U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.

NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


Dossier Rechtszaak Bouterse

Nieuws

Proces

Aanloop tot het proces

Links

Ook na Bouterse gaat het leven door voor het OM


Het gerechtshof in Den Haag heeft Desi Bouterse grotendeels vrijgesproken van de beschuldigingen van handel in cocaïne. Dat is een teleurstelling voor het openbaar ministerie. Maar het betekent niet dat de activiteiten van het Copa- team zinloos zijn geweest, menen J.L. de Wijkerslooth en J. Simonis.

De rechtshandhaving in Nederland is de afgelopen weken versmald tot een enkele strafzaak, de zaak-Bouterse. Althans, dat is de indruk die de gemiddelde krantenlezer zal hebben. Het oordeel van het gerechtshof Den Haag in die ene zaak zou er immers toe hebben geleid dat het openbaar ministerie 'in coma ligt' (de Volkskrant) en officieren van justitie overwegen 'uit het raam te springen' (NRC Handelsblad). De tijd lijkt rijp om een en ander in een bredere, minder deprimerende context te plaatsen.

Om te beginnen is de rechtshandhaving op 30 juni niet krakend tot stilstand gekomen, hoezeer sommige advocaten dat ook voor hun cliënten zouden wensen. Sinds het arrest van het hof heeft het OM alweer vele honderden verdachten met succes voor de rechter gebracht. Ook kan niet worden gezegd dat de activiteiten van het Copa-team, het team dat jarenlang onderzoek heeft gedaan naar drugshandel vanuit Colombia en Suriname, zinloos zijn geweest. De zaak tegen Bouterse en zijn medeverdachten had weliswaar de kroon op het werk van het team moeten worden, maar in voorgaande jaren heeft het OM op basis van de verrichtingen van het Copa-team menig succes geboekt in de rechtszaal. Verschillende bendes zijn opgerold en honderden kilo's harddrugs in beslag genomen. Zeker vijftien verdachten hebben celstraffen gekregen, in lengte variërend van twee tot twaalf jaar, inclusief de recente veroordeling van Bouterse. Zonder het Copa-team zou de bijdrage van bepaalde Surinamers aan de Nederlandse drugscriminaliteit ongetwijfeld groter zijn geweest.

De laatste nuancering moet zijn dat het arrest van het hof in de zaak tegen Bouterse en zijn medeverdachten L. en M. weliswaar voor het OM een teleurstelling was, maar geen nederlaag. Ook het hof is van oordeel dat Bouterse een drugscrimineel is. De opgelegde straf van elf jaar pleegt zelfs in kringen van drugshandelaars niet als een lachertje te worden beschouwd.

Deze feiten nemen echter niet weg dat het oordeel van het hof voor het OM stof tot nadenken oplevert. Bij de aanvang van het onderzoek was duidelijk dat het niet eenvoudig zou worden om de zaak rond te krijgen. De verdenkingen richtten zich op criminele activiteiten die in belangrijke mate buiten het Nederlands grondgebied plaatsvonden. Zeker door de destijds moeizame relatie met Suriname, was het niet mogelijk om de gebruikelijke opsporingsmethoden als observatie en het aftappen van telecommunicatie toe te laten passen. Het OM is dan voor de bewijsvoering al snel aangewezen op getuigenverklaringen.

Getuigen die voor justitie interessante mededelingen kunnen doen over criminelen die het geweld niet schuwen, zullen echter garanties willen voor hun veiligheid. De mogelijkheden daartoe zijn beperkt. Nog afgezien van de kosten, is het praktisch niet mogelijk om een voormalige getuige de rest van zijn leven permanent te bewaken. De in de Verenigde Staten vaak toegepaste oplossing om een getuige elders in het land met een nieuwe identiteit een nieuw leven te laten beginnen, is amper geschikt voor de Nederlandse situatie. We kunnen hier iemand moeilijk de rest van zijn leven ongemerkt in een ander deel van het land laten doorbrengen, zeker als de getuige een distinctieve etnische achtergrond heeft.

