U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.


NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


Dossier Vrijheid voor de Papoea's

Nieuws

Brief

Documenten

Strijd voor vrijheid

Links

Voorzichtigheid geboden in kwestie Papoea's


Nederland heeft bij Papoea's verwachtingen gewekt die het mede door eigen toedoen niet kan realiseren. Het moet daarom zo onzichtbaar mogelijk opereren, meent Willem Aantjes.

De beschouwing 'Nederland heeft ereschuld aan Papoea's' van dr. C.S.I.J. Lagerberg (Opiniepagina, 26 juni) behoeft zowel aanvulling als correctie.

Lagerberg baseert zijn visie op het Akkoord van New York van 1962, dat mede door Nederland is ondertekend. Daargelaten de conclusies die Lagerberg daaraan verbindt, moet in elk geval worden opgemerkt dat aan dat akkoord een lange voorgeschiedenis is voorafgegaan, die men bij een beoordeling van de verantwoordelijkheden en mogelijkheden van Nederland voor het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea's niet buiten beschouwing kan laten. Integendeel, die voorgeschiedenis is daarbij essentieel.

De oorsprong ligt in 1947 bij het Handvest, waarin de soevereiniteit over voormalig Nederlands-Indië volledig, onvoorwaardelijk en onherroepelijk werd overgedragen aan de Verenigde Staten van Indonesië (artikel 1), maar waarbij tevens werd bepaald dat ten aanzien van Nieuw-Guinea de status quo zou worden gehandhaafd in afwachting van een beslissing over de staatkundige status die moest rollen uit onderhandelingen tussen Nederland en Indonesië (artikel 2). Het lijkt mij onmiskenbaar, dat Nederland hiermee zijn uiteindelijke zeggenschap over Nieuw-Guinea ten principale definitief had opgegeven. Juridisch ging de soevereiniteit over heel voormalig Nederlands- Indië immers over op Indonesië; alleen zou het feitelijk beheer over Nieuw-Guinea nog een jaar bij Nederland blijven.

Ik kan mij niet voorstellen, dat iemand serieus verwacht heeft dat binnen dat jaar de beide landen het alsnog over dit onderdeel zouden eens worden. Zouden die onderhandelingen inderdaad niet tot resultaat leiden, dan zou daarmee de vraag aan de orde zijn wat alsdan zou moeten prevaleren, de (definitieve) juridische soevereiniteit dan wel het (tijdelijke) feitelijke beheer. Het lijkt mij niet aan twijfel onderhevig, dat in zulk een patstelling de vraag ten gunste van de juridisch soevereiniteitsgerechtigde zou moeten worden beantwoord.

Dit was overigens ook de mening die mijn leermeester professor Gerretson (een geharnaste tegenstander van de Republik Indonesia) op zijn college aan de Utrechtse universiteit uitdroeg. Die mening werd in de Tweede Kamer eveneens vertolkt door kamerlid en oud-minister van Koloniën Welter, een niet minder felle bestrijder van de Republik Indonesia.

Enige twijfel zou men nog kunnen koesteren, of de soevereiniteitsoverdracht aan de Verenigde Staten van Indonesië ook geacht kan worden te gelden voor de Republiek Indonesië. Op de wijze, waarop de vervanging van de federale Verenigde Staten van Indonesië door de eenheidsstaat Indonesië is verlopen, valt heel wat aan te merken. Als het echter gaat om de vraag wie het meest in aanmerking komt om als rechtsopvolger van de Verenigde Staten van Indonesië te worden aangemerkt, zal het antwoord toch moeilijk anders kunnen luiden dan: de Republiek Indonesië. In elk geval niet het Koninkrijk der Nederlanden.

De gewrongen constructie van het akkoord vond haar oorsprong in overwegingen van puur binnenlands-politieke aard in Nederland. In het Akkoord van Linggadjatti van 1946 werd aanvankelijk zelfs niet eens over Nieuw-Guinea gerept. Omdat echter de voor de goedkeuring van het verdrag vereiste tweederde meerderheid niet gehaald dreigde te worden, werd het in het Kamerdebat 'aangekleed'.

Vooral KVP-leider Romme blonk daarbij uit in het bedenken van formules, die tot die tweederde meerderheid moesten leiden. Aan het 'aangeklede Linggadjatti' lag dan ook een motie-Romme ten grondslag.

Uiteraard voelde Indonesië zich aan dergelijke eenzijdige 'aankledingen' niet gebonden, maar Nederland deed in de latere fasen steeds alsof dit wel het geval was. Ten slotte heeft interventie en bemiddeling van de Verenigde Naties geleid tot een Handvest waarin het bovenvermelde onderscheid tussen de soevereiniteitsoverdracht van geheel voormalig Nederlands-Indië en het tijdelijke feitelijk beheer over het onderdeel Nieuw-Guinea werd gemaakt.

Misschien had Nederland in 1962 bij het Akkoord van New York nog iets ten gunste van het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea's kunnen doen als het zich meer had gebaseerd op de mede door hemzelf geschapen realiteit. In plaats daarvan probeerde het via de internationale machtsorganisaties alsnog een daarmee niet meer te verenigen vorm van zelfbeschikkingsrecht voor de Papoea's af te dwingen, waarbij met name Luns de beide Kennedy's (John en Robert) met allerlei verdachtmakingen tegen ons land in het harnas joeg. Dit alles laat onverlet, dat Nederland bij de Papoea's verwachtingen heeft gewekt, die het weliswaar mede door eigen toedoen niet bij machte is te realiseren, maar die het wel met een morele schuld jegens hen heeft belast. De enige weg om daarmee ernst te maken is niet zich luidruchtig in de discussies te mengen, maar door op diplomatieke, voorzichtige, indirecte en zo onzichtbaar mogelijke manier een optimale mate van autonomie voor de Papoea's binnen het Indonesische staatsverband te bevorderen.

Mr. W. Aantjes was Tweede-Kamerlid van 1959-1978. Vanaf 1971 was hij bovendien fractievoorzitter voor achtereenvolgens de ARP en het CDA.

NRC Webpagina's
3 juli 2000

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad