Arme industrie
Door MENNO TAMMINGA
Het bankroet van een bedrijf is vaak het einde van een strijd op leven
en dood en als de curator dan binnenkomt, begint de overlevingsstrijd opnieuw,
maar onder nieuwe regie. Zo'n twee ton ziektepremies had het (inmiddels failliete)
industriële toeleveringsbedrijf QtecQ wel bij WAO'ers en gepensioneerden
ingehouden, maar niet afgedragen aan verzekeraar De Amersfoortse.
Zo slecht gaat het kennelijk in de Nederlandse industrie. In tegenstelling
tot de ondergang van het handelshuis Ceteco, waarbij hoogstens vijftien arbeidsplaatsen
in Nederland op het spel staan, trekt het faillissement van QtecQ (448 medewerkers)
echter nauwelijks media-aandacht. Geen politieke connectie, zoals de leningen
van Zuid-Holland aan Ceteco.
QtecQ was een dochter van het beursgenoteerde industriële conglomeraat
Begemann, dat eerder dit jaar nog winstherstel voor die activiteiten voorspelde.
Vorig jaar liet het bedrijfsresultaat van QtecQ een omslag zien van 11 miljoen
gulden. In 1998 leed het bedrijf ruim vijf miljoen gulden verlies.
Het bankroet van QtecQ illustreert Begemanns gebrekkig perspectief. Het
concern heeft zich niet kunnen herstellen van de neergang die inzette na de
voorkennisaffaire (1991) rond toenmalig bestuursvoorzitter J. van den Nieuwenhuyzen.
Beleggers en financiële analisten werd toen duidelijk dat Van den Nieuwenhuyzen
niet alleen een in de media bejubelde bedrijvendokter was, maar ook en vooral
een wheeler dealer en handelaar in zieltogende en opgelapte industriële
bedrijven.
Toen de bedrijvenhandel na zijn reputatieverlies stil viel, was het ook
gedaan met Begemann als hoogvlieger op de Amsterdamse effectenbeurs. Ook na
Van den Nieuwenhuyzens vertrek bleven professionele beleggers het fonds associëren
met te creatief boekhouden, zwak toezicht van commissarissen en investeringen
in bedrijven zonder aansprekende vooruitzichten. Geldgiganten die graag kapitaal
investeren in participatiefondsen als CVC, die onlangs de marginaal winstgevende
vezeldivisie van Akzo Nobel overnam, mijden Begemann.
De officiële transformatie van het bedrijf in een industriële
participatiemaatschappij, die moet aangeven dat de belangen in bedrijven in
principe tijdelijk zijn, heeft op de financiële wereld weinig indruk
gemaakt. Ook steeds meer 'gewone' bedrijven hebben het portefeuilledenken
tot norm verheven. Een onderneming is niet meer of minder dan een portefeuille
van werkmaatschappijen, die al naar gelang hun vooruitzichten en de kansen
op de bedrijvenmarkt voor verkoop of nieuwe overnames afgestoten, herschikt
of aangevuld worden. Zoals sommige mensen hun postzegel- of kunstverzameling
beheren. En een doorknede manager gebruikt natuurlijk liever het woord portfolio
dan portefeuille.
Hoe moet participatiemaatschappij Begemann zich onderscheiden als zelfs
achterblijvers op de effectenbeurs, zoals Stork (industrieel onderhoud en
machines), dat tot nu toe wars was van drastisch saneren, complete divisies
gaan afstoten? Stork reduceert zijn portefeuille kernactiviteiten van vijf
naar vier en verkoopt zijn verliesgevende ingenieursbureau (3.000 medewerkers)
aan de Amerikaanse concurrent Jacobs Engineering.
Op de ranglijst van de uitverkoop van de Nederlandse industrie scoort de
verkoop zeker in de toptien. De verkoop kreeg nog extra betekenis doordat
een dag later voormalig Stork-topman J. Hover, een grondlegger van de verzameling,
opstapte bij zijn nieuwe werkgever Océ.
Stork kan zich niet losmaken van het etiket van de eeuwige belofte, de
wielrenner die 'het' leek te hebben maar toch nooit de koers kon winnen. Een
paar heel winstgevende zaken worden bij Stork stelselmatig geneutraliseerd
door nieuwe verliesmakers. Die met tijd en moeite weer moeten worden hersteld.
Fokker heeft wel plannen en geld in kas, maar dat is nu net het schrijnende.
Het bedrijf is een beetje bank geworden. In het eerste halfjaar verdiende
Stork meer met zijn kasgeld dan het concern aan rente moest betalen voor bankkredieten
en andere leningen. De verkoop van de ingenieursdivisie zal voor een nieuwe
geldinjectie zorgen.
De samenstelling van de commissarissen die de directie moeten controleren
maakt evenmin een dynamische indruk: vijf gepensioneerden, een wetenschapper
en slechts één actieve ondernemer (topman De Bree van DSM).
Op de effectenbeurs is Stork onder de middelgrote bedrijven in de zogeheten
midkap index een achterblijver van jewelste bij de graadmeter. Ook de overname
van Fokkers' onderhoudsdivisie heeft de fantasie van beleggers en analisten
niet geïnspireerd.
De achterblijvende koers is niet alleen een kwestie van presentatie en
ambitie, maar weerspiegelt ook de geringe vooruitzichten die de beurs aan
industriële bedrijven in het algemeen geeft. Het is oude groei, het nieuwe
geld wordt elders verdiend.
Op de effectenbeurs is Stork ruim 1,5 miljard waard. Voeg daar de beurswaarde
van Begemann (ruim 110 miljoen) en Océ (3,5 miljard) bij en je hebt
bijna de beurswaarde van ASR, de moedermaatschappij van verzekeraar De Amersfoortse
waaraan het bankroete QtecQ de premies had moeten afdragen.