|
Nieuws Achtergronden Opinie Biografieën Links
|
Sorgdrager had moeten aftreden
Bastiaan Bommeljé; Bastiaan Bommeljé is historicus. De justitiële crisis was niet alleen vermakelijk maar ook leerzaam. Nu de storm is gaan liggen rest volgens Bastiaan Bommeljé de verbazing. Niet alleen over het geringe beoordelings- vermogen van procureur- generaal Steenhuis. Vooral ook over de manier waarop minister Sorgdrager zich gekweten heeft van haar taak. Niet sinds de belegering van Troje heeft men zo beeldend hybris en almachtswaan met de koppen tegen elkaar zien slaan als bij het gekrakeel tussen de minister van Justitie en haar procureurs-generaal. Daarom was de justitiële crisis niet alleen vermakelijk (want uiteindelijk zo klein-menselijk) maar ook leerzaam (want uiteindelijk zo machtspolitiek). Slechts de uitkomst van de rel is zonderling, onbevredigend, en - zo moet men vrezen - een demasqué van de paarse politieke mores. Nu men de situatie niet langer behoeft te begrijpen uit journalistieke metaforen ('muiterij van ambtenaren', 'machtsstrijd tussen mannen en een jonge carrière-vrouw', 'couppoging tegen het wettig gezag', 'een vuile oorlog tussen ministerie en OM' - dit was allemaal zwart op wit te lezen in de kranten) is enige helderheid gekomen omtrent wat zich heeft afgespeeld. Wat rest, is de verbazing. Verbazing over het gebrek aan beoordelingsvermogen van procureur-generaal Steenhuis inzake de portee van zijn betaalde bijbaan. Verbazing over de manier waarop minister Sorgdrager voorbarig over haar toeren raakte. Verbazing over de wijze waarop minister-president Kok intervenieerde met een toonzetting zonder staatsrechtelijk precedent en verbazing over de wijze waarop de Kamer zich in een paranoïde sfeer collectief leek te verschansen tegen oprukkende hordes ambtenaren, in plaats van nuchter vast te stellen dat een minister hopeloos had gefaald in haar crisis-management. Tijdens het Kamerdebat van vorige week woensdag stelde minister Sordrager vastberaden: ,,Ik weet niets wat ik persoonlijk fout heb gedaan.'' Dat was een abuis, want vrijwel alles is door haar fout gedaan, en het is vooral daarom dat een en ander zo uit de hand is gelopen. Alleen al om die reden is het misschien nuttig nog eens vast te stellen dat de minister in haar behandeling van deze zaak de eerste grondregel van de rechtsstaat ('in dubio, abstine' - 'bij twijfel onthoudt men zich van een oordeel') niet in acht heeft genomen, normale procedures in het ambtelijk verkeer met voeten heeft getreden, en in het algemeen niet met de kalmte, het overzicht en het inzicht heeft gehandeld die men van iemand met ministeriële verantwoordelijkheid mag verwachten. Sordrager heeft, kortom, de crisis over zichzelf afgeroepen, en zij zou daarvoor op de blaren dienen te zitten. Wie nog eens in kort bestek en sine ira et studio de gebeurtenissen onder ogen ziet, ziet weliswaar het weinig verheffende beeld van hybris, lichtzinnige overmoed en zelfoverschatting, van de zijde der top-ambtenaren (dat is helaas ook niet ongebruikelijk bij andere ministeries), doch veel minder het beeld van 'muiterij' of van een 'coup-poging'. Bovenal echter ziet men een endemische bestuurlijke chaos op het ministerie van Justitie, en van een minister die bij voortduring haar oordeel klaar heeft zonder dat zij dat oordeel met feiten kan staven. Zo ging het: op woensdag 14 januari besloot de minister tot een onafhankelijk onderzoek door oud-Kamervoorzitter Dolman naar de bijbaan van PG Steenhuis. Diezelfde avond meldde zij aan Steenhuis en Docters van Leeuwen reeds dat zij de situtie 'ernstig' achtte. Een dag later stond Sordrager op opgewonden toon de Kamer te woord. Zodra zij over de bijbaan zei: 'Ik wist niet wat ik hoorde. De oren vielen mij van het hoofd!' zette zij een onomkeerbare stap - en wel precies de verkeerde. Deze uitspraak maakte het onafhankelijk onderzoek welhaast overbodig. Hier werd een vonnis geveld, of tenminste voorbereid, zonder dat de feiten duidelijk op tafel lagen. Op maandag 19 januari benaderde secretaris-generaal Borghouts, overigens zonder dat de minister weet had van deze demarche door haar hoogste ambtenaar, Docters van Leeuwen met het voorstel om Steenhuis terzijde te schuiven. Docters weigerde hierop in te gaan. Op woensdag 21 januari overhandigde Dolman de resultaten van zijn onderzoek aan de minister, met de uitdrukkelijke