Een verkoold kruis voor dertien dode
Papoea's
De uitroeiing van Okpoko
Aan de onzichtbare grens met Papua New Guinea overviel vorig jaar
een patrouille van het Indonesische leger het Papoea-dorpje Okpoko.
Dertien dorpsbewoners vonden de dood, onder wie twee oude vrouwen, drie
kinderen en een baby. In de pers van Papua New Guinea verschenen
berichten, maar niemand wist waan van waarheid te onderscheiden. Totdat
uit het oerwoud een priester opdook, met een camera, een kaart en
twintig jaar ervaring in Irian Jaya. Tegen zijn nauwkeurige
reconstructie had ook een drie-sterren-generaal in Jakarta niets in te
brengen. In het voetspoor van pater Kees.
Na twee jaar staat hij weer voor me, Pater Kees. Sprekende ogen in
een mager gezicht, omlijst door een ringbaard, een lange, tanige
gestalte, afgetraind door een dieet van zoete aardappelen en mager
varkensvlees, straffe dagmarsen door dichte bossen en een periodieke
malaria-aanval. Kees van Dijk uit het Sterregebergte, een Franciscaan
van 43 met twintig pastorale dienstjaren in de Indonesische provincie
Irian Jaya, voormalig Nederlands Nieuw-Guinea. Onder zijn arm draagt hij
een map met kaarten, foto's en schetsen en een getypte lijst met
Papoea-namen, waarvan er dertien zijn aangekruist.
Ik ontmoette Van Dijk voor het eerst in het najaar van 1991 toen hij
samen met een Papoea-onderwijzer uit zijn parochie op bezoek was in
Jayapura, de hoofdstad van Irian Jaya. Gebogen over de kaart van het
Sterregebergte spraken we over hun ervaringen in Oksibil, een
districtshoofdplaats van nog geen duizend zielen, waar Van Dijk zijn
domicilie had.
Het Sterregebergte, het ontoegankelijke woongebied van zo'n
vijftigduizend leden van het Ngalum-volk, vormt de oostelijke uitloper
van het centrale bergland van Irian, tegen de grens met Papua New Guinea
(PNG). Zeven jaar lang bereisde Pater Kees, een geboren Hollander maar
sinds 1985 Indonesisch staatsburger, zijn gebied te voet, want wegen
zijn er niet. Het Sterregebergte omvat drie districten: Oksibil, Kiwirok
en Okbibab. Het woord 'ok', dat water of rivier betekent, komt zó
vaak voor in de namen waarmee de Ngalum hun woonomgeving benoemen, dat
men hen over de grens, in Papua New Guinea, Ok-people noemt.
Het Sterregebergte is al jaren operatieterrein van de Organisasi Papua
Merdeka (Organisatie Vrij Papoea, OPM), die vanuit het bos met een enkel
geweer uit Papua New Guinea en voornamelijk bogen en pijlen een
uitzichtloze strijd voert voor een onafhankelijk West-Papoea.
'Buitengewesten' als Irian Jaya herbergen om historische redenen haarden
van verzet tegen het Indonesische staatsverband. In deze periferie van
het eilandenrijk achten de Strijdkrachten van de Republiek
Indonesië, kortweg ABRI, 's lands stabiliteit bedreigd en maken de
militairen de dienst uit. Daar is het credo van Soeharto's Nieuwe Orde -
stabiliteit en ontwikkeling - versmald tot een veiligheidsdoctrine. De
legermacht ter plaatse staat er de acceptatie van het Indonesische gezag
juist in de weg.
Net zo min als de islamitische verzetsstrijders van Vrij Atjeh en de
resterende Fretilin-strijders in Oost-Timor vormt de OPM in Irian Jaya
een echte bedreiging. De licht bewapende, verspreide en vaak onderling
verdeelde verzetsstrijders in de jungle zijn geen partij voor het leger.
Hun betekenis is vooral psychologisch. Zij vormen het bewijs dat men
zich in de bergen of het bos kan onttrekken aan het Indonesische gezag.
Dit marginale verzet lijkt sterk op het Europese banditisme uit vroeger
eeuwen. Het vormt geen machtsfactor, maar zijn populariteit is een
barometer van onvrede met de bestaande orde. De harde aanpak van het
leger werkt dan ook als een boemerang. De verzetsstrijders ondervinden
meer sympathie bij de bevolking naarmate die het zwaarder te verduren
heeft onder pogingen om de rebellen te isoleren. Dit is het verhaal van
een bloedige overval door het leger op een Papoea-dorpje, in een
vergeefse poging OPM-strijders te vinden.
De OPM-strijders kunnen het in Irian Jaya zo lang uithouden vanwege hun
uitmuntende kennis van het ontoegankelijke bos- en bergland. Bovendien
kunnen ze zich terugtrekken op het grondgebied van buurland Papua New
Guinea. De grens, een 757 kilometer lange rechte lijn langs de 141ste
breedtegraad, met een uitstulping langs de Sepikrivier, is in de
negentiende eeuw getrokken door Hollanders, Engelsen en Duitsers. De
grens bestaat alleen op de kaart - in het oerwoud staan geen grenspalen.
De regering in Port Moresby wil grensoverschrijdingen door OPM-ers
tegengaan, al was het maar om op goede voet te blijven met de grote buur
Indonesië. Maar lokale bestuurders, parlementariërs en
bewoners van het grensgebied in Papua New Guinea sympathiseren met de
OPM. Op 11 april 1990 tekenden Indonesië en Papua New Guinea een
Basisakkoord over Grensregelingen. Sindsdien hebben inheemse jagers als
de Ngalum, die aan weerszijden van de grens jachtgronden hebben, recht
op een pas om hen te kunnen onderscheiden van OPM-ers.
Garnizoen
Op zondag 3 oktober 1993 nam Van Dijk met een mis in de kerk van Oksibil
afscheid van zijn parochianen; de orde had hem elders in Indonesië
nodig. De commandant van het militaire garnizoen in Oksibil voegde een
Papoea-bestuurder waarschuwend toe: “Als Pater Kees straks weg is, is
er niemand meer die jullie kan beschermen”.
Eind oktober vertrok Van Dijk met de lijnvlucht van Jayapura naar
Vanimo, aan de noordkust van Papua New Guinea. Hij wilde naar Kiunga, in
West Sepik Province, om een bezoek te brengen aan de Ngalum uit het
Sterregebergte. Zij bivakkeren er in een groot kamp met zo'n 3.800
ontheemde Papoea's uit heel Irian Jaya en zijn hun woongebied ontvlucht
uit angst voor de Indonesische autoriteiten, die hen om het minste of
geringste beschuldigen van OPM-connecties.
Van Dijk: “De onderminister voor Aziatische Zaken gaf me toestemming
voor een bezoek aan Kiunga. Hij vroeg mij na te gaan wat de ongeveer 180
vluchtelingen uit het Sterregebergte die daar verblijven eigenlijk
willen: terug naar Indonesië of in PNG een nieuw bestaan opbouwen.
Ik heb ginds veel vluchtelingen uit mijn parochie ontmoet. Zij wilden
niet terug naar Indonesië, in verband met verhalen over
moordpartijen en andere intimidaties door soldaten. Twee dorpshoofden
bleken bereid om land ter beschikking te stellen voor de 180
vluchtelingen. Ze zijn ook Ngalum, ze spreken dezelfde taal en hebben
dezelfde gewoonten als mijn parochianen in Indonesië, maar hun
dorpen liggen aan de veilige kant van de grens.”
Terug in Vanimo hoorde Van Dijk voor het eerst over het bloedbad. De
bisschop daar had het vernomen van een catechist uit het grensgebied.
