Jaya.
In 1986 ontruimden Freeport en de regering de dorpen Waa Baru en Waa
Atas. De huizen werden afgebroken door plaatselijke werkploegen onder
toezicht van Freeport, regeringsfunctionarissen en lokale kerkleiders.
Freeport voorzag zijn Amungme-personeel van barakken, maar hun
familieleden moesten elders onderdak zoeken. De regering betaalde de
verhuiskosten voor bouwmaterialen en huisraad naar Timika, maar de
meeste Amungme trokken naar lager gelegen dorpen in de vallei, zoals
Waa, Banti en Arwanop. Ook daar zouden ze niet buiten schot blijven.
Organisatie Vrij Papoea
Kelly Kwalik werd zo'n veertig jaar geleden geboren in Tsinga, een
Amungme-nederzetting zestig kilometer ten oosten van de huidige
Freeport-mijn. In het voorjaar van 1957 opende pater Johannes Jorna, een
Nederlandse Franciscaan, de eerste missiepost in de Tsinga-vallei. De
jonge Kelly bezocht er de lagere school en zette na de overdracht van
Nieuw-Guinea zijn opleiding voort in de hoofdstad Jayapura. Daar
doorliep hij de katholieke kweekschool en kreeg hij les van de
Franciscaan Herman Münninghoff, de huidige bisschop van Jayapura.
Nadat hij zijn akte had behaald, werkte Kelly enkele jaren als
onderwijzer. Onvrede onder de Amungme over de teloorgang van hun
traditionele gronden leidde in de jaren 1973-1977 tot grote onrust in
het bergland en kweekte sympathie voor de strijd van de Organisatie Vrij
Papoea (OPM). In 1977 ontvreemdde een OPM-groep mijnexplosieven uit een
opslagplaats van Freeport en blies de pijplijn voor het koperconcentraat
op. Het Indonesische leger sloeg keihard terug. Dorpen van vermeende
OPM-sympathisanten, onder meer in de Waa-vallei, werden bestookt met
bommen en mortieren. De Amungme vluchtten massaal het bos in en de jonge
onderwijzer Kelly Kwalik sloot zich aan bij de OPM.
Volgens plaatselijke informanten bestaat zijn legertje intussen uit 200
tot 250 man, zonen van nagenoeg alle volken in het Irianese hoogland:
Ekari van de Wisselmeren, Moni, Amungme, Nduga uit het Tiomdistrict,
Dani uit de Baliemvallei en Ngalum uit het Sterrengebergte. Iedere
etnische subgroep heeft een eigen leider, onder het oppercommando van de
Amungme Kelly Kwalik. Daniel Judas Kogoya, die de Lorentz Expeditie 1995
ontvoerde, is de leider van de Nduga-groep.
Toen Kelly op 1 juli 1994 de OPM-vlag hees in Tsinga, zette het leger
zijn familie onder zware druk. Op 6 oktober 1994 werden Sebastianus
Kwalik en zijn jongere broers Romulus, Marius en Hosea tijdens een
kaartspel in Timika meegenomen door de militairen, opgesloten in een
Freeport-container en zwaar mishandeld. Enkele weken later waren ze
spoorloos verdwenen. Van 9 oktober tot 10 november 1994 werden Yosepha
Alomang, die is gehuwd met een lid van de Kwalik-clan, en Yuliana Magal,
de bejaarde pleegmoeder van Kelly Kwalik, door de militairen
vastgehouden, ondervraagd en gemarteld.
Over deze en andere excessen schreef bisschop Münninghoff, Kelly's
voormalige guru, in augustus 1995 een geruchtmakend rapport dat ruime
aandacht trok. Sindsdien slaan de militairen een andere toon aan. In
november zei brigadier-generaal Amir Syarifuddin, staf-chef van het
militaire district Irian Jaya en de Molukken: “Je moet de politieke
betekenis van dat handjevol OPM-ers niet overdrijven. Kelly en zijn
kornuiten willen geen onafhankelijkheid, ze willen vrijheid - de
mogelijkheid om zich in het bos te onttrekken aan de regels en
voorschriften van de Indonesische maatschappij. Zolang ze niemand lastig
vallen, kunnen we hen beter met rust laten. Desnoods geven we hun
voedsel en sigaretten, om te voorkomen dat ze de mensen in de dorpen
lastigvallen. Wat mij betreft: laat ze daarboven in de bergen maar een
vlag hijsen. Wat geeft dat als niemand het ziet? Zodra je op hen schiet,
wordt het een verhaal.”