vraag een en ander 'spoedig' ook aan direct betrokkenen door te geven opdat die een reactie kunnen voorbereiden. Sorgdrager en Borghouts namen het rapport mee naar huis. Op donderdag 22 januari werden Docters van Leeuwen en Steenhuis 's avonds op het ministerie ontboden. Ondanks hun uitdrukkelijk verzoek daartoe, kregen zij voordien geen inzage in het rapport van Dolman. Hier wreekte zich het feit dat geen procedure was vastgesteld voor de behandeling van het rapport. Steenhuis spande een kort geding aan om 48 uur leestijd te krijgen. Oog in oog met een mogelijke deconfiture in de rechtszaal adviseerde de landsadvocaat de minister het rapport met begeleidende brief niet direct aan de Kamer te verzenden. Tijdens overleg met het door Docters opgetrommelde college van PG's moest minister Sorgdrager bovendien de kwalificatie 'ernstige feiten' uit haar brief aan de Kamer schrappen, omdat het rapport-Dolman geen enkele grond bood voor deze diagnose. Op vrijdag 23 januari kreeg de Kamer de brief van de minister met het rapport, maar de inhoud daarvan was allang overwoekerd door de beelden van de avondlijke rel op het ministerie. Diezelfde dag verweet premier Kok de procureurs-generaal 'kinderachtig' gedrag. Ondanks de staatsrechtelijke nouveauté van deze term was hiermee de stemming gezet voor de afrekening. (Even kregen wij een inkijkje op de minister-president die woede-aanvallen schijnt te krijgen bij kritiek of tegenwind.) Op woensdag 28 januari overleefde minister Sorgdrager moeiteloos het debat over haar optreden. De Kamer legde alle schuld van de gebeurtenissen in de schoenen van de procureurs-generaal. Nu het adrenalinepeil is gezakt, ziet het slagveld er evenwel wat gecompliceerder uit dan een krachtmeting tussen een minister 'die persoonlijk niets fout heeft gedaan' en opstandige ambtenaren. Uit de feiten zoals die thans bekend zijn, kan men weinig anders concluderen dan dat de minister niet alleen de eerst verantwoordelijke is voor de rel, maar daar ook in hoge mate aan schuldig is. Menig staatsrechtgeleerde heeft er al op gewezen, en men kan het ze slechts nazeggen: wanneer de minister de normale procedures had gevolgd,en niet voor haar beurt op hoge toon onherroepelijke uitspraken had geventileerd, had zij waarschijnlijk geruisloos doch adequaat de kwestie Steenhuis kunnen oplossen. In het verwijderen van ambtenaren heeft zij ondertussen immers toch wel enige oefening. Teleurstellend bij dit alles is niet alleen de blindheid bij Steenhuis en bij allen die van zijn bijbaan wisten dat hier sprake was van een dodelijke schijn van belangenverstrengeling; is niet alleen de onhandigheid en het incompetente crisismanagement van de minister; is niet alleen de door Sorgdrager gehekelde opwinding in de pers (dat viel eigenlijk alleszins mee, uitgezonderd de Rufmord op Docters van Leeuwen door redacteur Elsbeth Etty in deze krant). Neen, teleurstellend is misschien bovenal de wijze waarop de paarse coalitie wederom niet haar belofte heeft waargemaakt om bewindslieden scherp aan te spreken op hun ministeriële verantwoordelijkheid. Wel mompelde de VVD nog zwakjes dat het vlak voor de verkiezingen zoveel heibel geeft om ministers heen te zenden, maar dat maakt de zaak slechts erger. Het Kamerdebat stond geheel in het teken van de metafoor van de krachtmeting, de machtsstrijd met een verliezer en een winnaar, en conformeerde zich daarmee geheel aan het idioom waarmee de media de politiek in het algemeen en deze kwestie in het bijzonder verbeelden. Het debat had natuurlijk dienen te gaan over de staatsrechtelijke consequenties van een minister die zelf chaos creëert en deze vervolgens niet in de hand heeft. Maar wie herinnert zich nog de stoere taal van Wallage en Bolkestein over de 'nieuwe politieke mores' van de paarse coalitie waarin geen ruimte zou zijn voor zwakke bewindslieden? De lamlendige opstelling van de Kamer in deze kwestie maakt duidelijk dat na Srebrenica, na Bouterse en na nog zo wat akkefietjes, de ministeriële verantwoordelijkheid als staatsrechtelijk concept onder het bewind van Kok ernstig is uitgehold. Dat maakt de paarse coalitie tot wat zij misschien altijd al is geweest: een modale, bleke Nederlandse coalitie van partijen die met pappen en nathouden het coalitie-belang stellen boven politieke zuiverheid. |
NRC Webpagina's
2 februari 1998
|
Bovenkant pagina |