Eerste Kamer moet rechtstreeks worden
gekozen
Om kabinetscrises zoals die van
afgelopen week in de toekomst te voorkomen, moet rechtstreekse
verkiezing van de Eerste Kamer worden overwogen, meent Bert van den
Braak. Aldus kunnen Eerste-Kamerleden verantwoording afleggen voor
hun daden.
In 1816, een jaar na instelling van de Eerste Kamer, zei een Eerste-
Kamerlid annex hofdignitaris, die op grond van een tegenstem persona non
grata aan het hof was geworden, tegen een medelid: "Ik dagt, dat ik naar
mijn geweten stemmen mogt." Dat misverstand leefde sindsdien bij meer
leden van de Eerste Kamer. Zo dwong de VVD-top in 1981 VVD-senator Feij
vóór het abortusvoorstel-Ginjaar te stemmen, hoewel dat
tegen diens geweten inging.
Formeel gezien hebben senatoren het recht om hun geweten (en principes)
te volgen. Maar daarbij moeten zij wel eventuele politieke implicaties
van hun handelen betrekken.
Het wekt in dat licht verbazing dat het voortbestaan van het kabinet
voor senator Wiegel niet doorslaggevend was bij zijn stembepaling en dat
hij inging tegen de afspraken die zijn partij had gemaakt. Als het voor
hem zo moeilijk lag, had hij dan niet beter kunnen handelen zoals zijn
leermeester Van Riel? Die verliet in 1976 de senaat om niet tegen het
initiatiefvoorstel van VVD en PvdA over abortus te hoeven stemmen.
Wiegel had zelfs tijdelijk, zoals ooit koning Boudewijn deed in de
Belgische abortuskwestie, kunnen terugtreden en na de verkiezingen van
25 mei kunnen terugkeren.
Maar er zijn meer redenen waarom Wiegel te ver is gegaan. Allereerst is
daar de positie van de Eerste Kamer. Staatsrechtelijk berust het primaat
bij de rechtstreeks gekozen Tweede Kamer. Daarom dient de Eerste Kamer
zich terughoudend op te stellen. Regeringscommissaris prof. Simons wees
daar in 1979 (onder verantwoordelijkheid van toenmalig minister Wiegel)
op tijdens de behandeling van de Grondwetsherziening. Hij stelde: "Dat
primaat van de Tweede Kamer dient de Eerste Kamer naar mijn mening te
erkennen. Dat betekent [...] dat zij zich met reserve zal moeten
opstellen wanneer zij overweegt van haar formele bevoegdheid tot
verwerping gebruik te maken." Tot nu toe gebeurde dat ook. Als de
positie van het kabinet in het geding kwam, bond de Eerste Kamer in. De
Eerste Kamer maakt geen kabinetten, zij breekt ze evenmin.
Dat maakt haar niet overbodig. De betekenis van de Eerste Kamer ligt
vooral in het onder dreiging van het vetorecht bijsturen van wetgeving
(via toezeggingen en het afdwingen van 'novelles').
Bij een Grondwetsherziening is een tweede aspect van belang. Zo'n
herziening vindt, zoals bekend, in twee lezingen plaats, waarbij in
tweede lezing in beide Kamers een tweederde meerderheid nodig is. Het
feit dat de Tweede Kamer tweemaal - de tweede maal zelfs na verkiezingen
- een voorstel heeft aanvaard, zou voor de Eerste Kamer reden moeten
zijn om niet alsnog dwars te liggen. Populair gesteld zou de opstelling
van de senatoren moeten zijn: als 'ze' (kiezers en Tweede Kamer) het
blijkbaar graag willen, wie zijn wij, indirect gekozen senatoren, dan om
het tegen te houden. Dat maakt de behandeling in tweede lezing in de
senaat overigens niet zinloos. Gezien het doel van het voorstel -
vergroting van de invloed van de kiezers - is het cynisch te noemen dat
het referendum mede werd verworpen door de wat Koekoekiaanse senator
Batenburg. Het NSOV, waarvan hij lijsttrekker was, behaalde bij de
laatste Tweede-Kamerverkiezingen nauwelijks stemmen.
Juist daarom had een hernieuwde indiening (in eerste lezing) in de rede
gelegen. Tegen de Eerste Kamer had moeten worden gezegd: wij houden vast
aan de wil van de kiezers. Die kiezers bezorgden in 1998 de partijen die
in 1994 hadden ingezet op regeling van het correctief referendum opnieuw
een meerderheid (113 van de 150 leden zijn vóór). Met dat
democratische feit heeft u rekening te houden. Zoals het parlement in
1868 de strijd aanbond met het kabinet, zo had het dat nu met de Eerste
Kamer moeten doen.
Ter zijde: het is curieus dat sommigen menen dat de Statenverkiezingen
van maart een soort negatief uitgevallen referendum over het correctief
referendum waren.
Het opnieuw indienen van een in de senaat verworpen wetsvoorstel is geen
nieuw idee. VVD-voorman Oud opperde dit in 1960 na verwerping in de
Eerste Kamer van de ontwerp-Archiefwet. Hij betoogde dat de Eerste Kamer
wat hem betrof slechts eenmaal een wetsvoorstel mocht verwerpen. Diende
het kabinet het in ongewijzigde vorm opnieuw in en was dat voorstel
vervolgens wederom door de Tweede Kamer aangenomen, dan paste het de
Eerste Kamer niet het ten tweede male te blokkeren. Hij werd bijgevallen
door PvdA-fractievoorzitter Burger.
De door Oud en Burger voorgestane terughoudendheid werd nadien overigens
niet gehanteerd. Dat bleek bijvoorbeeld in 1986 toen de Eerste Kamer het
verlenen van het enquêterecht aan een Kamerminderheid verhinderde.
Een voorstel daartoe was zelfs reeds driemaal door de Tweede Kamer
aanvaard.
De gebeurtenissen van deze week zouden daarom dan ook vooral tot
herbezinning op de positie van de senaat moeten leiden. Daarvan is
echter niets te verwachten; de Eerste Kamer zal dat blokkeren. Gelet op
de bezwaren tegen het huidige anachronistische kiesstelsel en de gang
van zaken van deze week zou rechtstreekse verkiezing van de Eerste Kamer
wel moeten worden overwogen. Die verkiezingen moeten gelijktijdig met de
Tweede-Kamerverkiezingen plaatsvinden. Ontbinding van de senaat wordt,
anders dan bij indirecte verkiezingen, zinvol. De kandidatuur van Wiegel
zou dan ter discussie kunnen worden gesteld. Belangrijker nog is dat de
Eerste-Kamerleden dan verantwoording kunnen en moeten afleggen voor hun
daden.
Directe verkiezing voorkomt verder dat het voor de kiezers onduidelijk
is voor welk college zij hun stem uitbrengen. Nu worden met
één stem twee totaal verschillende lichamen (Provinciale
Staten en Eerste Kamer) gekozen. Ongetwijfeld zullen de Tweede-
Kamerverkiezingen bij gelijktijdige verkiezing de meeste aandacht
opeisen. Dat directe verkiezing van de Eerste Kamer tot een belangrijke
versterking van haar legitimatie zal leiden, is niet te verwachten. Het
primaat blijft onmiskenbaar bij de Tweede Kamer.
Directe verkiezing betekent wel dat het broddelwerk dat in 1848 is
geleverd enigszins wordt gerepareerd. Dat is geen verwijt aan Thorbecke.
Integendeel. Het huidige kiesstelsel is te wijten aan de
ultraconservatieven uit het tijdperk van koning Willem II, die het
voorstel van de grondwetscommissie-Thorbecke voor rechtstreekse
verkiezing van de Eerste Kamer blokkeerden.
Dr. Bert van den Braak is verbonden aan de Universiteit Leiden en
promoveerde onlangs op geschiedenis en betekenis van de Eerste Kamer.