|
|
|
NIEUWSSELECTIE Dossier Enschede
|
Oosting zag iets over het hoofd in Enschede
ROTTERDAM, 22 MAART. Dit is de week van de politieke conclusies over de vuurwerkramp in Enschede. Maandag vergaderde de Enschedese gemeenteraad - twee wethouders legden hun functie neer -, woensdag Provinciale Staten van Overijssel en vandaag wordt het kabinetsstandpunt verwacht over het rapport van de commissie-Oosting die de ramp onderzocht. In dat rapport zijn immers de feiten neergelegd. Honderd gekwalificeerde medewerkers, tien miljoen gulden moesten zorgen voor de waarheidsvinding. Het 2.000 pagina's tellende rapport werd vorige maand met lof ontvangen. Maar verschaft de commissie-Oosting werkelijk voldoende inzicht in de loop van de gebeurtenissen op 13 mei tussen drie uur en kwart voor vier 's middags, tussen het moment dat de brand werd ontdekt en de fatale explosie? Nauwgezette bestudering van het rapport en eigen onderzoek tonen aan dat de commissie essentiële vragen onbeantwoord laat: over het optreden van de brandweer, over de uitbreiding van de brand tot de fatale explosie en over de reconstructie van de vuurwerkvoorraad. De belangrijkste nalatigheid van het rapport-Oosting, en in dat van de Inspectie Brandweerzorg waarop zwaar werd geleund, is dat het voorbijgaat aan sterke aanwijzingen dat de vijfkoppige brandweerploeg - die de eerste twintig minuten als enige het vuur bij S.E. Fireworks moest bestrijden - zich op zeker moment geheel terugtrekt van het terrein. Als rond 15.20 uur opeens heel veel vuurwerk naar buiten komt en de directeuren van Fireworks het terrein ijlings verlaten, sluit ook de blusploeg zich bij de terugtocht aan. Dat wil zeggen, de Enschedese fotograaf Reinier van Willigen fotografeerde de brandwachten zowel bij het naar buiten komen als, later, bij het weer naar binnen gaan. De Inspectie Brandweerzorg (van het ministerie van Binnenlandse Zaken) ontkent juist met klem dat de ploeg van de eerste 'uitruk' (de 'ploeg hoofdpost') zich heeft teruggetrokken. Aanvankelijk ging de inspectie daar wel vanuit (op grond van verklaringen van andere brandweerlieden) maar ze heeft haar oordeel herzien op grond van nieuwe getuigenverhoren. De Inspectie gaat er nu vanuit dat Van Willigen niet de ploeg hoofdpost fotografeerde, maar een ploeg vrijwillige brandweerlieden (van de 'sectie oost') die zich te voet kwam melden bij de coördinerende officier van dienst en die zich - kennelijk - lange tijd werkloos bij diens standplaats ophield omdat hij in mobilofoon-overleg was. Maar de eigen feitenreconstructie van het Inspectierapport sluit uit dat het de sectie oost was. Het rapport bevat een tijdschema waarin wordt beschreven hoe de sectie oost ongeveer een minuut vóór de explosie die de eigenaren van Fireworks het terrein afdreef (en in hun kielzog minstens vier brandweerlieden), 'op een draf' vertrok. Tijdens hun tocht naar de wagen zien ze dat 'de vuurwerkontploffingen achter de bunkers heftiger worden'. De ambulance-broeder voor de poort van Fireworks meldt 'een enorme explosie' en 'grote paniek'. Bovendien filmde verslaggever Danny de Vries een ploeg brandweerlieden die zich rustig voor de poort van Fireworks ophoudt, terwijl op hetzelfde moment de auto van de sectie oost al hoorbaar en zichtbaar wegrijdt. "De tijden in ons rapport moeten dan wel onjuist zijn," is de reactie van de Inspectie tegenover deze krant. "Ze moeten worden aangepast. Voor ons staat vast dat de ploeg die Van Willigen tussen 15.20 uur en 15.21 uur fotografeert, uit vrijwilligers bestond. Je ziet het aan de kleding: in Enschede dragen beroepsbrandweerlieden altijd uniformen met een dubbele reflecterende streep dwars op mouw en broekspijp. De Enschedese vrijwilligers hebben dat nooit." Maar de inspectie erkent dat tussen een andere gefotografeerde ploeg beroepslui wel degelijk iemand zónder dubbele strepen rondliep. Bovendien blijkt uit een foto van Van Willigen dat minstens een van de beroepsmensen die op het Fireworks-terrein stond te blussen, weer géén dubbele strepen had. Aan een terugtocht van de ploeg van de hoofdpost wordt in brandweerkringen, en ook bij de Inspectie Brandweerzorg, zwaar getild. Er zou uit kunnen worden afgeleid dat de ploeg het risico groter vond dan tot nu toe in de rapporten is opgegeven en dat zij dus ten onrechte niet besloot tot ontruiming