D66 blokkeert nu de vernieuwing
J.H. Sampiemon
Het aangeslagen D66 kon niet
anders doen dan het voorstel van de coalitiepartners afwijzen: we
stappen met z'n allen over Wiegels schaduw heen en dienen een nieuw
wetsontwerp in over het referendum. Van de rij van kroonjuwelen van de
partij - de gekozen premier, Kamerverkiezingen per district, de gekozen
burgemeester, afschaffing van de Eerste Kamer - was alleen het, eerder
in de Tweede Kamer 'uitgeklede', referendum binnen bereik gekomen. Het
voorstel werd diep in de nacht van dinsdag op woensdag getorpedeerd door
een confessioneel-liberale minderheidscombinatie in de senaat.
Herziening van de grondwet eist nu eenmaal in tweede lezing een
tweederde meerderheid.
Voor de Democraten was na dit verrassend einde de koek op. De VVD had
haar woord niet gestand gedaan, er was een niet meer te stoppen gat in
het regeerakkoord gevallen. Van het blok graniet van liberale
betrouwbaarheid was een stuk afgeslagen. Het ging om het principe,
verklaarde zowel Wiegel als De Graaf. Er had zich een shakespeareaans
drama ontvouwd waarin de held uit een ver verleden nog eenmaal het
slagveld had betreden om de nazaten van zijn oude vijanden te komen
verslaan. Het volk, dat net gewend was geraakt aan het paarse
pragmatisme van alledag, was verrast door het wapengekletter. Slechts de
ouderen herkenden een lang voorbij gewaand conflict.
Het bestel is ziek en moe, meldden de initiatiefnemers tot wat
achtereenvolgens D'66 en D66 zou gaan heten. Dat bestel stond voor
politieke en maatschappelijke stagnatie, meenden de Democraten, en moest
tot ontploffing worden gebracht. De afstand tussen kiezer en gekozene
diende te worden verkleind, het electoraat mocht niet langer met
eindeloze en ondoorzichtige kabinetsformaties om de tuin worden geleid.
In de stembus zou voortaan worden beslist over de regering van de
komende vier jaar. In een tijdsgewricht waarin verdeling van de koek het
politieke discours beheerste en immateriële veranderingen in de
maatschappelijke orde waren geblokkeerd, werd het plan voor
staatsrechtelijke vernieuwing uitmondend in directe democratie door de
gevestigde machten als gevaarlijk, ondermijnend en onbruikbaar terzijde
geschoven.
Sindsdien hebben de Democraten met sterk wisselend succes twee sporen
gevolgd. Eenmaal in 1967 verkozen, probeerden zij steun te werven voor
hun programmatische voorstellen, maar tegelijk waren zij bereid mee te
werken aan een hergroepering van de politieke krachten in het
partijenlandschap teneinde langs die weg tot hun doel te geraken. Met de
vorming van een Progressieve Volkspartij samen met de PvdA zou volgens
het polarisatiemodel een tweedeling worden bereikt die praktisch een
gekozen premier tot gevolg zou hebben. Op die manier dreigde D66 wel in
ideologisch vaarwater terecht te komen - waar zij als pragmatisch
geafficheerde partij niet thuishoorde. Maar, tot geruststelling van
velen, het kwam er niet van.
De kroonjuwelen zijn een aantal malen in commissies opgepoetst en in de
loop der jaren kreeg een enkel stuk - de gekozen burgemeester, het
referendum - zelfs de belangstelling van politici van andere partijen.
Maar de echte kans leek toch gekomen bij de kabinetsformatie van 1994,
na een best verkiezingsresultaat. D66 kreeg het referendum in het
regeerakkoord.
PvdA en VVD hadden vijf jaar geleden genoeg van de vrijages met het CDA.
Zij waren inmiddels in jarenlang geheim beraad nader tot elkaar
gekomen. De markt had zich ontwikkeld tot hun gezamenlijke leidster. De
ideologische tegenstellingen waren verdampt. D66 greep haar kans. Het
confessionele centrum kon ook worden uitgeschakeld door een handreiking
tussen links en rechts, met de Democraten als smeerolie daar tussen in.
Het resultaat was Kok-I, ook wel het paarse kabinet genoemd, het begin
van een periode van regeren zonder oppositie.
Uiteindelijk hebben de sporen waarlangs D66 haar doel wilde bereiken
elkaar gekruist. Paars was het resultaat van een partijpolitieke
hergroepering zoals de Democraten die bij hun oprichting en lang daarna
weliswaar niet hadden voorzien, maar de kleur beantwoordde toch min of
meer aan wat hun voor ogen stond. Met de totstandkoming van Kok-II, wel
na teleurstellende verkiezingen voor D66, kon van een bestendige nieuwe
formatie in de polder worden gesproken. De partij had haar werk goed
gedaan.
Maar daar was ook nog de afspraak over het referendum. Zelfs als het
referendum er was gekomen, zou het een schamel resultaat zijn geweest in
aanmerking genomen wat D66 aan staatsrechtelijke ingrepen achter de hand
heeft. Maar het gesternte leek goed, de coalitiegenoten hadden zich
verbonden om deze bonbon uit 1994 ook daadwerkelijk in 1999 uit te
reiken. Een Democratische senator sprak al hoopvol van een voet tussen
de deur. De kater kwam toen vijf liberale senatoren aanstalten maakte om
het referendum onschadelijk te maken. Alsof hij een voorgevoel had
waarschuwde D66-leider De Graaf dat één liberale tegenstem
voldoende was voor een breuk in het kabinet.
Het moet een zware afweging zijn geweest: de keuze tussen voortgaan en
breken, tussen pragmatisme en principe. Want voor een partij die voor
het grootste deel van haar bestaan principiële politiek heeft
afgewezen, was de volksraadpleging toch geleidelijk aan een kwestie van
principe geworden. Als een geest uit het verleden achtervolgde zij de
partij die haar eens, onder geheel andere omstandigheden, had
opgeroepen.
Zoals een niet zo vriendelijke coalitiepartner De Graaf toevoegde: uw
kroonjuweel ligt nu achter een gesloten deur. Dat roept voor de
Democraten de vraag op: hoe verder? Hun staatsrechtelijke
vernieuwingsdrang heeft buiten eigen kring enige steun gevonden, maar
groot enthousiasme heeft hij nooit opgeroepen. Na de eenmansactie van
Wiegel is de belangstelling geringer dan ooit. Met haar steun aan paars
had de partij een andere weg gevonden die naar de begeerde vernieuwing
zou leiden, maar die weg heeft zij nu zelf geblokkeerd. Mogelijk komen
er vervroegde verkiezingen. Het zal D66 nog moeilijker vallen dan bij de
jongste stembusgang om de kiezer van haar bestaansrecht te overtuigen.
Het electoraat vertellen dat het in de vaderlandse politiek een zooitje
is, lijkt niet toereikend. Dat is 33 jaar geleden ook al gezegd.
J.H. Sampiemon is commentator voor NRC Handelsblad.