W E B W E R E L D :
De gouden eeuw van de strip
GERARD ZEEGERS
Terwijl vrijwel elke kunstvorm
uitvoerig gecatalogiseerd en geanalyseerd is, moest degene die naar een
overzicht van de Nederlandse stripgeschiedenis zocht, tot voor kort
onwetend blijven. Na het al jarenlang uitverkochte overzichtswerk
Wordt Vervolgd van Kees Kousemaker is er geen serieuze poging
meer gedaan de geschiedenis van het Nederlandse beeldverhaal te
bundelen.
Als niemand het stokje overneemt, zal ik het zelf wel doen, moet de eigenaar van stripwinkel/antiquariaat Lambiek, Kees Kousemaker,
gedacht hebben, want onlangs lanceerde hij een nieuw, compacter, maar
tegelijkertijd ook een grotere periode omvattend overzicht van de
Nederlandse strip op internet. Hij begint dit keer helemaal bij het
begin met de oerstrips of prentenboeken van de Duitse tekenaar Heinrich
Hoffman, wiens boek Lustige Geschichten und drollige Bildern in
1848 in het Nederlands werd vertaald met Piet de Smeerpoets. Volgens
Kousemaker een van de eerste stripboeken die geen kinderachtige toon
ademden. De periode van 1900 tot 1940 wordt vooral gekenmerkt door de
opkomst van strips in satirische tijdschriften en krantenstrips, net
zoals iets eerder in Amerika. Een paar namen uit die tijd zijn Jopie
Slim en Dikkie Bigmans, in een uit het Engels vertaalde strip die al
snel door Nederlandse duo's werd gevolgd zoals Bulletje en
Bonestaak of Tripje en Liezebertha. En nog iets later
verschijnen Mikkie Muis en de Engelse Bruintje Beer
('Rupert') in het Nederlands.
Met onvermijdelijke zevenmijlslaarzen rent Kousemaker door de
geschiedenis en slaat daarbij ook de oorlog niet over, waarin
verschillende tekenaars hun handtekening zetten onder documenten van
de Kulturkammer. Na de oorlog breekt er een soort gouden eeuw aan
voor de Nederlandse strip. De opkomst van de Toonderstudio zorgt voor
veel werkgelegenheid en bijzonder fraaie verhalen. Hans Kresse maakt
zijn eerste Eric de Noorman-verhalen, Henk Sprenger tekent
Kick Wilstra en er verschijnen beeldromans met de stoere helden
Lex Brand en Tom Wels. Tegelijkertijd is er weer aanvoer uit het
buitenland zoals de Illustrated Classics uit Amerika. De Frans-
Belgische school kan worden gelezen in de bladen Robbedoes en
Kuifje. Als je dit overzicht moet geloven, heeft de Nederlandse
strip nooit meer die artistieke en commerciële top gehaald. De
jaren zeventig kenden de underground van het blad Tante Leny
presenteert en de eerste Eppo's (samenvoeging van Sjors
en Pep), en de jaren tachtig weer de opkomst van de Espee-
tekenaars (Gerrit de Jager, Eric Schreurs), maar zo massief als in de
decennia na de oorlog zal het nooit meer worden.
Toch zijn er steeds weer nieuwe initiatieven en zoeken stripmakers
altijd manieren om hun verhalen aan het publiek te tonen, zo blijkt uit
de laatste hoofdstukken van de Stripgeschiedenis. Ofwel via
kranten, ofwel via zelf opgerichte bladen komen telkens weer nieuwe
talenten bovendrijven.
In ieder geval is dit internetoverzicht net niet te uitgebreid en is er
streng geselecteerd, waardoor je blijft doorlezen. En omdat het, in
tegenstelling tot een gedrukt boek, op het web niet uitmaakt hoeveel
(kleuren)plaatjes je verwerkt, is Kousemakers verhaal verlevendigd met
lekker veel illustraties uit al die boeken die waarschijnlijk ergens in
zijn winkel in een plastic hoesje opgeborgen liggen.
www.lambiek.nl