T V V O O R A F :
Escapist weet het exotische te ontnuchteren
J.M. BIK
"Ik heb een vak gezocht waar men
mij ervoor betaalde om hem te smeren. Ik ben een bezoldigd escapist
geweest." Zo kijkt Carel Schneider terug op zijn in 1989 afgesloten
loopbaan als diplomaat, een vak dat "een leeg leven" meebrengt. "Maar
toch moest ik weg, dat was de enige rustgevende gedachte", zegt hij
erbij.
Afstandelijk terugkijken doet ook zijn bekendere alter ego, de auteur F. Springer, die het gewicht van zijn boeken soms stevig weet te
relativeren. Dat doet hij in de documentaire die Machteld van Gelder aan
hem heeft gewijd ook. Namelijk door er brommend aan te herinneren dat
zijn eerste boeken vroeger, dertig jaar geleden, "al na zes maanden bij
De Slegte lagen". Dat is trouwens later royaal goed gekomen met
successen als Tabee, New York, Quissama, Teheran, een
zwanezang, Bougainville, Zaken overzee en Bandoeng-
Bandung. Een escapist is deze in 1932 in Batavia geboren leraarszoon
van harte gebleven tot zijn pensionering. Zijn "strenge maar
rechtvaardige" vader gaf Duits en kwam dus in 1940 min of meer in de
lucht te hangen. Schneider junior belandde even later in een jappenkamp
en moest na 1945, bijna 14, het maar direct gaan proberen op het
gymnasium, wat - net als de rechtenstudie daarna - gelukte. Hij was
graag ver van huis, levend uit de koffer, eerst als bestuursambtenaar
in Hollandia en daarna als diplomaat in onder meer Dacca, Luanda, New
York, Teheran, vaak op plaatsen waar zijn collega's op Buitenlandse
Zaken hem niet om zullen hebben benijd. Zij wisten best dat hun collega
zich niet voor alle aspecten van diplomatiek werk gelijkelijk
interesseerde en daarvan ook wel eens blijk gaf. Bijvoorbeeld in
telegrammen over jachtpartijen met uitheemse staatshoofden waaraan hij
ambtshalve moest meedoen.
Niet alleen letterlijk is hij escapist maar ook figuurlijk, want ook de
auteur Springer (via zijn hoofdpersonen) adviseert geregeld om
zijn bezigheden met enige korrels zout te nemen. Jan Geurt Gaarlandt
prijst hem in 1977 in Vrij Nederland, in een bespreking
van Zaken overzee, als iemand die het exotische ontnuchtert en
er zo voor zorgt dat zijn exotische paard niet op hol slaat. Gaarlandt
weersprak Kees Fens, die Springers boeken als "sekte-literatuur" zag,
"uitsluitend te verteren door een paar nette heren van middelbare
leeftijd". Aardig detail: zowel Gaarlandt als Fens nemen de openingszin
van het verhaal Happy Days uit Zaken overzee als
illustratie van hun tegengestelde oordeel. De zin luidt: "Op een avond
in juni '55 verliet onze jaargenoot Bert Kooistra, vierdejaars rechten,
vroeger dan zijn gewoonte was de sociëteit, wandelde naar de
Hooigracht, schreef in zijn kamer nog een briefje voor de hospita
('mevrouw K., morgen geen melk'), schoof dit onder de deur de gang op,
slikte ongeveer twintig slaappillen (die hij in de loop van de
voorgaande maanden op recept verzameld bleek te hebben), kroop onder de
dekens, deed het licht uit en stierf nog voor het aanbreken van een
mooie vrijdag, want juni was mooi dat jaar".
Hella Haasse, vertrouwd met de Tempo Doeloes die Springer uit zijn jeugd
meenam, noemt hem in de documentaire "een voorbeeld van een min of meer
buitenstaande waarnemer in de angelsaksische traditie" en vergelijkt hem
met Graham Greene. Daarmee zet zij een nogal flinke schoen voor hem
klaar, het is de vraag of hij die zelf zou aantrekken. Zelf ziet
Springer als hoofdthema's van zijn boeken verloren illusies en
vriendschap en het gesteld worden voor een keuze. Waarbij niet kiezen
ook een keus is, zegt hij er zondag bij. En vaak de mijne, zegt hij er
niet bij.
De producent van de documentaire TV DITS belooft iets teveel door te
vermelden dat Springer de laatste Nederlandse ambassadeur in de DDR
was. Dat klopt niet, hij was de voorlaatste en vertrok voor de
Wende van najaar 1989 die in oktober '90 tot de Duitse
eenwording zou leiden. Daardoor ook komt er van de suggestie die van
die mededeling uitgaat, weinig uit: Springer wordt weliswaar gefilmd
tijdens een wandeling door Oost-Berlijn, en bij een bezoek aan zijn
vroegere ambtswoning en ambassade, maar vertellen over wat hij in de
verdwenen Duitse boeren- en arbeidersstaat alzo beleefde, of wat daar
gaande was, doet hij niet. Hij geeft daarvoor zelf, twaalf jaar later,
de reden: hij overweegt er een boek over te schrijven en wil dus nu nog
niets "weggeven". Althans niet meer dan een enkele anekdote.
Bijvoorbeeld die over zijn accrediteringsgesprek met de Oost-Duitse
staatschef Honecker. Deze hoort van landen waar Springer gestationeerd
is geweest en waarmee het na zijn vertrek (uit Teheran bijvoorbeeld)
niet goed ging en vraagt voor de zekerheid, al dan niet opzettelijk
komisch, hoelang hij wel in de DDR wil blijven als ambassadeur. Met zo'n
anekdote heb je nog geen Tabee, Oost-Berlijn. Zelfs geen begin
daarvan. Dat kan een documentaire met zwartwitbeelden over vroeger en
door de auteur voorgedragen stukjes uit al bekende boeken helaas niet
verhelpen.
Alias Springer, NPS, zondag, Ned.3, 19.30-20.27u.