Pater Kees trof in het ziekenhuis van Wewak twee gewonden aan uit
Okpoko, een gehucht in de noordelijke uitlopers van het Sterregebergte,
vijf kilometer ten westen van de grens met PNG. Ze zeiden het
slachtoffer van een Indonesische legerpatrouille te zijn. Noak Uwopka
(17), wiens hals zou zijn doorboord met een bajonet, en Robert Taplo
(10), wiens vingers zouden zijn afgeschoten. De patrouille zou eind
oktober hun dorp zijn binnengevallen. Pas op 25 november verschenen de
eerste berichten in twee PNG-kranten: The Times en de Post-Courier.
Beide dagbladen lokaliseerden “de moord op dertien dorpelingen en de
verwonding van acht” in Yapsei, aan de PNG-kant van de grens, maar dit
was een misverstand. De Indonesische ambassade in Port Moresby, zo
meldde de Times, ontkende het verhaal. De woordvoerder, Diar Nurbintoro,
had met Buitenlandse Zaken in Jakarta gebeld, maar “daar wist niemand
van grensoverschrijdingen”.
Van Dijk: “Toen rees bij mij het plan om zelf poolshoogte te gaan
nemen. In Yapsei, twaalf kilometer ten oosten van de grens met
Indonesië, trof ik enkele vluchtelingen uit Okpoko. Eén van
hen was Yoël Taplo, die zei aan de soldaten te zijn ontkomen. Zij
waren de enigen die me naar Okpoko konden brengen; zelfs de immer
mobiele OPM-ers in de omgeving kenden de weg niet. Later zag ik hierin
een extra aanwijzing dat Okpoko geen OPM-bolwerk was.” Op 14 december,
's morgens om elf uur, begint Pater Kees, vergezeld door negen Ngalum
uit Okpoko, met een houten prauw de overtocht van de brede Sepikrivier.
De volgende morgen, 15 december, om een uur of zeven passeren zij de
onzichtbare lijn. Als ze om acht uur bij de Oksip-rivier aankomen, weet
Van Dijk dat hij in Indonesië is. Na een zware mars en de oversteek
van vier rivieren, beklimt het groepje om half elf 's morgens de
boomstam met inkepingen die toegang verschaft tot het begroeide plateau
waar Okpoko heeft gestaan. Pater Kees besluit het gehucht, of wat daar
nog van over is, te onderzoeken. Yoël Taplo en de anderen geven
uitleg. Hun relaas, het onderzoek ter plaatse en de afzonderlijk
ondervraagde getuigen in Yapsei en Wewak geven een nauwkeurig beeld van
wat zich die nacht heeft afgespeeld.
Rotan
Die zondag, 24 oktober 1993, bracht de gemeenschap van Okpoko door op de
zandbank in de rivier, tien minuten lopen van het dorp. Met hete stenen
smoorden zij varkensvlees en zoete aardappelen. In de namiddag keerde
iedereen huiswaarts. Om ongeveer tien uur 's avonds, toen het dorp in
diepe slaap was, kwamen negen militairen van Bataljon 732, dat zijn
thuisbasis heeft op het Molukse eiland Ternate, met drie
Ngalum-burgerwachten (Donatus Setamanki uit Abmisibil, Yunus Biski en
Yunus Taplo uit Kiwirok) het Kubugebergte af. De soldaten schenen met
een zaklamp in het huis waar Yoël met vrouw en kind lag te slapen.
Het vuur was uit en waarschijnlijk zagen de militairen niemand. Zij
vervolgden hun weg door de kreek, richting 'longhouse', een
gemeenschapswoning op palen. Die werd omsingeld. Via twee openingen
kwamen twee militairen naar binnen; de twee andere openingen werden
bewaakt door de rest. Yoël en zijn vrouw Yosina hoorden geschreeuw
en namen met hun kind de benen.
