C O L U M N S  
NIEUWS   |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

J. L. HELDRING
Eerder verschenen
columns

DE DRAAD
HJA HOFLAND
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
ELSBETH ETTY
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG


Reacties en opmerkingen naar: dezerdagen@nrc.nl



3 september 1999

Balkanisering en tanende staat


Als de waarschijnlijke uitslag van het referendum in Oost-Timor gerespecteerd wordt, zal dit gebied binnen afzienbare tijd onafhankelijk worden. Moeten wij dit toejuichen of betreuren? "Zwei Seelen wohnen, ach! in meiner Brust", moeten wij met Faust zeggen. Enerzijds immers verdient de toepassing van het beginsel van zelfbeschikking van volken, waar ook ter wereld, ons applaus; anderzijds moeten wij een verdere balkanisering van diezelfde wereld vrezen.

Als Slovenië, Kroatië en Bosnië - vroeger onderdelen van Joegoslavië - onafhankelijk zijn, en straks misschien Kosovo en Montenegro, waarom dan niet Oost-Timor? Ook de Sovjet-Unie is uiteengevallen in talloze onafhankelijke staten en staatjes, waarvan sommige nauwelijks levensvatbaar zijn en soms met elkaar in oorlog zijn.

Afrika is ons werelddeel voorgegaan. Waren er enkele decennia geleden nog maar een paar onafhankelijke staten - Egypte, Ethiopië, Liberia en Zuid-Afrika - nu zijn het er tientallen, binnenkort wellicht meer. We hoeven geen heimwee naar de koloniale tijd te hebben om te constateren dat er toen tenminste geen chaos heerste en geen burgeroorlogen woedden.

Vergeleken daarbij is de Latijns-Amerikaanse Vielstaaterei een idylle van rust en welvaart, hoewel de West-Europeanen zich wel eens afvragen waarom althans de Spaanssprekende volken niet allang de mate van eenheid hebben bereikt die het veeltalige West-Europa vertoont. Dat model wordt andere volken - die hetzij al onafhankelijk zijn hetzij het willen zijn - vaak voorgehouden.

Zo zei een jaar of tien geleden een Kamerlid van D66, met een parlementaire delegatie op bezoek in de (toen nog) Baltische republieken van de Sovjet-Unie, tegen zijn gastheren dat ze er beter aan deden deel van die grote mogendheid te blijven, in plaats van naar onafhankelijkheid te streven. Het was weinig fijnzinnig (en niet een beetje arrogant), maar de geschiedenis heeft zich niets van deze raad aangetrokken.

Theoretisch had dat Kamerlid misschien gelijk, maar zo ja, dan alleen maar theoretisch. Bij volken die zich onderdrukt voelen, is de zucht naar onafhankelijkheid groter dan welke rationale overweging ook. Ook de Indonesiërs hebben vijftig jaar geleden de - soms goedbedoelde - waarschuwingen van Nederlanders in de wind geslagen dat onafhankelijkheid hun niet het paradijs zou brengen.

Blijkbaar is de behoefte om vrijwillig grotere verbanden aan te gaan, waaraan de nationale soevereiniteit geofferd wordt, tot Europa beperkt en eerder uitzondering dan regel in de wereld. Wij kunnen dan ook nauwelijks spreken van een wedloop tussen twee tegengestelde ontwikkelingen. Daarvoor is de tweede ontwikkeling, die naar zelfbeschikking, te universeel - en niemand kan daar principieel bezwaar tegen aantekenen.

Maar zijn die ontwikkelingen zo tegengesteld aan elkaar? In een gesprek met Le Monde (31 augustus) zegt Pascal Boniface, directeur van het Franse instituut voor internationale betrekkingen IRIS: "De nationale verleidingen zijn heel sterk in Europa, juist als gevolg van de Europese integratie: het is omdat Europa een gemeenschappelijk dak geeft aan alle Europeanen, dat Vlamingen en Walen kunnen pretenderen minder behoefte te hebben aan de Belgische staat!" (let overigens op dat pretenderen!).

Het is overigens de vraag of het helemaal juist is wat Boniface hier zegt. Als iets de Belgische staat nog bijeenhoudt, dan is het de bescherming die de Walen erin zien tegen Vlaamse overheersing. Omgekeerd hebben de Vlamingen, behalve nationale motieven, ook een heel belangrijk economisch motief om zich van die staat te distantiëren: ze hebben er genoeg van steeds maar de Waalse tekorten te moeten bijpassen.

Dat motief, welks kracht Boniface in België niet waarneemt (althans niet vermeldt), acht hij elders bepalend: "De wedloop naar welvaart schijnt de motor van de geschiedenis te zijn geworden, veel meer dan begrippen als solidariteit of, zoals vroeger, macht." En hij noemt de Slovenen, die niet langer wilden opdraaien voor de armoede van Macedoniërs en Montenegrijnen; de Russen, die van de moslimrepublieken afwilden; de Tsjechen, die in het achterlijker Slowakije een hindernis zagen op hun weg naar de Europese Unie.

Dat motief mag bij welvarender volkeren een rol spelen, voor anderen, die geen veer voor de mond kunnen wegblazen, geldt dit nauwelijks. Daar is de zucht naar onafhankelijkheid veel primairder, zo niet existentiëler. Het is dan ook hun onafhankelijkheidsstreven dat het gevaar van balkanisering inhoudt. Slovenen, Tsjechen en zelfs Russen hebben nog een staat waarop ze kunnen terugvallen (hoe corrupt en voos die ook soms mag zijn). Dat kan van Oost-Timorezen en straks misschien Molukkers, Atjehers en West-Irianezen niet gezegd worden. Het cement dat hen bijeenhoudt, is op z'n best cultureel.

Kan er in die gebieden (Afrika is weer een goed voorbeeld) nog nauwelijks van staat gesproken worden, in het Westen brokkelt de staatsmacht steeds meer af - ten gunste van de markt, van de multinationale concerns. Ook ten gunste van het verenigde Europa? Ook wel, maar gevoelens van identificatie en loyaliteit kan dat nog niet oproepen. Daarop kan de nationale staat nog altijd een beroep doen.

Staten kunnen nog wel oorlog voeren, vanouds hun monopolie. Maar als, zoals in Kosovo gebleken is, bij de bevolkingen de bereidheid afneemt eigen bloed daarin te vergieten, wordt ook díe staatsmacht aangetast. En naar binnen heeft de staat steeds meer moeite geweld - zinloos of niet - de kop in te drukken. Wat we dus zien is een voortschrijdende balkanisering (Europa, althans Oost-Europa, niet uitgesloten) en een afbrokkelende staat.

Tot een andere overweging geeft Oost-Timor ook aanleiding. Etnisch verschillen Oost- en West-Timor niet van elkaar, maar het ene blijft in het verband waartoe het eeuwen behoord heeft (Nederlands Indië, daarna Indonesië); het andere, dat vier eeuwen Portugees is geweest, wil onafhankelijkheid. Hier is blijkbaar de religieus-culturele factor beslissend: de godsdienst is rooms-katholiek, de lingua franca is Portugees, de mensen dragen veelal Portugese namen (zoals in Angola en Mozambique). Nationalisme is niet per se etnisch bepaald.

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)