Bovendien heeft de aard van ons strafproces tot gevolg dat een getuige na zijn verklaring te hebben afgelegd, niet meteen met zijn nieuwe leven kan beginnen. Zeker bij de grote zaken wordt de getuige op zijn minst gehoord bij de rechter-commissaris, de rechtbank en het gerechtshof. Voordat dat traject is doorlopen is minstens een jaar voorbij. In Nederland kiezen we daarom voor de minst slechte oplossing: het anonimiseren van de bedreigde getuige.

De procedure daarvoor is geregeld in de Wet getuigenbescherming. Een rechter-commissaris beslist of een getuige de status van bedreigde getuige krijgt. Gevolg van die status is dat de identiteit van de getuige, alsmede informatie die aanwijzingen over die identiteit kan geven, buiten het dossier blijven. De rechter-commissaris hoort de bedreigde getuige en beslist of deze betrouwbaar is. De verdediging krijgt wel de mogelijkheid de getuige te horen, maar op een zodanige manier dat de identiteit wordt afgeschermd. Dat betekent dat niet op alle vragen antwoord gegeven wordt en dat de rechter-commissaris ook kan weigeren dat de verdediging bepaalde vragen stelt. Het bijzondere aan de regeling is dat de rechter-commissaris een grote mate van verantwoordelijkheid draagt, zonder dat de invulling daarvan ten volle door anderen kan worden getoetst.

Het werken met anonieme getuigen biedt voor alle betrokkenen nadelen. De verdediging is niet volledig in staat de getuige aan de tand te voelen. Daardoor kan niet altijd komen vast te staan, hoe de getuige aan zijn informatie is gekomen en wat zijn beweegredenen waren om een verklaring af te leggen. Ook de zittingsrechter moet het stellen met de door de rechter-commissaris beschikbaar gestelde informatie over de getuige. Het OM weet wie de getuige is en welke verklaringen hij aflegde voordat hij de status van bedreigde getuige kreeg. De officier kampt echter met een 'prisoner's dilemma': hoe meer inzicht hij geeft in de achtergrond van de verklaringen van de getuige, hoe meer hij diens anonimiteit in gevaar brengt. De anonieme getuige ten slotte loopt het risico dat zijn identiteit alsnog bekend wordt.

Deze belemmeringen en risico's maken het gebruik van de verklaringen van bedreigde getuigen bijzonder gecompliceerd. Er moet immers een aanvaardbaar evenwicht worden gevonden tussen het belang van de waarheidsvinding, het recht van een verdachte op een adequate verdediging, het belang van de opsporing en vervolging, en de bescherming van de getuige.

In de Bouterse-zaak riep ook nog eens de praktische invulling van de wettelijke regeling vragen op. Zo bleek verschil van mening te bestaan over de juridische consequenties van het bekend worden van de identiteit van een bedreigde getuige. Ook was het de vraag hoe de rechter een anonieme getuige kan beschermen tegen pogingen van de advocatuur om diens identiteit te achterhalen, zonder dat de rechten van de verdediging te zeer aan banden worden gelegd.

Op een dergelijk punt in het betoog aanbeland, wordt meestal vervolgd met een pleidooi voor nieuwe wetgeving of voor uitbreiding van de opsporingsbevoegdheden. Dat pleidooi blijft vooralsnog uit. Als de rechtsontwikkeling echter zodanig is dat het niet meer mogelijk wordt om anonieme getuigen (of informanten) voldoende veiligheid te bieden, zal het OM niet schromen de noodklok te luiden.

Het arrest in de Bouterse-zaak is in ieder geval geen reden om bij de pakken neer te gaan zitten. Maatschappelijk gezien is het onaanvaardbaar om slechts de drugskoeriers aan te houden en de verantwoordelijken voor de transporten ongemoeid te laten, omdat een onderzoek wel eens moeilijk zou kunnen zijn. Zolang het OM ernstige aanwijzingen heeft dat bepaalde verdachten zich met grootschalige drugshandel bezighouden, zullen we dat laten onderzoeken. Als dan het vergaarde bewijs naar onze opvatting rechtmatig, betrouwbaar en overtuigend is, vervolgt het OM, ook na Bouterse. Voorlopig is er nog geen aanleiding om uit de ramen te springen.

Mr. J.L. de Wijkerslooth is voorzitter van het College van procureurs-generaal. Mr.drs. J. Simonis is stafmedewerker van het parket-generaal.

NRC Webpagina's
14 juli 2000

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad