|
|
Kleine staten dikke vinger in pap
COLUMBIA, 19 FEBR. Het is alsof de eekhoorn en de kolibri mogen zeggen wie de nieuwe koning van het dierenrijk wordt. Ze zijn klein, grillig en voor je het weet weer verdwenen. Maar ze kunnen kandidaten voor de troon maken en breken, lang voor de beer en de olifant aan de beurt zijn om hun stem te laten horen. Vandaag kijkt de wereld gespannen toe welke Republikein volgens de kiezers in South Carolina, een deelstaat met amper drie miljoen inwoners, de volgende Amerikaanse president moet worden. Verwacht wordt dat zo'n 400.000 tot 600.000 mensen aan de voorverkiezing zullen meedoen. Hun oordeel weegt zwaar. John McCain verklaarde deze week al zelfverzekerd dat hij niet meer te stuiten zal zijn als hij in South Carolina wint. Dat mag wat voorbarig zijn, maar dat het grillige Amerikaanse systeem van voorverkiezingen de kiezers in een paar kleine (en conservatieve) deelstaten een hele dikke vinger in de pap geeft weet McCain als geen ander. Zijn grote zege op George W. Bush in New Hampshire, op 1 februari, gaf zijn campagne vleugels. Sindsdien is hij nu ook in veel landelijke peilingen Bush voorbijgestreefd. Maar de meeste Amerikanen hebben voorlopig nog niets over de selectie van de kandidaten te zeggen. De eerste grote deelstaat die zich over de Republikeinen mag uitspreken is Michigan, komende dinsdag. De grootste deelstaat, Californië, is pas op 7 maart (Super Tuesday) aan de beurt, net als New York, Ohio, Massachusetts en nog een hele groep. Florida en Texas moeten nog een week langer wachten. Het is goed mogelijk dat er tegen die tijd niet veel meer te kiezen valt, dat de strijd dan al beslecht is. Niemand in Amerika beweert dat de selectie van de presidentskandidaten erg democratisch is. Het is bovendien een heel kostbaar en slopend ritueel. En niet alleen de kiezers in Iowa, New Hampshire en South Carolina, maar ook de media spelen volgens sommige critici wel een érg grote rol in het selectieproces. Maar Amerika houdt graag de droom levend dat iedereen met een pakkende boodschap voor de kiezers het in beginsel tot president kan schoppen. Kijk maar naar Jimmy Carter, die buiten Georgia nauwelijks bekend was tot hij opviel bij de voorverkiezingen in Iowa en New Hampshire. Of Bill Clinton, die zijn tweede plaats in New Hampshire wist voor te stellen als een overwinning, waarna hij doorstoomde naar het Witte Huis. De staten waar de eerste voorrondes worden gehouden zijn niet representatief voor de rest van het land, maar omdat ze relatief klein zijn kunnen ook kandidaten die niet beschikken over een reusachtige verkiezingskas en een landelijke politiek netwerk er een gooi naar de eerste prijs doen. John McCain won in New Hampshire omdat hij daar het afgelopen jaar onvermoeibaar van dorp naar stad reisde, meer dan honderd town hall meetings toesprak en met een beperkt aantal miljoenen toch genoeg televisiespotjes kon kopen om alle kiezers te bereiken. In de praktijk is het hoogst uitzonderlijk dat echte buitenstaanders tot de voorverkiezingen doordringen. McCain maakt dankbaar gebruik van de politieke vrienden die hij als senator in Washington heeft gemaakt. Zonder grote geldschieters in het bedrijfsleven en welwillende aandacht van de pers had hij zijn campagne nooit kunnen beginnen, laat staan zo lang volhouden. Kandidaten als Elizabeth Dole en Dan Quayle moesten het gevecht al opgeven voor ook maar één kiezer zich in een officiële voorronde voor hen kon uitspreken. Het geld stroomde niet binnen, ze kregen niet genoeg aandacht in de pers, de opiniepeilingen waren niet veelbelovend. Wat de kiezers van hen zouden vinden als ze hen in een campagne tegen het licht hadden kunnen houden, zullen we nooit zeker weten. De afvalrace werkt voor sommige kandidaten als een por tussen de ribben. Ze worden gedwongen hun ideeën te formuleren, soms worden hun zwakke kanten blootgelegd, soms komen onvermoede kwaliteiten aan het licht. Al Gore schrok zo van de sterke positie van zijn rivaal Bill Bradley in opiniepeilingen, dat hij zijn campagne opschudde, duidelijker standpunten innam, zijn presentatie verbeterde en een betere kandidaat werd. Na zijn nederlaag in New Hampshire heeft George Bush ongeveer hetzelfde proces doorgemaakt. Aanvankelijk glimlachte hij zijn weg door de campagne, zoals hij het zelf uitdrukte. Maar de afgelopen weken heeft hij ontdekt dat de kiezers willen dat hij voor de nominatie vecht. Nu hij dat doet, oogst hij volgens opiniepeilingen meer waardering. Hoe fel de strijd tussen de kandidaten dit jaar ook is, de inhoudelijke overeenkomsten zijn opmerkelijk groot. Wie er ook wint in november, nu al is zeker dat Amerika een president krijgt die in de meeste opzichten niet ver van het politieke centrum staat, goede banden heeft met het bedrijfsleven en in de buitenlandse politiek een internationalistische koers voorstaat.
|
NRC Webpagina's 19 februari 2000
|
Bovenkant pagina |
|