List
Beneden, in de hete vlakte rond Timika, proberen zo'n tweeduizend
Amungme te leven volgens de 'regels van de Indonesische maatschappij'.
Het stadje wordt bevolkt door een bonte mengeling van gelukszoekers:
Amungme uit de bergen, Dani uit de Baliemvallei en Kamoro van de kust.
In maart 1985 werd achter het vliegveld de eerste lokatie geopend voor
Javaanse transmigranten. De vereiste grond werd verworven met een list.
Dominicus Beanal, een Amungme-migrant en clan-oudste uit Tsinga, weet
het nog: “Hulp-regent Agustinus Biu, een Toradja uit Sulawesi, riep
zestien adat-leiders, zes Amungme en tien Kamoro, bijeen en dwong ons
een definitief besluit te nemen over de grens tussen onze adat-gronden.
Dat deed een twist ontvlammen tussen Amungme en Kamoro. Biu opperde om
de zaak in der minne te schikken en liet ons een verklaring tekenen. De
meeste aanwezigen - ik ook - waren analfabeet en plaatsten een
duimafdruk. We wisten niet wat we deden. In die verklaring, begreep ik
later, deden we afstand van het gehele omstreden gebied, van de voet van
het gebergte tot de geplande stad. Die avond was er een feest met
varkensvlees in aanwezigheid van de minister van transmigratie en de
week daarop arriveerden de eerste volksverhuizers uit Java.”
De Amungme in Timika leven onder volstrekt andere verhoudingen dan hun
voorouders en verwanten 'boven'. Zij zijn hun autonomie kwijt en staan
nu onder controle van de regering. Recente migranten uit de bergen
hebben geen natuurlijke weerstand tegen malaria. 'Boven' ruilde men,
hier heeft men geld nodig, voor alles. In 1981 begon Freeport alle
groente-en fruitoverschotten van de Amungme op te kopen. Sommige mannen
gebruikten het nieuwe ruilmiddel, geld, om bier te kopen. Verkoop van
bier in Timika is verboden, toch vinden aanzienlijke hoeveelheden hun
weg van de Freeport-pakhuizen naar kopers beneden, die bereid zijn een
tienvoud te betalen van de oorspronkelijke prijs. Nieuwkomers maakten
gebruik van drank en sigaretten en een beetje geld om Amungme hun nieuwe
grond in Timika te ontfutselen. Toezeggingen voor betaling werden niet
nagekomen en de ongeletterde Amungme konden deze mondelinge afspraken
niet afdwingen.
Het kleinbedrijf in Timika wordt grotendeels gedreven door spontane
migranten uit Sulawesi (Boeginezen, Toradja's en Menadonezen):
winkeltjes, logementen, houtkapbedrijfjes en aannemerijen. Er wordt
gefluisterd dat zij hun grond te danken hebben aan hulpregent Biu. Onder
de oorspronkelijke bevolking - Amungme en Kamoro - staan deze
nieuwkomers slecht bekend: ze berekenen hoge prijzen voor hun goederen
en betalen een grijpstuiver voor de lokale produkten. Zij nemen lokale
Papoea's in dienst, maar spreken met weinig waardering over hun
arbeidskrachten. Ze zouden “onberekenbaar zijn, voorwendsels bedenken
om niet of te laat op hun werk te verschijnen en alleen in staat zijn
tot grof werk”. De Amungme op hun beurt klagen over lage lonen, die
vaak niet worden uitbetaald. Ze beschouwen hun tuinen als de enige vaste
bron van voedsel voor hun families. Regelmatige loonarbeid zou hun geen
tijd laten voor het verzamelen van brandhout, dat steed schaarser wordt
rond Timika, mede als gevolg van de kappraktijken van de nieuwkomers.
Couveuse
PT Freeport-Indonesia is niet blind voor de sociale problemen die de
mijn heeft veroorzaakt. Een Amerikaanse manager: “De Indonesische
regering verplicht ons niet tot schadeloosstelling van de plaatselijke
bevolking, maar we willen onze handen niet wassen in onschuld. Daarom
trekken we zo'n 14 miljoen dollar per jaar uit voor community
development-projecten onder de Amungme en Kamoro.” Ter vergelijking: in
1994 leverden het koper, goud en zilver van Irian Freeport-McMoRan 280
miljoen dollar netto winst op.