Intussen begonnen de militairen de handen van de overige dorpsbewoners
vast te binden met rotan. Toen iedereen was gebonden, werd Tobias Taplo
- gebonden en wel - gevraagd om het huis aan te wijzen van Daniel Taplo,
een bataljonscommandant van de OPM die al geruime tijd wordt gezocht
door het Indonesische leger. Na ruim een uur lopen kwamen Tobias en vijf
militairen aan bij een bivakje in het bos. Tobias vertelde de militairen
- tegen beter weten in - dat dit het onderkomen was van Daniel. Op een
afstand werd er gediscussiëerd over de vraag of Daniel een geweer
zou hebben. Terwijl alle aandacht was gericht op het bivakje, dat heel
voorzichtig werd omsingeld, zag Tobias de kans schoon om te vluchten.
In de vroege morgen van 25 oktober kwamen de vijf militairen
onverrichterzake terug in Okpoko; het bivakje in het bos bleek verlaten.
Intussen waren alle gebonden mensen bijeengebracht in het gezinsgedeelte
van het 'longhouse'. Om acht uur in de morgen werden vier mannen -
Lemis, Okbom, Noak en Pius - door militairen naar het, inmiddels
verlaten, huis van Yoël aan de bosrand gebracht. De vier gebonden
mannen moesten op hun rug gaan liggen. Met de bajonet op het geweer
begonnen de militairen op hen in te steken. Noak werd in zijn keel
gestoken, Lemis links en rechts in de nek, van Okbom en Pius werd de
hals doorgesneden, wat na enkele minuten de dood tot gevolg had. Noak en
Lemis bleven doodstil liggen. Toen zij uit het zicht waren verdwenen,
zagen Noak en Lemis, hoewel zwaar gewond, kans om te vluchten.
De volgende mensen werden aan de rand van het ravijn gezet en
doodgeschoten: Philipus Haulngap, zijn vrouw Mariana Haulngap en hun
tweejarige zoontje Nopianus, Dariana Delka, de moeder van de ontsnapte
Tobias, Bartimeus Taplo, de oude vrouw Hohana Taplo, de tienjarige Yunus
Taplo, de bejaarde Susana Bawi en Yanuarius Taplo. Enkele minuten later
lagen de negen dood in het ravijn. Hun lichamen werden door de drie
burgerwachten naar de rivier gesleept. Het meisje Demiana werd
doodgeschoten in het 'longhouse' en later naar het huis van Yoël
gesleept en naast haar dode vader Okbom gelegd. Daarop werd het huis aan
de bosrand met de lichamen van Okbom, Pius en Demiana in brand gestoken.
De 22-jarige Diman Kakadir werd door de militairen naar de kreek
gebracht. Er werd geschoten, maar wonder boven wonder kon hij vluchten.
De tienjarige Robert Taplo werd vastgebonden door Yunus Biski,
één van de Ngalum-burgerwachten. Hij zette het op een
lopen, werd op de vlucht door de op zijn rug geboeide handen geschoten,
maar wist te ontkomen. Yeremiana en haar éénjarige zoontje
Okamonki waren de laatsten van de achterblijvers die nog in leven waren.
Een militair pakte het kind bij de beide beentjes en verpletterde het
hoofdje op een boomstronk. Okamonki werd met de andere negen lichamen in
de rivier gegooid. Yeremiana zag kans om te vluchten, maar werd
beschoten. De kogel ketste af op een steen en scherven raakten haar
schouder en been. Ze kwam er af met wat schaafwonden. Daarop staken de
soldaten de resterende huizen in brand. Yanuarius, de twaalfjarige zoon
van Tobias en Dariana, namen ze mee.
