|
|
Amerikaanse presidentskandidaten over zichzelf
Hoe had Jezus het gedaan In Iowa beginnen maandag de voorverkiezingen voor het Amerikaanse presidentschap. De keuze wordt pas in november gemaakt, maar al maanden eerder zijn de frontlijnen duidelijk. Populistische afkeer van ‘Washington' en conservatisme met een menselijk gezicht vechten om de voorrang. Menno de Galan De Amerikaanse politiek na Monica Lewinsky beweegt zich tussen de acroniemen KISS en WWJD. Het tweede, What Would Jesus Do, een populaire bumpersticker, is onlangs door Democratisch presidentskandidaat Al Gore geadopteerd. Gore zei zich regelmatig tot Jezus te wenden als hij het ook niet meer weet. Het was voor velen het bewijs dat de vice-president worstelt met zijn identiteit. Ging hij niet voorheen korte tijd door het leven als milieufreak (de Ozone Man noemde president Bush hem) en de vermeende uitvinder van de digitale snelweg? Nam hij niet voor 15.000 dollar per maand de feministische schrijfster Naomi Wolf in dienst, die hem vooral adviseerde ‘warme, aardse kleuren' aan zijn garderode toe te voegen? Toch is Gore niet de enige die Christus vond op het pad naar het Witte Huis. Andere kandidaten, onder wie de gedoodverfde favoriet bij de Republikeinen George W. Bush, gingen Gore al voor. Volgens Dubya - ‘W' uitgesproken op zijn Amerikaans; zijn koosnaam - is Jezus zelfs de belangrijkste filosoof aller tijden, omdat Hij zijn ‘hart heeft veranderd'. De oudste zoon van ex-president Bush zwoer op z'n veertigste de drank af en bekeerde zich. Keep it Simple, Stupid, het eerste acroniem, is het motto van Jesse ‘The Body' Ventura, gouverneur van de staat Minnesota en de sterke man van de Hervormingspartij. Ventura was in een vorig leven marinier, uitsmijter, worstelaar, acteur en burgemeester. Georganiseerde godsdienst, zei hij vorig jaar november in het mannenblad Playboy, is ‘bedotterij en een kruk voor zwakkelingen'. Zijn zeer aardse autobiografie I Ain't Got Time to Bleed - de titel verwijst naar een regel uit de film Predator, waarin hij speelde naast Arnold Schwarzenegger - was het succesvolste politieke boek van het afgelopen jaar. Het stond maandenlang op de bestsellerslijsten. Ventura wendt zich erin precies één keer tot Hogere Machten: in een pleidooi voor vrij drugsbezit. God heeft volgens hem de hennepplant niet voor niets in de aarde gepoot. Aan ‘Washington' maakt hij evenmin veel woorden vuil. Journalisten die hem naar het Lewinsky-schandaal vroegen kregen als antwoord: ‘Hebben jullie mijn vrouw gezien? Ik heb geen behoefte aan een stagiaire.' Retaliate in '98, ‘Sla Terug in 1998', was de slogan waarmee Ventura politici in Minnesota dat jaar de pas afsneed op weg naar het gouverneurschap. De leus was goed gekozen. De kiezers bleken een onzeker avontuur met een krachtmens te verkiezen boven meer van hetzelfde met beroepspolitici. De historicus en schrijver Garry Wills, verbonden aan NorthWestern University in de staat Illinois, bracht enkele maanden na Ventura's verkiezing een bezoek aan Minnesota. Hij was onder de indruk van de nieuwe gouverneur, meldde hij vorig najaar in de New York Review of Books. Net als eerder Ronald Reagan heeft hij zich omringd met capabele medewerkers. En net als Reagan is hij vooral een begaafd communicator. Hij ziet het als een belangrijke opdracht de introverte bevolking van deze noordelijke staat met langdurige winters opgewekt te houden. Ventura, schreef Wills, scoort hoog in de feelgood-factor. Zou een Ventura een kans maken in de landelijke politiek? Volgende week vinden de eerste voorverkiezingen plaats, in de staat Iowa. De belangrijkste kandidaten hebben zich maandenlang kunnen opwarmen. George Bush en John McCain bij de Republikeinen, Al Gore en Bill Bradley bij de Democraten; wie de Amerikaanse politiek een beetje bijhoudt kent ze door en door. Allemaal hebben ze hun eigen websites, waar de kiezer hun redevoeringen kan nalezen, als hij die heeft gemist op de politieke tv-zender C-SPAN. Daarnaast wordt er door de kandidaten al wekenlang gedebatteerd of hun leven ervan afhangt. Wat vorige campagnes de apotheose was van een lang seizoen, vindt nu gemiddeld twee of drie keer per week plaats. Nog niet zo lang geleden werd er geklaagd dat Amerikaanse verkiezingen alleen gingen over de verpakking van de kandidaten. Nu is er sprake van een ware informatie-explosie. Naast het web, de krant en de televisie zijn er de campagneboeken waarmee de kandidaten zichzelf aanprijzen. Sommige zijn niet veel meer dan een combinatie van redevoeringen en een summiere biografische schets. Tot deze categorie behoort A Charge to Keep van George W. Bush. De kandidaat laat zich hierin kennen als een man die ‘altijd op zoek is naar de lichtpunten in het leven'. Er zijn ook serieuzere boeken. In navolging van ex-stafchef Colin Powell, die in 1996 een mogelijke kandidatuur koppelde aan de publicatie van zijn herinneringen,in My American Journey, hebben Ventura, McCain en Bradley boeken het licht doen zien waarin ze zichzelf als mens aan de kiezer presenteren. Allen vertellen een dramatisch verhaal, met als overeenkomst een avontuurlijk verleden in topsport of leger. In de gymzaal of de vuurlinie leerden ze zichzelf kennen en overwinnen. In dat opzicht passen de boeken in de talkshow-cultuur. Het is natuurlijk geen toeval dat Gore en Bush nog geen tijd hebben gevonden voor dit type zelfontboezeming. Tegenslagen en de strijd met de duistere kant van je natuur zijn tegenwoordig voor politici een vereiste. De levens van Gore en Bush zijn daar te eendimensionaal voor. Een categorie apart vormt al jaren de stokebrand Pat Buchanan, onafhankelijk kandidaat. In A Republic, Not and Empire borduurt hij verder op zijn visie dat een ‘handel über-alles-elite' het land verkwanselt aan internationale organisaties als de Verenigde Naties en de Wereld Handels Organisatie. Het boek haalde het nieuws omdat Buchanan schrijft dat Amerika afzijdig had moeten blijven in de Tweede Wereldoorlog. Het kwam hem op honend commentaar te staan van de ‘elite' die hij sinds jaar en dag bestrijdt. Niet dat hij zich er iets van aantrok. Geschiedenis, vaderlandsliefde en tradities spelen volgens Buchanan geen rol meer bij de steeds virtueler levende topverdieners. Als in voorgaande verkiezingen roept hij zijn ‘stoottroepen' van ‘doorsnee Amerikanen' op hiertegen in actie te komen. In 1992 en 1996 was Buchanan de ‘horzel van rechts' die het George Bush Senior en Bob Dole knap lastig maakte. Nu hij zich kandidaat heeft gesteld namens de Hervormingspartij is hij dolende. Het is zelfs zeer de vraag of hij onroerend-goedmagnaat Donald Trump, die door Ventura naar boven is geschoven, kan verslaan. Aan campagneliteratuur dus geen gebrek. De vraag is vooralsnog of de onderwerpen die de kandidaten aandragen en waarover ze naar hartelust met elkaar discussiëren de kiezers kunnen boeien. Met een economie op volle toeren en nergens aan de horizon een vijand te bekennen, toont de bevolking meer interesse in de stand van de beurskoersen dan in de politiek. Bij gebrek aan beter is het almaar uitdijende begrotingsoverschot en de vraag hoe dit te besteden de belangrijkste kwestie. Het is, om een uitdrukking van Ventura te lenen, even aantrekkelijk om de kandidaten hierover te horen oreren als te aanschouwen hoe verf droogt. Speelt er dan niets anders? Toch wel. Twee kandidaten, Bill Bradley bij de Democraten en John McCain bij de Republikeinen, doen zich voor als de spreekwoordelijke buitenstaanders die te hoop lopen tegen ‘Washington'. Als typisch Amerikaanse underdogs nemen ze het op tegen de gekroonde koningen van de Republikeinen en de Democraten. Ze hebben de kiezers geen geoliede machine te bieden, zoals Gore en Bush, maar geven kleur aan een race die al gelopen leek voordat hij was begonnen. Beiden ageren tegen het politieke systeem, dat zich het afgelopen decennium heeft ontwikkeld tot een gesloten circuit van geldschieters uit het bedrijfsleven, lobbyisten als hun vooruitgeschoven posten in de coulissen van de macht en beroepspolitici die zich in plaats van met besturen vooral bezighouden met het werven van fondsen. Beiden hopen het huzarenstukje van Ventura te herhalen. Beiden hopen aan te tonen dat ook in de landelijke politiek geld, steun van het establishment en een keurig uitgestippelde strategie met behulp van een batterij van adviseurs niet zaligmakend zijn. Bradley was zelf jarenlang senator, voordat hij in 1994 de politiek teleurgesteld de rug toe keerde. Na de tussentijdse verkiezingen in dat jaar en de Republikeinse Revolutie onder leiding van voormalig voorzitter van het Huis van Afgevaardigden Newt Gingrich stelde hij zijn zetel ter beschikking. In zijn memoires Time Present, Time Past (1995), toont de voormalige topbasketballer zich een melancholiek beschouwer van sport, politiek en maatschappij. Tot 1990, schrijft hij, was hij een doorsnee politicus. ‘Ambitie uitte zich vooral in de wens het anderen naar de zin te maken. Het grootste deel van mijn politieke carrière had ik geen authentieke stem. Ik had over het hele land campagne gevoerd, niet om de wereld te veranderen of toehoorders op andere gedachten te brengen, maar om ze te zeggen wat ze wilde horen.' Bradley walgde van zichzelf. Hij verliet de politiek om vijf jaar later herboren terug te keren. Nu boort hij zowel zijn ‘hart als zijn hersens aan', zonder zich verder druk te maken om zijn imago. Vragen over godsdienst, boeken en films weigert hij te beantwoorden. Hij beschouwt ze als een ontoelaatbare inbreuk op zijn privacy. Zijn campagnethema: Amerikanen zijn te rijk. Ze hebben het contact met minder gefortuneerde landgenoten verloren. Bradley wil de bevolking in de buitenwijken een nieuw gemeenschapsgevoel bijbrengen. Hij staat op de bres voor het behoud van openbare scholen. Hij wil een landelijk systeem van ziektekostenverzekering invoeren. Vragen van Gore over hoe hij een en ander denkt te financieren wimpelt hij als irrelevant terzijde. Hij speelt de rol van de eenzelvige, wat tobberige intellectueel met overtuiging. Net als Bradley profileert John McCain zich als een politicus die het systeem door en door kent, het verafschuwt en schoon schip wil maken. Het is zijn enige thema: zuivering van de politiek. Als president is hij van plan een ‘hervormingstsaar' te benoemen, die de financiering van campagnes en de fondsenwerving moet aanpakken. Ook McCain weet waar hij het over heeft: sinds 1982 is hij senator voor de staat Arizona. Toch is hij er al die jaren in geslaagd het imago van cowboy-politicus in stand te houden: hij zegt waar het op staat en leeft volgens zijn eigen wetten. McCain stamt uit een oud militair geslacht. Zijn grootvader en vader waren admiraal in de marine. Faith of my Fathers staat stram van begrippen als eergevoel, loyaliteit, verantwoordelijkheid, respect en integriteit. Zijn grootvader en vader leefden ernaar; zelf had hij er moeite mee. Synchroon met zijn omgeving in de jaren zestig kwam hij als kadet op de marine-academie in opstand tegen de discipline en de hiërarchie van het militaire leven. Piloot werd hij meer uit avonturisme dan ambitie. Eenzelfde impuls dreef hem naar Vietnam. Als krijgsgevangene stelde hij er eer in zijn bewakers te treiteren en te provoceren. Hij doorstond helse martelingen. Toen Noord-Vietnamese autoriteiten hem als zoon van een admiraal om propagandaredenen vrij wilden laten, weigerde hij zijn cel te verlaten. McCain doet nu als tegendraadse oorlogsheld een beroep op de kiezer. Als zelfverklaard conservatief waardeert hij met terugwerkende kracht de normen en waarden waarnaar zijn voorgeslacht leefde; als voormalig rebel koos hij voor zichzelf aan ander pad. Die tweespalt kenmerkt ook zijn kandidatuur. Waar de partijleiding in de schaduw van het Lewinsky-schandaal massaal haar toevlucht heeft gezocht bij de keurige George W. Bush, daar weigert hij de handdoek in de ring te gooien. Als een eenzaam en onvermoeibaar Republikeins infanterist vecht hij door. Bush is al het onderwerp van een serieuze en degelijke biografie van het soort dat gewoonlijk alleen een president ten deel valt. First Son, door journalist Bill Minutaglio, bevestigt in feite het verhaal van A Charge to Keep. Het leven lachte deze telg uit een politieke dynastie tot nu toe toe. Zonder zich bovenmatig in te spannen vergaarde hij eerst zijn miljoenen als manager van een honkbalclub. Daarna won hij met opvallend gemak van een onverslaanbaar geachte populaire gouverneur, ‘Mrs. Texas' Ann Richards. En dan nu het presidentschap. In tegenstelling tot McCain werd Bush niet besmet met het virus van de jaren zestig. Het is misschien het opvallendste aspect van zijn biografie: hoe de burgerrechtenbeweging, de veranderingen aan de universiteiten en zelfs de oorlog in Vietnam volledig aan hem voorbij gingen. Bush dronk, hij deed aan sport en hij werkte. In die volgorde. Ja, hij vloog een tijdje als piloot bij de reservisten, maar toen hij een formulier moest invullen met de vraag of hij naar het oorlogstoneel wilde, schreef hij: ‘Ik ben geen vrijwilliger'. Volgens Minutaglio was onder vrienden ‘het eerste onderwerp van gesprek sport. Daarna meisjes. Daarna verhalen over nachtenlang pokeren'. Bush was een hartstochtelijk corpslid in een tijd dat de doorsnee student op Yale een poster van Che Guevarra op zijn kamer had. Op Yale kweekte Bush een levenslang wantrouwen tegen intellectuelen. Volgens Minutaglio associeert hij ze met de in zijn ogen gevoelsarme oostkust van Amerika. In tegenstelling tot zijn vader, die nooit kon kiezen tussen Texas en Connecticut, voelt George W. zich thuis in de Lone Star State. Of beter, hij voelt zich verwant aan de mentaliteit van de oliebaronnen: ruig, ongeremd en ongerept, anti-etatisch en steun zoekend bij een disciplinerend christendom. Zelfs bij het afkicken van de drank bleef hij zijn filosofie trouw. Hij stopte van de ene op de andere dag met drinken, na een feest ter ere van zijn veertigste verjaardag. Daar was hij trots op: dat hij geen hulp van derden nodig had of zich bij Alcoholics Anonymous moest melden. Hij deed het zelf. Of met de hulp van Jezus. Tijdens de gouverneursverkiezingen van 1994 tegen mede voormalig alcoholist Richards kwam het nog ter sprake. Richards meldde zich bij een kliniek om van haar verslaving af te komen. Bush loste zijn problemen op als een Texaan. De politiek is hem mischien net niet komen aanwaaien, maar hij heeft zeker niet de passie voor het vak die Bill Clinton al op vroege leeftijd tentoonspreidde. Besturen lijkt hem moeiteloos af te gaan; een gevoel van urgentie ontbreekt. Als voor John Kennedy vóór hem is de politiek voor Bush een aangenaam tijdverdrijf, verwant aan sport. Net als Kennedy treedt hij met zijn eventuele verkiezing uit de schaduw van een dominante en vereerde vader. In tegenstelling tot Kennedy heeft hij tot nu toe geen New Frontier in het leven geroepen waarnaar de bevolking reikhalzend kan uitkijken. Zijn toekomstvisie is wazig. Hij zal, zegt hij, de waardigheid van het ambt herstellen die onder de huidige president zoveel deuken heeft opgelopen. De geldstroom naar zijn campagnekas breekt record na record. Dat feit alleen al geeft zijn kandidatuur de schijn van onvermijdelijkheid. Follow the money, heette het tijdens het Watergateschandaal. Als de kiezers dat advies nu op een andere manier ter harte nemen zal dat het cynisme over het ‘politieke proces' ongetwijfeld versterken. Wat heeft het voor zin om te stemmen als door het volume van de war chest de winnaar al maanden van te voren vaststaat? In 1996 verklaarde politiek adviseur Dick Morris zijn baas Bill Clinton maanden voor de verkiezingen tot winnaar. Hij werd toen door iedereen voor gek versleten. Achteraf kreeg hij gelijk: uitdager Bob Dole wist zijn grote achterstand in de peilingen geen moment in te lopen. Clinton koerste in de vrije piloot af op zijn herverkiezing. Als Bush straks zijn opvolger wordt, kan worden vastgesteld dat de race al anderhalf jaar voor de verkiezingen was gelopen. Dat is dan opnieuw een nieuw record. Laten we hopen dat de kiezers roet in het eten gooien. De slogan is er al: sla terug in 2000.
|
NRC Webpagina's 24 januari 2000
|
Bovenkant pagina |
|