Het bedrijf legt asfaltwegen aan, neemt landbouwprodukten af voor de
bevoorrading van Tembagapura, stelt het moderne ziekenhuis van Koperstad
open voor Amungme uit de bergen en heeft in Timika een professioneel
bemand kliniekje geopend. In de bergdorpen Waa, Tsinga en Arwanop heeft
Freeport schoolgebouwtjes neergezet, de plaatselijke onderwijzers
krijgen bijscholingscursussen en verder zijn er beurzen beschikbaar voor
talentvolle Amungme. Gezien hun geringe scholing en het high
tech-karakter van de operatie is het aantal Freeport-werkers uit de
streek nog gering: van de zesduizend man personeel die rechtstreeks voor
de mijn werken, komen er maar tweehonderd uit het omringende hoogland:
vooral concierges en schoonmakers.
Vier jaar geleden begon Freeport eem opmerkelijk experiment in Timika:
de Business Incubator. Kresno Wiyoso, een architect uit Semarang, geeft
leiding aan het programma: “Wij brengen Irianezen
ondernemersvaardigheden bij. We lenen voor hen kapitaal, leren hun de
kneepjes van bedrijfsmanagement, boekhouding, planning, financiën
en belastingen. Het complex heet 'incubator', net als de couveuse in het
ziekenhuis. Eerst ligt het kind aan instrumenten, totdat het sterk
genoeg is. Op dit moment trainen we 21 aspirant-ondernemers. We leren
hun dingen te maken die Freeport wil kopen, om hun een markt te
garanderen. De trainees zijn maximaal vier jaar onder onze hoede. Om met
succes af te zwaaien moeten ze hun lening hebben afbetaald; eigen land
en een gebouw hebben voor de uitoefening van hun bedrijf; voldoende
kapitaal hebben gespaard om drie produktiecycli te kunnen financieren,
voor het geval de betaling te laat afkomt, en alle aspecten van
bedrijfsvoering onder de knie hebben. Van aanmelders verlangden we
aanvankelijk een afgeronde middelbare schoolopleiding, maar die eis
hebben we laten vallen. Men moet kunnen lezen en schrijven, een beetje
rekenen en de wil hebben om zelfstandig te werken”.
Johannes Tsenawatme (27) is een Amungme uit Akimuga, een dorp in het
Lorentzpark. Zijn voorkomen heeft iets karikaturaals: hij kauwt driftig
kauwgom, gaat gekleed in een knielange broek, een honkbalshirt, een dito
pet en sportschoenen. Het is duidelijk welk rolmodel hem voor ogen
staat. Onder de hoede van Freeports bedrijfscouveuse maakt Johannes
houten tuinmeubelen voor een nieuwe personeelsnederzetting, die verrijst
op twintig kilometer van Timika, en houten meetinstrumenten voor
geologisch onderzoek. Deze maand moet hij afzwaaien en voor zichzelf
beginnen, maar hij heeft nog geen eigen onderkomen en heeft nog
onvoldoende gespaard om zelf te kunnen bouwen. Is hij bereid om te lenen
bij de bank? Johannes: “Wel als Freeport een garantie geeft.” Amungme
respecteren alleen diegenen die in staat zijn te delen met anderen. Wat
gebeurt er als er straks armlastige familieleden op de stoep staan bij
hun succesvolle neef, oom en zwager? Johannes heeft daarover nagedacht:
“Delen is inderdaad traditie onder bergbewoners. Maar hier wordt ons
geleerd onderscheid te maken tussen privé-geld, geld voor de
familie en de bedrijfskas. Het bedrijf heeft immers cash-flow nodig. Wat
ik aan mijn vrouwen geef, is mijn eigen salaris. Hulp aan verwanten moet
in overeenstemming zijn met mijn mogelijkheden. Misschien moet ik me
straks een beetje verder weg vestigen, om dat soort moeilijkheden te
voorkomen.”
Boven, in Waa, trekt Tuwarek Ndardkime zich ontgoocheld terug in zijn
dromen. “Ik blijf hier, om te waken over de bergen. De overeenkomst
tussen mij en Freeport is nooit nagekomen. Het bedrijf nodigde soldaten
uit om de mijn te beschermen. Ze vroegen niets, maar schoten. Totdat het
bloed van deze bergen naar de moerassen stroomde. De mens die mij en de
sneeuwberg schiep, zal hierover oordelen. Mijn nakomelingen en verwanten
in de bergen demonstreren, vechten en stellen eisen. Maar ze zoeken
teveel wegen. De tijd van overeenkomsten is verstreken. Ik wil niets
meer van ze hebben. Het is genoeg. De mijn moet dicht, de aandelen
moeten terug. Ze moeten allemaal weg, de hulp-regent, het
districtshoofd, Freeport. Ik wens niet langer in mijn eigen land
gecommandeerd te worden. Ik wil alleen zijn, zodat ik weer kan leven
zoals vroeger.”