|
|
|
NIEUWSSELECTIE
|
De Zalmklem
Natuurlijk is het voor een belangrijk deel spel. In de aanloop naar de onderhandelingen over de begroting moeten posities worden ingenomen. Daar hoort nu eenmaal de nodige retoriek bij. En zodoende was het woord crisisdreiging de afgelopen tijd weer regelmatig te horen. Aardig om aan de kiezers uit te leggen als het echt tot een breuk zou leiden: we konden het niet eens worden over de verdeling van onze weelde. Dit neemt niet weg dat er aan de huidige onrust wel degelijk een politiek meningsverschil binnen de coalitie ten grondslag ligt. Aan de ene kant staan PvdA en D66, die stellen dat een deel van de miljardenmeevallers best gebruikt kan worden voor extra overheidsuitgaven. Daartegenover staat de opvatting van de VVD dat nieuwe overheidsuitgaven alleen gedaan kunnen worden als elders van de begroting geld wordt weggehaald. De liberalen beroepen zich hierbij op de sinds 1994 gehanteerde 'Zalmnorm', die op de rijksbegroting een strikt onderscheid aanbrengt tussen inkomsten en uitgaven. Meevallers aan de inkomstenkant mogen alleen besteed worden aan lastenverlichting en vermindering van de staatsschuld; meevallers aan de uitgavenkant mogen worden gebruikt om andere overheidsuitgaven van te doen.
DEZE EVEN HELDERE als strenge regel heeft voor de nodi ge rust in het begrotingsbeleid gezorgd. Het wekelijkse gepalaver in de ministerraad om de miljoenen, wat toch hét kenmerk was van het derde kabinet Lubbers, werd hierdoor hardhandig beëindigd. Er is dan ook veel voor te zeggen de Zalmnorm te handhaven. Maar daarbij moet wel worden voorkomen dat de norm gaat werken als klem. Als politici over de Zalmnorm praten in termen van een 'afgesloten contract' is er toch wat mis. Het zou betekenen dat er met deze begrotingsregel een verbod op nadenken is afgekondigd. De regels van de Economische en Monetaire Unie hebben de beleidsvrijheid van nationale politici op het terrein van economische politiek al aanzienlijk aan banden gelegd. Een ongeclausuleerd gehanteerde Zalmnorm op nationaal niveau zou die ruimte vervolgens nog verder beperken. Wat dan resteert is een armetierig debat over de zaken die nog niet voorzien waren ten tijde van het afsluiten van het regeerakkoord en waarbij geen rekening wordt gehouden met veranderde omstandigheden. Die veranderde omstandigheden zijn er wel degelijk. Zo heeft bijvoorbeeld geen van de politieke partijen in 1998 bij het opstellen van de verkiezingsprogramma's voorzien dat het nationale begrotingstekort al halverwege de nieuwe kabinetsperiode zou omslaan in een overschot. Dit gegeven verschaft ruimte soepeler om te gaan met de strenge begrotingsregels. Temeer daar er ook erkende problemen zijn op terreinen waarvoor de overheid verantwoordelijk is. Meest genoemd in dit verband zijn het onderwijs en de gezondheidszorg. Het is onontkoombaar dat bijvoorbeeld de arbeidsvoorwaarden in deze sectoren flink verbeterd worden, om te voorkomen dat er nauwelijks nog personeel voor te vinden zal zijn. Maar tegelijkertijd moet ook hier weer worden gewaakt voor dogmatiek. Het gaat immers niet alleen om het louter verhogen van budgetten en dus extra financiële middelen. Het onderwijs kan slechts enigszins concurrerend worden met het bedrijfsleven op het moment dat ook de huidige starheid van de onderwijs- CAO ter discussie komt te staan.
WIE WIL PRATEN over extra uitgaven (en daarmee de Zalmnorm ter discussie stelt) moet met argumenten komen. Alleen meer geld overtuigt niet. Het gaat om de plannen waaraan dat geld moet worden besteed. Aan dat laatste ontbreekt het. En zo beperkt het debat zich tussen degenen die krampachtig blijven vasthouden aan de 'regels' en hen die daar vanaf willen. Een duidelijker bewijs van politieke bloedarmoede is nauwelijks voorstelbaar. |
NRC Webpagina's 21 FEBRUARI 2001
|
Bovenkant pagina |
|