De jonge Robert Taplo, met zijn geboeide, stukgeschoten handen, vluchtte
naar Oknga waar hij Noak ontmoette. Met een ijzeren pijl, gemaakt van
een oliedrum, die ze daar aantroffen, maakte Robert zijn boeien los om
vervolgens Noak te bevrijden van de rotan. Toen hij Noak te drinken gaf,
liep het water via de bajonetsteek in zijn keel weer naar buiten. Bij
het gehucht Okbako ontmoetten ze Lemis. Samen liepen ze de grens over
naar de Sepikrivier. Daar troffen ze vluchtelingen uit het
Sterregebergte die hen naar Yapsei brachten. De verwondingen van Noak en
Robert waren van dien aard dat ze met een vliegtuig naar Wewak zijn
gebracht voor behandeling. Op dit ogenblik verblijven alle getuigen in
Yapsei, Papua New Guinea.
Op 15 december troffen Van Dijk en zijn metgezellen in en om het
longhouse drie geblakerde schedels aan. In de bijna twee maanden die
waren verstreken, hadden wilde varkens hun werk gedaan. De beenderen van
de drie slachtoffers zijn door Van Dijk en zijn metgezellen alsnog
begraven. Een kruis van verkoolde balken markeert de plek.
Clan
Het heeft er alle schijn van dat soldaten van Bataljon 732, waarvan de
patrouilletaak in het grensgebied in november zou worden overgenomen
door een andere eenheid, op de valreep nog een succesje wilden boeken
door inrekening van de voortvluchtige rebellenleider Daniel Taplo. De
Ngalum-burgerwachten wezen hen de weg naar een nederzetting van Taplo's,
maar volgens een betrouwbare bron hebben alle OPM'ers die leiding geven
aan de gewapende strijd hun domicilie over de grens, in het relatief
veilige PNG. Er zijn talloze Ngalum die dezelfde clan-naam, Taplo,
dragen als Daniel, maar deze meer of minder nauwe verwantschapsbanden
maken hen niet medeverantwoordelijk voor de daden van hun clan-genoot.
In dezelfde periode zijn soortgelijke voorvallen gemeld uit de dorpen
Mongham en Oksik, maar daarover bestaan geen gedetailleerde
getuigenverklaringen. Diplomaten in Jakarta melden dat zij al in
januari, toen verhalen uit de PNG-kranten doorsijpelden naar Jakarta en
fragmentarische berichten verschenen in de Indonesische pers, navraag
hebben gedaan over deze zaak bij ABRI en Buitenlandse Zaken. Hun
gesprekspartners in het ABRI-hoofdkwartier zeiden toen van de commandant
van het militaire district Molukken en Irian Jaya, die zijn
hoofdkwartier heeft in Jayapura, te hebben vernomen dat een ABRI-eenheid
in het grensgebied met PNG “had ingegrepen in een gewapend treffen
tussen rivaliserende OPM-fracties”. Er zouden inderdaad doden zijn
gevallen, maar de meesten onder OPM-hand en vermoedelijk een enkeling
door legeringrijpen.
Op 2 maart krijgt Van Dijk via een contactpersoon belet in het
legerhoofdkwartier te Jakarta, waar een drie-sterren-generaal hem te
woord staat. Deze luistert aandachtig en bestudeert de foto's van de
pater. Dan zegt hij toe de zaak grondig uit te zoeken en “desnoods zelf
af te reizen” naar de thuisbasis van Bataljon 732. Op 11 maart zegt de
generaal van de militaire inlichtingendienst te hebben vernomen dat Van
Dijks verhaal geheel op waarheid berust. De commandant in Jayapura had
twee maanden eerder kennelijk onjuiste inlichtingen verschaft. Over
maatregelen zegt hij niets. De contactpersoon, zelf een gepensioneerde
officier: “Misschien is men bang dat harde straffen worden afgereageerd
op de plaatselijke bevolking in Irian.” Misschien, maar zolang
Indonesische soldaten zich straffeloos misdragen in de beslotenheid van
het bos, blijven de Irianezen vluchten naar Papua New Guinea en zien zij
de hopeloze strijd van de OPM als een redelijk alternatief.