van de straat en de omliggende woningen. Veel van de slachtoffers bevonden zich juist op deze straat en in die huizen. De commissie Oosting noteert: 'Ook het overhaaste vertrek van een van eigenaren en een medewerker van S.E. Fireworks omtrent 15.21 uur had moeten worden opgevat als een signaal van naderend onheil, en als aanleiding tot een daarop afgestemde bijstelling van het optreden tot dan toe'. Als aanleiding tot evacuatie, bedoelt Oosting. Op zijn minst had de ploeg bij terugkeer binnen de muren van Fireworks het terrein opnieuw grondig moeten verkennen. Het rapport-Oosting gaat niet in op de vertraging die andere brandweerploegen op. Hierdoor kreeg de hoofdploeg pas in de laatste minuten voor de fatale explosies feitelijk bijstand van andere brandweerploegen. Sectie-oost moest op zijn tocht naar de blusopdracht bij machinefabriek Thole eerst politieauto's wegslepen die dwars op de weg stonden - dat duurde ten minste zes minuten, volgens de bevelvoerder. De beroeps-brandweerploeg van 'post zuid' werd om 15.07 uur gealarmeerd en was om 15.18 uur 'ter plaatse' voor machinefabriek Thole, maar blijkt pas om 15.25 uur het terrein op te kunnen. De ploeg heeft, zo suggereert een kanttekening in het Inspectierapport, voor een slagboom staan wachten. Dat dit zeven minuten duurde, acht de Inspectie 'onmogelijk'. Wat de tijdspanne wel verklaart, kon men niet achterhalen. "Op een gegeven moment moet je de onderzoekers stoppen en je rapport afsluiten", aldus een medewerker. De verklaring van de fatale ontwikkeling van de brand tot de laatste explosie is in de rapporten weinig meer dan een hypothese. Van de centraal gelegen loodsen C2 en C4 slaat het vuur over naar de zeecontainers en de zogeheten Mavoboxen er omheen. De daaropvolgende ontploffing van zeecontainer E2 zet vervolgens de centrale bunker in vlam en dan volgt de laatste, fatale explosie. Volgens het Nederlands Forensisch Instituut is de inhoud van container E2 omstreeks 15.34 uur explosief verbrand door een vuur dat 'zeer waarschijnlijk minimaal een half uur' naast de container heeft gewoed, in de beruchte driehoek tussen containers E2 en E15 en de erfafscheiding. Het heeft veel van een constructie achteraf: het vuur moest wel een half uur hebben gewoed, want uit proeven van TNO is gebleken dat een 'beperkte externe brand' binnen een half uur tot ontbranding van de inhoud van de container kan leiden. In feite is van het betreffende vuur niets meer bekend dan dat het om 15.28 uur werd ontdekt en twee minuten later werd bestreden. De 'lage steekvlam', die omstreeks 15.34 uur uit zeecontainer E2 naar het centrale bunkercomplex schiet, kan uitsluitend worden afgeleid uit de videobeelden die cameraman Gerrit Poort daarvan maakte. Poorts positie op het dak van de Bamshoeve was verre van gunstig. Hij zag het terrein perspectivisch verkort en moest door de bomen en de dichte rook heen filmen. Het begin van de steekvlam zelf kwam niet in beeld. De enige brandweerman die de steekvlam zelf van nabij zag, heeft zijn waarneming zo vaag geformuleerd dat hij keer op keer anders is geïnterpreteerd. In het feitenrelaas dat de Inspectie Brandweerzorg in november opstelde, komt de vlam uit de richting van E3-E7, in het inspectierapport (januari) uit E2-E3. De Arbeidsinspectie hield het op E3/7-E15/16. In het NFI-verslag en het rapport Oosting komt de vlam uiteindelijk uit E2. De Inspectie Brandweerzorg zegt die opvatting inmiddels te delen. Een andere discutabele conclusie uit het rapport-Oosting is dat bij S.E. Fireworks te veel vuurwerk lag. Voor haar berekening vroeg de commissie vier Fireworks-medewerkers om uit hun geheugen schatten hoe vol de loodsen lagen: een kwart vol, een derde vol, half vol, driekwart vol of geheel vol? Vervolgens werd uitgerekend hoeveel ruimte (in m3) dus door vuurwerk werd ingenomen en daarna is dat getal vermenigvuldigd met het gemiddeld soortelijk gewicht van verpakt vuurwerk. Deze exercitie brengt de commissie op een totaal van 177 ton vuurwerk - volgens de vergunning mocht er ruim 158 ton liggen. Maar de foutenmarge bij een dergelijke wijze van berekening zou wel eens twintig procent kunnen zijn. Dat betekent dat de commissie er ruim 35 ton naast kan zitten en dat biedt zeker onvoldoende bewijs voor illegaal handelen. |
NRC Webpagina's 23 MAART 2001
|
Bovenkant pagina |
|