Meer betalen, sneller afstuderen
Twee thema's willen minister Ritzen en zijn staatssecretarissen Nuis en Netelenbos de begroting voor 1996 meegeven: "ontplooiing van talenten' en "investering in de economische ontwikkeling'. Bij de ontwikkeling van talent krijgt het basis- en voortgezet onderwijs de meeste nadruk ,,om iedereen een rechtvaardige kans te geven''. De economische groei wordt gediend met wetenschappelijk onderzoek en de verspreiding van kennis. Ook daar legt Onderwijs ,,het fundament'' in het basis- en voortgezet onderwijs.De rest van de onderwijsbegroting volgt dit primaat van het leerplichtig onderwijs, dat vorig jaar ook al in het regeerakkoord werd vastgelegd. In het basis-, voortgezet en beroepsonderwijs wordt het bestaande beleid voortgezet en voor die sectoren is zelfs mondjesmaat extra geld beschikbaar. Maar het hoger onderwijs gaat een decennium van ingrijpende veranderingen tegemoet, zo blijkt uit het Hoger-Onderwijs- en Onderzoeksplan 1996 (HOOP), dat bij deze begroting hoort. De kosten worden veel meer dan voorheen bij de studenten gelegd, door een grotere nadruk op lenen in de studiefinanciering en verhoging van het collegegeld.
Het HOOP is de afsluiting van een turbulent jaar dat begon met het regeerakkoord van augustus 1994, waarin werd afgesproken de bezuinigingen van 1,5 miljard gulden op Onderwijs (vanaf 1998) geheel ten laste te leggen van de studiefinanciering (1 miljard) en de hogescholen en universiteiten (500 miljoen). Op de studiefinanciering werd bezuinigd door de "prestatiebeurs', waarmee het recht op een beurs werd beperkt tot vier jaar, en het plan om de gemiddelde studieduur in het hoger onderwijs (nu ruim vijf jaar) zelfs terug te brengen tot onder de vier jaar.
De scherpe protesten tegen de bezuiniging van 500 miljoen op de instellingen leidden ertoe dat deze eind vorig jaar gedeeltelijk werd afgewenteld op de studenten _ door het collegegeld geleidelijk met 500 gulden te verhogen, tot 2.750 gulden in 1998. Het restant van de bezuiniging, 200 miljoen gulden, hoefde pas in 2004 te worden behaald, uit de opbrengst van "een stelselwijziging'. Om deze aanpassingen soepel te laten verlopen en de studeerbaarheid (de ordelijkheid van de onderwijsprogramma's) te verbeteren is een studeerbaarheidfonds van 500 miljoen gulden ingesteld, waarop de komende jaren universiteiten en hogescholen een beroep kunnen doen voor projecten ter verbetering van het onderwijs.
Voor de studiefinanciering staan in de huidige begroting geen nieuwe plannen. De in juni door de Eerste Kamer afgewezen prestatiebeurs is opnieuw ingediend. Over een oplossing voor het tekort van ongeveer 380 miljoen gulden dat voor 1996 is ontstaan door het jaar uitstel van de prestatiebeurs, heeft het kabinet nog niets besloten.
De stelselwijziging, zoals die in het HOOP '96 wordt uiteengezet, bestaat vooral uit ingrijpende voorstellen voor stroomlijning van het onderwijs op de hogescholen en universiteiten. Maar de huidige structuur van hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs, die beide vierjarige opleidingen aanbieden, blijft het uitgangspunt. De nadruk ligt op snelle doorstroming van de studenten. In het jaar 2004, als de vernieuwing af moet zijn, mogen evenveel studenten als nu gaan studeren (de "toegankelijkheid' blijft gehandhaafd), maar de meeste studenten zullen veel eerder moeten afstuderen. Daardoor kan het totaal aantal studenten met ongeveer 40.000 dalen, hoopt het kabinet. Zo dalen de uitgaven voor studiefinanciering en kan op de universiteiten de benodigde 200 miljoen worden bezuinigd.
Alleen de uitgaven aan universiteiten dalen omdat in het wetenschappelijk onderwijs volgens de berekeningen van Zoetermeer het totaal aantal studenten zal dalen van bijna 180.000 nu tot 142.800 in 2004. Het HBO-budget blijft gelijk, want in het hoger beroepsonderwijs blijft het totaal aantal studenten gelijk (262.000), al moeten de hogescholen door de hogere omloopsnelheid in totaal wel meer studenten verwerken.
Om de omloopsnelheid van studenten te verhogen stellen minister Ritzen en staatssecretaris Nuis in het HOOP de volgende maatregelen voor. VWO'ers en MBO'ers mogen over een hogere beroepsopleiding nog maar drie jaar doen. De universiteiten mogen hun vierjarige doctoraalopleidingen desgewenst omzetten in een driejarige basisopleiding met een tweejarig vervolg voor de beste studenten. Instellingen krijgen het recht om in geval van veel aanmeldingen (afhankelijk van de arbeidsmarkt en het beschikbare budget) loting van studenten in te voeren. Het financiële budget wordt per universiteit voor tien jaar vastgelegd. Het budget voor het hele hbo wordt ook voor tien jaar vastgelegd, maar de verdeling ervan over de afzonderlijke hogescholen wordt sterk afhankelijk van het aantal diploma's dat een school jaarlijks uitreikt. Hogescholen en universiteiten mogen al na drie maanden een eerstejaarsstudent wegens onvoldoende resultaat dwingen zijn studie te staken. Nu kan zo'n "dwingend studieadvies' pas na een jaar worden gegeven.