Referendum was nooit kroonjuweel
Het referendum wordt door D66
gezien als een kroonjuweel. Maar heeft D66 het referendum vanaf het
begin zo behandeld? Oprichter Van Mierlo stemde in 1974 nog tegen zo'n
volksraadpleging.
Door onze redacteur ROBERT GIEBELS
DEN HAAG, 27 MEI. Een kroonjuweel noemt D66 het vorige week afgeschoten
correctief wetgevingsreferendum. Kroonjuweel; zo'n begrip suggereert
een reden van bestaan, een grondbeginsel dat niemand ooit van de
Democraten af mag pakken. Het referendum zal dus zeker in het
beginselprogramma staan dat D66 wel in 1966 zal hebben opgesteld. Niet
helemaal, want de Democraten houden niet van beginselprogramma's. Die
staan slechts vol met dogma's en die zouden juist samen met het hele
politieke bestel moeten ontploffen.
Geen dogma's, maar wel spreken van kroonjuwelen: D66 is een wonderlijke
partij. Het archief van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke
Partijen van de Rijksuniversiteit Groningen bevat een document dat als
beginselprogramma kan worden gezien: het eerste verkiezingsprogramma
uit 1967. Op de eerste bladzijde wordt meteen duidelijk dat
staatsrechtelijke vernieuwing vanaf dag één de drijfveer
was van de Democraten. De minister-president moet voortaan worden
gekozen, dat is in het 32 jaar oude program het belangrijkste.
Kroonjuweel twee is de herziening van het kiesstelsel in de vorm van een
districtenstelsel. Samen vormen ze het principe van 'one man, two
votes': één voor de macht en één voor de
controle van de macht. Verderop is het de beurt aan de Eerste Kamer om
te verdwijnen, een kroonjuweel dat getuige de gebeurtenissen van vorige
week nog niet erg wil blinken. En het referendum? Dat heeft meer weg
van een bedelarmbandje. Ergens achterin staat het: de mogelijkheid en
wenselijkheid van een eventueel referendum dienen nader te worden
bestudeerd.
Dat was nog heel wat, want in de veertien jaar erna is het 'kroonjuweel'
uit het vocabulaire van de partij verdwenen. Wel wordt er veel
gefantaseerd over de vernieuwing van het kiesstelsel (congresbundel van
1968: 'districtenstelsel zeer succesvol op Tasmanië') en over de
gekozen minister-president, commissaris van de koningin en
burgemeester, maar over het referendum geen woord.
Zo nieuw was het voorstellen van een referendum overigens niet. Tot
niets verplichtende landelijke referenda zijn er al sinds 1797, in 1805
voor het laatst. In 1921 haalde een voorstel om het referendum in de
grondwet te verankeren het niet. Onder de voorstemmers bevond zich de
grondlegger van de VVD, professor P.J. Oud.
Als de geschiedenis van D66 erop wordt nageslagen, blijkt dat alleen
onder D66-oprichter Hans van Mierlo (1966-1975 en 1985-1998) de partij
in staatkundige vernieuwing is geïnteresseerd. Dat wil zeggen: wat
er begin jaren zeventig van die partij over was. In 1974 had de partij
nog maar een paar honderd leden en stemde een meerderheid bij het
partijcongres dat jaar voor opheffing van de partij. Na enig spitten in
de statuten bleek dat voor zo'n besluit een tweederde meerderheid nodig
was en daarvoor kwamen vijftig stemmen tekort. Steeds meer D66'ers
begonnen zich af te vragen of ze de staatsrechtelijke voorstellen,
waarmee de partij begon, wel voldoende hadden doordacht. En of die
vernieuwingen niet zo belangrijk werden dat ze de status van dogma
kregen, waardoor de rechtgeaarde D66'er er eigenlijk tegen zou moeten
zijn. De preoccupatie van Van Mierlo strekt zich in ieder geval niet uit
tot het referendum. In 1974 werd door het toenmalige Tweede-Kamerlid E.
Jurgens (toen PPR, nu PvdA-senator) een motie in stemming gebracht om
het referendum in te voeren. De motie haalde het bij lange na niet. Een
van de tegenstemmers was, als enige van zijn fractie, fractievoorzitter
Van Mierlo. Dat de motie niet ver genoeg ging, kan niet de reden van
Van Mierlo's tegenstem zijn geweest. De motie-Jurgens stelde hetzelfde
referendum voor als vorige week op het 'tegen' van senator Wiegel
stuitte.
Begonnen de verkiezingsprogramma's onder Van Mierlo steevast met de
paragraaf staatsrecht, met zijn opvolger Jan Terlouw (1976-1985) aan
het roer lijkt D66 louter met sociaal-economische vraagstukken bezig te
zijn. En met de kernwapens en met de vorming van een brede progressieve
volkspartij. In 1981 duikt het begrip referendum weer op in de
standpunten van D66, maar nog wat verlegen. Nadat eerst is gepleit voor
een hoger salaris en meer werkruimte voor parlementariërs stelt
het verkiezingsprogram van 1981 dat " een consultatief referendum zal
[..] nader worden onderzocht". Vier jaar later is Van Mierlo weer terug
en weer staan de gekozen premier en het districtenstelsel prominent in
het verkiezingsprogram. Over het referendum wordt "in beginsel
positief" gedacht. In het program van 1989 neemt het referendum alweer
een wat prominentere plaats in om in 1994 als voorstel tot
grondwetswijziging te verschijnen in het regeerakkoord van het eerste
paarse kabinet.
Keer op keer heeft Van Mierlo verklaard dat D66 min of meer voor de
gekozen minister-president en het districtenstelsel is opgericht. En
steeds werd en wordt er bij gezegd dat de invoering van dergelijke
ingrijpende herzieningen een lange adem vergt. Inmiddels is D66 33 jaar
oud, wordt de premier niet gekozen en is er geen regionale afvaardiging
in de Tweede Kamer. De enige keer dat D66 tot nu toe enigszins in de
buurt kwam van het binnenhalen van een pareltje uit het kroonjuweel
'districtenstelsel' was toen Jacob Kohnstamm, D66'er en
staatssecretaris Binnenlandse Zaken in het eerste paarse kabinet, een
voorstel door de Tweede Kamer probeerde te loodsen om de helft van de
Kamerleden landelijk en de andere helft via het eigen district te laten
kiezen. Het voorstel redde het van geen kant, maar er was geen D66'er
die het in zijn hoofd haalde om uit het paarse kabinet te stappen.
'Volgende keer beter', was een betere typering van de stemming onder de
Democraten.
Volgens D66 is Kok II gestruikeld over een kroonjuweel. D66-leider De
Graaf zou een meesterstrateeg blijken als hij het zover heeft laten
komen om de echte kroonjuwelen binnen te slepen. Dan onderhandelt hij
nu met informateur Tjeenk Willink over het kiesstelsel en de gekozen
minister-president. En over de opheffing van de Eerste Kamer.