Wiegel is een zegen voor de democratie
Door tégen het referendum
te stemmen heeft Hans Wiegel het parlement zijn onafhankelijkheid ten
opzichte van het kabinet teruggegeven, meent Pia Lokin-Sassen.
De aanvaarding van een referendum zou de bijl hebben gezet aan de
wortel van de parlementaire democratie, zoals die sedert de invoering
van de Grondwet van 1848 bestaat. Thorbecke, de geestelijke vader van
die Grondwet, heeft welbewust een uitgewogen stelsel van
machtsevenwichten geconcipieerd. Daarbij stond hem een aantal
wezenlijke zaken scherp voor ogen:- Iedere macht in de staat dient
beperkt te worden door een andere macht die effectieve controle
uitoefent op die ene macht, zonder evenwel de taak van die macht over
te nemen.
- De volksvertegenwoordiging dient het gehele volk te vertegenwoordigen
en niet een bepaalde stand of klasse. Hierdoor heeft Thorbecke een zo
groot mogelijke mobiliteit tot stand gebracht tussen de verschillende
bevolkingsgroepen. Tezelfdertijd zag hij in dat deze overgang zich
geleidelijk zou moeten voltrekken, zodat hij een kiesstelsel heeft
geconcipieerd waardoor zulks mogelijk was. Hoewel zijn systeem niet
ongeschonden is aangenomen, is het beginsel daarvan in 1848 ingevoerd.
In de jaren 1917-1922 is ons kiesstelsel volwassen geworden door de
invoering van het algemeen kiesrecht en de evenredige
vertegenwoordiging.
- Thorbecke heeft welbewust gekozen voor een stelsel van
vertegenwoordigende democratie (en niet voor een vorm van directe
democratie), omdat hij wel wist dat de meeste mensen liever vissen of
hun tuintje wieden dan politiek bedrijven.
Maar de geschiedenis kent haar eigen paradoxen. En zo is - wat niet door
Thorbecke is voorzien - tegelijk met de gestage uitbreiding van het
kiesrecht een nieuwe 'stand' tussen kiezer en gekozene opgekomen: de
politieke partij. Deze stand is minder gesloten dan de vroegere
standen, eenieder kan immers in beginsel lid worden van een partij. De
politieke partij vervult ook een uitermate nuttige functie als
selectiemechanisme en oefenterrein voor latere regeerders en politieke
bestuurders. Niettemin vertoont zij alle kenmerken van een stand:
behartiger van deelbelangen.
Tegelijk met het volwassen worden van ons kiesstelsel heeft er een
reorganisatie van de partijstructuur plaatsgevonden. De macht werd in
handen gelegd van het partijbestuur, aangevuld met de
fractievoorzitters en eventuele regerende ministers, een groep die een
praktisch ongecontroleerde macht bezat en per definitie niet het
gehele volk, doch juist een specifieke minderheid met specifieke
deelbelangen vertegenwoordigde. Aangezien in Nederland per coalitie
moet worden geregeerd, was dit alles tot voor kort niet zo'n probleem:
het 'welbegrepen algemeen belang' kon behartigd worden, zolang het
parlement een effectieve controle kon uitoefenen, zonder op de stoel
van de regering te willen gaan zitten. Maar sedert een aantal jaren is
de machtsverhouding tussen regering en parlement op gevaarlijke wijze
verstoord.
De combinatie van gedetailleerde regeerakkoorden - waarin deelbelangen
van de ene politieke partij worden uitgewisseld tegen die van een
andere - en de partijdiscipline - die parlementsleden altijd verplicht
te stemmen vóór hetgeen in het regeerakkoord is
vastgelegd - heeft het machtsevenwicht doorbroken ten gunste van de
regering, die daarmee een oncontroleerbare machtspositie inneemt.
Natuurlijk is een zekere partijdiscipline nuttig, maar zij kan nooit
zover gaan dat de politieke overtuiging en het geweten van een
vertegenwoordiger van het gehele volk tot nul worden gereduceerd. Ware
dit wel het geval, men zou daarmee het parlement zélf afschaffen
en een dictatuur vestigen, althans voor de duur van de coalitie.
Het binden van parlementsleden aan een tot in detail uitgewerkt
regeerakkoord heeft - naast het voordeel van een stabiele regering die
een bepaald beleid kan voeren - ook nadelen tot gevolg:Zo controleert
de meerderheid van het parlement niet meer, doch regeert mee. De
oppositie binnen het parlement is dan ook machteloos.
Verder wenden de kiezers zich af van de politiek: bij hen vat de
gedachte post dat het lood om oud ijzer is wie achter de regeringstafel
zit. Er wordt nog slechts gecontroleerd via het middel van de
parlementaire enquête. Dit veroorzaakt de schijn dat de regering
er allerlei illegale praktijken op nahoudt.
Ook wordt het vertrouwen in regering en parlement minder en minder. De
kloof tussen kiezer en gekozene wordt daarentegen steeds groter; mensen
verliezen hun vertrouwen in de volksvertegenwoordiging en brengen hun
stem niet meer uit. De parlementaire democratie verziekt.
Zoals álle politieke partijen heeft ook D66 dit
betreurenswaardige verschijnsel onderkend. Als remedie om 'de gekozene
dichter bij de kiezer' te brengen is zij echter niet op zoek gegaan
naar de wortels van óns democratisch stelsel, doch blikte zij
zijwaarts naar andere landen waar het gras altijd groener is. Zij vond
wat thans in de wandelgang de 'kroonjuwelen van D66' wordt genoemd. Zij
zijn echter aan ons systeem wezensvreemde elementen. Door tegen het
correctief wetgevingsreferendum te stemmen heeft Hans Wiegel de
parlementaire democratie gered van een staatsrechtelijke vloek.
Tezelfdertijd heeft hij het geneesmiddel gegeven ter overbrugging van
de kloof tussen kiezer en gekozene, een geneesmiddel dat onze
volksvertegenwoordigers de ruimte biedt om onder bepaalde
omstandigheden - ondanks het regeerakkoord - hun overtuiging te
volgen, zonder dat zij hiervoor als politieke misdadigers aan de
schandpaal worden genageld.
Met zijn stem tégen heeft Wiegel tevens zijn stem verheven tegen
de partijdiscipline, die niet moet verworden tot kadaverdiscipline.
Indien onder alle omstandigheden de partijdiscipline zou moeten worden
gevolgd, schaft men tegelijkertijd daarmee immers 'tijdens de rit' de
parlementaire democratie af. Zowel staatsrechtelijk als politiek heeft
Wiegel, door het uitbrengen van zijn stem tégen het referendum,
het parlement zijn onafhankelijk ten opzichte van het kabinet
teruggegeven. Met politieke tegenstanders als hij blijft de democratie
gezond.
Mr. Pia E.M.S. Lokin-Sassen is docent staatsrecht aan de
Rijksuniversiteit Groningen.