|
|
|
NIEUWSSELECTIE
|
Rechtszaak Chardzjiëv
Ex-notaris veroordeeld tot werkstraf
Door onze redacteur BERNARD HULSMAN
Officier van Justitie H. de Graaff had een gevangenisstraf van een jaar en een boete van 125.000 gulden geëist. De Amsterdamse rechtbank achtte bewezen dat Privé in 1996 valsheid in geschrifte had gepleegd bij de belastingopgave over de nalatenschap van de in 1996 overleden Chardzjiëv. Privé had onder meer de waarde van Chardzjiëvs collectie kunstwerken op 'nihil' gesteld. De waarde van de collectie wordt geschat op ongeveer 300 miljoen gulden. Privé werd vrijgesproken van het doen van verkeerde belastingaangifte. Als reden hiervoor gaf rechter G. Marcus van de Amsterdamse rechtbank dat het openbaar ministerie in de tenlastelegging de belastingaangifte had gedateerd op 'op of omstreeks 20 september 1996', terwijl uit de stukken bleek dat deze op 25 september was gedaan. Volgens de rechter kan de datum 25 september 1996 'niet onder de tijdsaanduiding op of omstreeks 20 september 1996 worden gerekend.'Chardzjiëv had in 1993 bij zijn emigratie van Rusland naar Nederland een groot deel van zijn verzameling de grens over weten te smokkelen. Voor het bijeenhouden van zijn collectie richtte hij nog tijdens zijn leven een stichting op. Na zijn dood veranderde de ex- notaris Privé, die toen niet alleen executeur testamentair van de nalatenschap maar ook enig bestuurslid van de stichting Chardzjiëv was, de statuten van de stichting zodanig dat het mogelijk werd kunstwerken te verkopen. Vervolgens verkocht hij een aantal werken uit de collectie Chardzjiëv voor ongeveer 30 miljoen gulden aan de Keulse galerie Gmurzynska. Rechter G. Marcus verwierp op vrijwel alle punten het verweer van Privé en zijn advocaat J. Pen. De bewering van Privé dat hij de waarde van de collectie-Chardzjiëv op nihil had gesteld omdat Rusland de verzameling zou opeisen, vond de rechtbank niet overtuigend. Ten tijde van de belastingaangifte was er geen sprake van een Russische vordering. Ook verwierp de rechter de poging van advocaat Pen om de rechtszaak tegen Privé als een politieke zaak te beschouwen. Volgens Pen werd de rechtszaak pas in gang gezet nadat Privé geen gehoor had gegeven aan een dictaat van twee hoge ambtenaren, die met Rusland onderhandelden over teruggave van 'oorlogskunst'. De rechter vond een lagere straf dan geëist op zijn plaats omdat Privé nooit eerder met de politie in aanraking was gekomen en omdat hij door de publicaties over de zaak-Chardzjiëv al veel schade had ondervonden. De boete vond de rechter niet nodig, omdat Privé 'niet uit was op persoonlijk gewin.' |
NRC Webpagina's 28 MAART 2001
|
Bovenkant pagina |
|