LEO PRICK
Eerder verschenen columns
DE DRAAD
JL HELDRING
HJA HOFLAND
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
ELSBETH ETTY
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG
|
LEO PRICK
25 maart 2000
Wal en schip
Onlangs was er in de
Amsterdamse Balie een discussie over het leraarsberoep. Daarbij werd
door onderwijsjournalist Robert Sikkes naar voren gebracht dat de
beginsalarissen voor leraren de laatste jaren zo zijn verbeterd, dat ze
kunnen wedijveren met wat beginners bij overheid en bedrijfsleven
betaald krijgen. Op zichzelf is dat inderdaad het geval, zoals Sikkes
trouwens ook onweerlegbaar aantoonde. Dat vond de zaal, gevuld met voor
het merendeel leraren, niet echt leuk om te horen. Die zaal pruttelde
wat tegen, maar tot mijn verbazing kwam niemand met het volgende.
Stel u solliciteert als jong afgestudeerde bij een bank. Hoe zou u het
dan vinden als werd gezegd: we betalen u vooralsnog niet meer dan drie
dagen per week, want die andere twee heeft u hard nodig om de gang van
zaken in ons bedrijf te leren kennen, en uw nieuwe collega's, en de
activiteiten die we ontplooien, onze klanten, de materialen die we
gebruiken en nog veel meer. Banken doen dat natuurlijk niet, want dan
krijgen ze geen hond, laat staan een jonge enthousiaste pas
afgestudeerde hbo'er of academicus. In het onderwijs nu is het volstrekt
normaal dat beginners wordt geadviseerd part time te werken, omdat het
anders te zwaar is. Wat is dan wel te zwaar? Om meteen, vanaf de eerste
dag dat ze beginnen met werken, even productief te zijn als een ervaren
collega. Onderwijs is decennialang een enorm verwende sector geweest.
Als er een vacature was van een bepaalde omvang, te vervullen op
bepaalde vooraf vastgestelde tijden, was het niet moeilijk daar iemand
bij te vinden. Die situatie nu is de laatste paar jaar ingrijpend aan
het veranderen. Toch lees je daar, althans wat het voortgezet onderwijs
betreft, nauwelijks over, hoewel de situatie daar het nijpendst wordt:
terwijl de belangstelling voor een baan in het basisonderwijs de
laatste tijd duidelijk weer is aangetrokken, blijft de animo voor het
leraarschap in het voortgezet onderwijs buitengewoon gering. De komende
jaren, zo voorspel ik u, worden de problemen alleen maar groter. Dat ik
dat kan voorspellen heb ik niet te danken aan glazen bol, Jomanda of
koffiedik; het valt eenvoudigweg af te leiden uit de volgende
ontwikkelingen die onontkoombaar staan te gebeuren.
Komend decennium begint - en dit geldt voor alle sectoren - de
pensionering van de babyboomers. Zij waren niet alleen met velen, zij
waren ook de eerste generatie die massaal doordrong in het hoger
onderwijs. Dit betekent een toenemende vervangingsbehoefte aan
hoogopgeleiden, wat niet eenvoudig zal zijn omdat nu al de vraag het
aanbod overtreft. Nu zijn er dus al te weinig. Maar daar komt nog iets
bij: als gevolg van het toenemende aandeel van de allochtonen onder de
jongeren zal het aanbod aan hooggeschoolden zeker niet toenemen, en in
de Randstad eerder afnemen.
Het voortgezet onderwijs heeft de afgelopen 20 jaren als gevolg van het
opheffen van arbeidsplaatsen nauwelijks een beroep gedaan op de
arbeidsmarkt. Inmiddels is deze sector zo vergrijsd, dat de komende 10
jaar zowat de helft van alle personeel moet worden vervangen. Dat de
economie zich zo voorspoedig zou ontwikkelen als inmiddels het geval is,
kon niemand voorzien, maar dat het overschot aan leraren binnen het
tijdsbestek van een paar jaar zou omslaan in een tekort, viel
eenvoudigweg te voorspellen. In de sfeer van het beleid is niets
ondernomen om dit te voorkomen. De situatie wordt er daardoor een van
wal en schip, van scholen zoek het maar uit. Ik vind het angstwekkend
dat over dit vooruitzicht voornamelijk wordt gezwegen. Akelig, die
stilte die voorafgaat aan een onvermijdelijke storm.
Leo Prick
|
|