|
|
NIEUWS
TEGENSPRAAK
SUPPLEMENT
DOSSIERS
ARCHIEF
ADVERTENTIES
SERVICE
|
NIEUWSSELECTIE
|
IBM kon onmogelijk weten dat de Hollerith zou worden ingezet voor een misdaad IBM-affaire is tekenend voor karikaturale claimcultuur
Dat het percentage gedeporteerde joden hier driemaal hoger was klopt, maar dat kan niet op het conto van IBM worden geschreven. Daarmee zitten we midden in het al jaren woedende debat over de vraag waarom per land zulke verschillen bestaan in aantallen gedeporteerde joden. Een eenduidig antwoord op die vraag bestaat niet maar het is wel duidelijk dat een scala van factoren in het geding zijn Een monocausale verklaring, zoals Black die voorstaat, doet de werkelijkheid geen recht. Kón een Hollerith-machine vaststellen wie wel of niet joods was? Natuurlijk kon ze dat, mits de juiste gegevens waren ingevoerd. En exact om dat punt gaat het in deze discussie. Hitler hanteerde een nauwkeurige omschrijving van het begrip 'jood'. Al op 13 januari 1941 verscheen Verordening no. 6 'betreffende den aanmeldingsplicht van personen van geheel of gedeeltelijk joodschen bloede'. Die aanmelding vond schriftelijk plaats en gold voor alle joden; ook immigranten. Via het aanmeldingsformulier kwam een schat aan gegevens binnen (namen, geboortedata, burgerlijke staat, adressen, beroepen etc.) op grond waarvan de nazi's hun plannen konden smeden. De registratieplicht werd massaal opgevolgd. Ontduiking was hoogst zeldzaam. Tot overmaat van ramp konden de Duitsers al in een vroeg stadium beschikken over de administraties van joodse instellingen. Het gegeven dat de bezetter tot in detail over alle benodigde gegevens beschikte, is van cruciale betekenis geweest. Funest was ook dat een land als Nederland weinig mogelijkheden bood tot onderduiken. Onze joodse bevolking was vooral geconcentreerd in Amsterdam: van de ongeveer 140.000 'voljoden' woonden bijna 80.000 in de hoofdstad. Het gros was straatarm en viel in de categorie 'paupers'. Hun sociale contacten waren veelal beperkt tot de eigen kring wat hun onderduikmogelijkheden in hoge mate beperkte, want onderduiken bij andere joden had natuurlijk geen zin. In Frankrijk heersten heel andere, niet te vergelijken omstandigheden. Net als overigens in landen als Noorwegen en België, waar het percentage gedeporteerden op 40 procent lag, of Denemarken waar de meeste joden - in tegenstelling tot hun Noorse lotgenoten - erin slaagden een veilig heenkomen in Zweden te vinden. De vraag is hoe het komt dat de deportatiecijfers per land forse verschillen laten zien. Het is evident dat de IBM-machine geen factor van betekenis was, want die 'wist' alleen of iemand joods was als die machine met dat gegeven was geprogrammeerd. Trouwens als die Hollerith inderdaad van zo'n doorslaggevende betekenis was, waarom werd hij dan niet onverwijld in alle bezette gebieden ingezet? Daarmee zijn we nog niet af van de 'schuldvraag'. Die werd plotseling actueel toen het World Jewish Congress in de zomer van 1995 met succes de kwestie van 'joodse tegoeden' in Zwitserland aan de orde stelde. Het item groeide razendsnel uit tot een hype. De claimcultuur werd een feit. Alle bedrijven die ooit op enigerlei wijze zaken met nazi-Duitsland hebben gedaan, lopen kans een eis tot schadevergoeding gepresenteerd te krijgen. Hoe ver gaat de verantwoordelijkheid van een bedrijf en wát mag concerns die zaken deden met nazi-Duitsland aangerekend worden? Het is duidelijk dat de morele component in deze kwestie zwaar weegt. Bedrijven zijn (terecht) bang voor de beschadiging van hun imago. Heden ten dage is weinig meer fataal dan in verband te worden gebracht met de uitwassen van het Derde Rijk met de holocaust als markantste dieptepunt. Volgens het volkenrecht mochten particuliere bedrijven uit neutrale staten zaken doen met beide oorlogvoerende partijen, de geallieerden en de as-mogendheden, mits zij hun regeringen niet in verlegenheid brachten. Dat een land als Zwitserland daadwerkelijk bleef handelen met een misdadig regime in Berlijn is vanuit moreel oogpunt te laken, maar is juridisch nauwelijks aanvechtbaar terwijl het geografisch bezien zelfs wel begrijpelijk is. Landen die met elkaar in oorlog zijn, mogen geen zaken met elkaar doen. Dat is bij nationale wetgeving verboden. Bedrijven uit elkaar bevechtende landen die via allerlei ingewikkelde constructies toch zaken bleven doen ('business as usual') zijn evident in overtreding. Alle bedrijven (Duitse, geallieerde en neutrale) die willens en wetens munt hebben geslagen uit de hysterie van Hitlers rassenwaan mogen voor hun daden ter verantwoording worden geroepen. Wat moeten we aan met IBM en zijn Hollerith? Het bedrijf was sinds 1922 in Duitsland gevestigd. Had het zich uit Duitsland moeten terugtrekken toen Hitler aan de macht kwam? Oordelen achteraf is even gemakkelijk als irreëel. Niemand kon voorzien wat komen ging. Had het bedrijf moeten weigeren aan het nazi-regime te leveren? Ook dat ligt niet erg voor de hand: IBM-dochter Dehomag kon onmogelijk weten dat de Hollerith zou worden ingezet voor een misdaad waarvoor toen zelfs nog geen adequate naam bestond. Het geval had uiteraard totaal anders gelegen als het bedrijf opdracht had gekregen een specifiek apparaat te ontwikkelen dat zou kunnen worden ingezet bij de vernietiging van joden. Maar het gaat niet aan een bedrijf aan de schandpaal te nagelen als zijn producten worden ingezet voor doelen waarvoor ze niet zijn gemaakt, laat staan bedoeld. We rekenen het de vooroorlogse Nederlandse zuivelfabrikanten toch ook niet aan dat ze producten aan nazi-Duitsland hebben geleverd? Ongetwijfeld hebben boter, kaas en eieren een bijdrage geleverd aan de puike gezondheid van nazi's. Met de IBM-affaire lijkt het einde zoek, en het leggen van claims verwordt tot een karikatuur. Verantwoordelijkheden moeten worden gelegd waar ze horen en tegelijkertijd mag de redelijkheid niet uit het oog verloren worden. Want de zuivelproducenten aanklagen gaat echt te ver.
Gerard Aalders is verbonden aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD).
|
NRC Webpagina's 16 FEBRUARI 2001
|
Bovenkant pagina |
|