Kabinetscrisis leidt tot staatsrechtelijke
verslonzing
Onder druk van D66 besloot het
kabinet vorige week zijn ontslag in te dienen maar intussen gaat het
gewoon door met zijn werkzaamheden en wordt een lijmpoging ondernomen.
Maar er staat veel meer op het spel dan de vraag of en hoe de paarse
coalitie kan doorgaan, vindt Jan Peter Balkenende.
Lijmpogingen hebben altijd iets triests. De breuk valt niet meer te
herstellen en alle pogingen tot herstel blijven lapmiddelen. Zo bezien
staat informateur Tjeenk Willink voor een weinig dankbare taak. Het
blijft scherven bijeenrapen, na alle dreigingen van D66 en de mokerslag
van Wiegel. Intussen blijft het rommelen in de porseleinkast. Het is nog
even afwachten of het driecomponenten- of tweecomponentenlijm wordt.
Mogelijk slaagt de lijmpoging, maar de vraag zal dan toch blijven hoe
hecht de coalitie in de nabije toekomst zal kunnen functioneren. De
verhoudingen zijn immers vertroebeld. Wat daarvan ook zij, al deze
politieke perikelen mogen het zicht niet ontnemen op een aantal
wezenlijker kwesties op staatsrechtelijk en politiek terrein. Vier
onderwerpen spelen daarbij in het bijzonder een rol.
In de eerste plaats is er het vraagstuk van het aanbieden van ontslag
aan de koningin. Na alle turbulentie in de Eerste Kamer besloot het
kabinet, onder druk van de D66-bewindslieden, het ontslag aan te bieden.
Aanvankelijk stonden de val van het kabinet en de mogelijke verkiezingen
centraal, maar inmiddels kentert het beeld. Er wordt een lijmpoging
ondernomen met als argument dat geen conflict bestond tussen regering en
Tweede Kamer, terwijl het kabinet, althans voor het referendumdrama, ook
niet intern verdeeld was. Het kabinet laat weten dat het gewoon doorgaat
met zijn werkzaamheden. Ten slotte zouden verkiezingen niet passend zijn
nu in Kosovo oorlog wordt gevoerd. Wanneer al deze argumenten op een
rijtje worden gezet, roept dat de vraag op of het kabinet niet te
lichtzinnig is geweest met het aanbieden van het ontslag. Had het
kabinet er niet beter aan gedaan het hoofd eerst wat koel te houden?
Meer behoedzaamheid had mogelijk de lijmpoging kunnen voorkomen.
In de tweede plaats gaat het om de betekenis van de demissionaire status
van het kabinet. In een dergelijk geval verricht het kabinet op verzoek
van de koningin al die taken die het in het algemeen belang nodig acht.
Het kabinet wenst nu het werk gewoon voort te zetten. Toch geldt het
uitgangspunt: demissionair blijft demissionair. Tijdens die fase past
enige terughoudendheid van het kabinet. Een dergelijk kabinet kan immers
bezwaarlijk worden weggestuurd (ziehier ook de problematiek van een
prudente afwikkeling van de Bijlmerenquête). Ook moet niet worden
uitgesloten dat het voor een demissionair kabinet lastig wordt bepaalde
taken uit te voeren, bijvoorbeeld het voorstellen van
miljardenombuigingen.
Wanneer bijvoorbeeld de oppositiestatus in beeld komt, is men dan nog
geneigd verantwoordelijkheid te nemen voor impopulaire maatregelen? Zo
werkten in 1981 de VVD-bewindslieden op een bepaald moment niet meer mee
aan de begrotingsvoorbereiding omdat zij geconfronteerd werden met de
vorming van een CDA-PvdA-kabinet. Ten slotte behoort in een fase van de
demissionaire status een grotere rol te worden toegekend aan het
parlement voor zover beleidsonderwerpen controversieel moeten worden
verklaard. De opstelling die het kabinet nu kiest vervaagt het verschil
tussen een 'missionaire' en een demissionaire status.
In de derde plaats speelt de vraag of een lijmpoging betrekking moet
hebben op de drie partijen die het kabinet-Kok II vormden. Of mag een
dergelijke poging ook betrekking hebben op twee partijen? In
staatsrechtelijk opzicht zijn beide opties mogelijk. Voorop staat de
bekende vertrouwensregel, die inhoudt dat een kabinet om naar behoren te
kunnen functioneren moet kunnen rekenen op de steun van tenminste een
meerderheid in het parlement. Het staatsrecht staat een lijmpoging
tussen twee partijen niet in de weg. Hetzelfde geldt voor eventuele
aanpassingen van een regeerakkoord. Maar de staatsrechtelijke ruimte
staat uiteraard nog niet gelijk aan de politieke mores. Zo heeft een
PvdA-VVD-coalitie een ander karakter dan de paarse coalitie waarmee na
de verkiezingen in 1998 werd begonnen.
De vraag doet zich voor of zonder raadpleging van de kiezers een andere
regeringscoalitie mag worden gevormd. Op dit terrein zijn in het
verleden wel precedenten te vinden. Zo trad het centrum-linkse kabinet-
Cals in 1965 aan na het centrum-rechtse kabinet-Marijnen zonder
tussentijdse verkiezingen. Er is niet één
staatsrechtelijke regel die erop neerkomt dat geen kabinetswisseling mag
plaatsvinden zonder voorafgaande verkiezingen. In dit verband is
overigens de positie van de PvdA wel pikant. Bij de grondwetsherziening
van 1983 drong deze partij wel aan op een dergelijke regel. Wanneer
sommige PvdA'ers pleiten voor verkiezingen als de lijmpoging van de drie
partijen mislukt, dan spelen mogelijk de herinnering aan 1983 als ook de
politieke geloofwaardigheid een rol. Het is een politieke opvatting of
al dan niet verkiezingen moeten worden gehouden. Als de paarse droom
wordt verstoord, kan dat feit echter reden zijn om het oordeel van de
kiezers te vragen.
In de vierde plaats roept de val van het kabinet de vraag op of toch
niet te veel ruimte ontstaat voor wat men zou kunnen noemen politiek-
staatsrechtelijke verslonzing. De oorlog in Kosovo dringt tal van
politieke onderwerpen weg. Dat is in bepaalde omstandigheden
begrijpelijk. Maar intussen leidt de combinatie van alle ontwikkelingen
wel tot merkwaardige uitkomsten. Zo frustreert de kabinetscrisis een
faire en ordentelijke behandeling van het Bijlmerrapport, terwijl
verkiezingen op voorhand onwenselijk worden geacht in verband met
Kosovo. Op deze manier ontstaat het risico van verdere uitholling van de
ministeriële verantwoordelijkheid. Het spreken van het parlement
met een demissionair kabinet over het Bijlmerrapport maakt feitelijk het
instrument van de parlementaire enquête bot. Het is opvallend dat
het kabinet zich momenteel zo terughoudend opstelt ten aanzien van de
betekenis van de kabinetscrisis voor de behandeling van de
enquête. Het zou niet onlogisch zijn het Bijlmerdebat met het
kabinet uit te stellen totdat de demissionaire status is opgeheven. Nu
heerst te veel een cultuur van een staatsrechtelijk niemandsland.
Dat pogingen worden ondernomen om te lijmen is vanuit de
regeringscoalitie verklaarbaar. Er blijven twijfels bestaan over de
hechtheid van de coalitie, maar voorlopig zou men kunnen doorregeren.
Toch knaagt de val van Kok II aan enkele wezenlijke aspecten: het
serieuze karakter van de ontslagaanbieding aan de koningin, de
demissionaire status van een kabinet, het oordeel van de kiezer (met
name wanneer D66 definitief mocht afvallen) en het werkelijk invulling
geven aan de ministeriële verantwoordelijkheid. Er staat dus
momenteel veel meer op het spel dan de vraag of en hoe de fletser
wordende paarse coalitie op het regeringspluche kan worden gehouden.
Prof.mr. Jan Peter Balkenende is lid van de Tweede Kamer en maakt
deel uit van de CDA-fractie.