|
|
NIEUWSSELECTIE
|
Ralph 'Sonny' Barger: Hell's Angel. The
Life and Times of Sonny Barger and the Hell's Angels Motorcycle Club.
Fourth Estate, 259 blz. 66,25 Ralph 'Sonny' Barger (1938) De motor van de jongensclub
Sjoerd de Jong
Onder hen was Ralph 'Sonny' Barger, sinds 1958 voorzitter van de Hell's Angels in Oakland bij San Francisco, die is beschreven door de journalist Hunter Thompson in het reportageboek Hell's Angels (1966), op visite gaat bij countryzanger Willie Nelson en tegenwoordig ook een website heeft, sonnybarger. com. Halverwege de jaren tachtig verdween Barger alsnog achter de tralies, wegens een plan om het clubhuis van een concurrerende motorbende op te blazen. Na bijna vijf jaar cel, en een gewonnen strijd tegen kanker, trok hij zich met zijn derde vrouw terug in Arizona, waar hij motoren repareert, op zijn Harley Road King 2000 rijdt en droomt over een wereld waarin de Angels opnieuw koningen van de weg zullen zijn en ongestoord hun gang kunnen gaan. Bargers autobiografie Hell's Angel, een bestseller in Amerika, is een hard boiled boek, waarin de auteur tussen de stomp- en schietpartijen, de stonede en dronken feestjes en de gebroken vingerkootjes door, nergens aan zichzelf twijfelt - laat staan ergens excuses voor aanbiedt - maar uit volle borst de glorie bezingt van de Angels als pure individualisten met een hobby die nu eenmaal toevallig wat lawaai maakt. Barger (1938), zoon van een levenslange alcoholist (vader was 'een bierman') en een moeder die er met de buschauffeur vandoor ging toen hij vier maanden oud was, groeide op in een witte arbeidersklasse waar de bindingen van vakbond, kerk en politiek hun kracht aan het verliezen waren. Amerika was in de greep van de naoorlogse economische groei, de opkomst van de suburbs, en een opflakkerende nervositeit over de negatieve bijverschijnselen van de nieuwe welvaart. Voor Barger junior waren er nieuwe mogelijkheden in de popcultuur van James Dean, Elvis en Marlon Brando, drie vertolkers van het 'vervreemde' moderne jeugdgevoel. Brando's film The Wild One over een motorbende met een gouden hart - geïnspireerd door GI's die zich na de oorlog niet suburbaan vestigden maar een wild leven begonnen als motorduivel - leverde de inspiratie om ook lid te worden van een club, de Oakland Panthers. Een paar jaar later was hij de baas van de Oakland Hell's Angels, een lokale afdeling van de Californische Hell's Angels. De naam was eerder gebruikt in de Eerste en de Tweede Wereldoorlog door luchtmachtsquadrons, maar ook door Howard Hughes als titel voor een vliegtuigfilm met Jean Harlow (Hell's Angels, 1930). "We begonnen de club om lol te hebben", heeft Barger in een interview gezegd, "in de jaren zestig kwamen we in de moeilijkheden, in de jaren zeventig deden we een klein beetje aan misdaad en zo, in de jaren tachtig zaten we allemaal in de bak, in de jaren negentig kwamen we eruit, en nu hebben we weer lol."
Invallen In Amerika groeiden de Angels uit tot de grootste onafhankelijke motorclub, met 1.600 leden. De club heeft ruim honderd afdelingen (chapters) waarvan een derde in Amerika en de rest in onder meer Zwitserland, Oostenrijk, Brazilië, Nederland en Zuid-Afrika. Invallen van de politie zijn frequent, aldus Barger, waarbij het vroeger vooral ging om wapens en drugs, maar nu steeds meer om computerschijfjes en administratie. De huisregels van de Angels zijn dan ook streng, van een hoogdrempelig toelatingsbeleid tot en met - in Californië - het expliciete verbod op bedrog bij drugsdeals (een regel die bedoeld was ellende onder leden die handelden te voorkomen, maar die door politie en justitie onophoudelijk tegen ze werd gebruikt en die inmiddels is geschrapt). Barger vertelt zijn twee ghostwriters, Keith en Kent Zimmerman, stoer en laconiek over zijn vele avonturen en aanvaringen met de wet sinds de Hell's Angels in de jaren zestig nationale roem verwierven. De Angels, onderstreept hij, zijn nooit opgezet om in criminele zaken te gaan, maar puur om motor te rijden en lol te hebben. Maar ja, er gebeurde wel eens wat. Zijn strafblad - achterin het boek afgedrukt - is een bonte catalogus van het leven in de marge met een rumoerige hobby: 21 arrestaties (wapenbezit, drugs, mishandeling, verdenking van moord) en in totaal zo'n dertien jaar achter tralies. Vooral de jaren zeventig, toen hij 'totaal gestoord van de cocaïne' was, werden een poel van geweld en gekte. Beslissend voor de hogere criminele versnelling waarin de Angels halverwege de jaren zestig belandden, was de opkomst van een nationale drugscultuur in Amerika en hun status van hippe buitenstaanders, die de Angels in contact bracht met de tegencultuur. In 1965 ramden ze, hun afkomst als patriottische arbeiderszonen getrouw, nog lustig in op een Vietnam-demonstratie door hippies en studenten. De Angels waren geschokt door de anti-Amerikaanse houding van de demonstranten en boden in een telegram aan president Johnson hun diensten in Vietnam aan - LBJ bedankte voor de eer. De tegencultuur reageerde wel alert: De dichter Allen Ginsberg, de drugsprofeet Ken Kesey en Hunter Thompson introduceerden de Angels in de wereld van psychedelische muziek en lsd. Vooral het laatste beviel ze goed; Thompsons Hell's Angels bevat hilarische passages van gehelmde woestemannen die in zichzelf mompelend ronddolen op feestjes - dezelfde feestjes waar ze zich overigens, angstig getolereerd door de hippies, overgaven aan groepsseks met een dronken feestbeest. 'We hadden een heel leuk feestje aan de gang', merkt Barger onderkoeld op in zijn boek. 'Iedereen mengde goed.' Het chemische huwelijk tussen de Hell's Angels en de hippies opende nieuwe perspectieven. Twee van Bargers naaste Angel-vrienden 'verhandelden de meeste lsd die in omloop was in San Francisco tijdens de Summer of Love' van 1967. Het was een pact dat niet meer werd verbroken; hun mobiliteit en landelijke verspreiding maakte de Angels ideale boodschappers en koeriers. Bargers anekdotische en grofgebekte boek is het aardigst als hij zijn versie geeft van bekende feiten of gebeurtenissen waaraan de naam van de Angels onlosmakelijk verbonden is. De ophef over hun gebruik van nazi-parafernalia als helmen en swastika's bijvoorbeeld, is 'uit de hand gelopen', zegt hij, na een onschuldig begin toen hij eens een Duitse riem begon te dragen, 'gewoon omdat ik hem mooi vond'. De spullen zijn 'motortoebehoren, niet onze levensfilosofie'. George Lincoln Rockwell, oprichter van de Amerikaanse nazi-Party, probeerde de Angels tevergeefs te winnen voor zijn zaak. Logisch, aldus Barger: de Angels staan met hun krijgers-mentaliteit in vredestijd eerder in de onfilosofische traditie van mannenclubs dan dat ze bij een partij horen.
Machismo Ook Bargers commentaar op het beruchte Altamont-festival van 1969 is laconiek en doordrenkt van machismo. De Angels, als alternatieve ordedienst ingehuurd door de Rolling Stones, sloegen bezoekers met biljartkeus en staken een zwarte concertganger dood. Barger blijft er koud onder: 'Het was gewoon een dag in het leven van een Angel.' Hij geeft de schuld van de gewelddadige chaos - wel beschouwd als het einde van de jaren zestig - aan de Stones, die het publiek te lang hadden laten wachten, en natuurlijk aan het slachtoffer, die de hele dag al voor problemen had gezorgd en de Angels met een pistool had bedreigd. Opmerkelijk is nog Barkers bewering dat hij zijn eigen pistool trok om Keith Richards te dwingen door te spelen. Altamont had niettemin grote consequenties voor de Angels. Motorrijders werden gevierd in Easy Rider (Barger: 'helemaal geen motorfilm'), Hell's Angels '69 en andere biker-films, maar de Angels raakten tegelijkertijd verstrikt in een spiraal van geweld. Barger erkent: 'Na Altamont, werd mijn leven de ene criminele klotetoestand na de andere.' Opgejaagd door justitie belandde de organisatie in een crisis, waarin de harde kern zware averij opliep: oude leden verongelukten, werden vermoord of kwamen om bij een overdosis. Barger overleefde, zwaar gehavend, zonder stembanden (verwijderd bij zijn kanker-operatie), na jaren celstraf in de beruchte Folsom Prison, en twee gestrande huwelijken. Hij slijt nu een actieve oude dag in Arizona, wordt nog steeds gevierd door de organisatie, en doet enthousiast mee met hun runs (feesten) door Amerika en, in 1999, Zwitserland. Hoog in de Alpen zag hij het weer helemaal zitten. De Hell's Angels zouden fier de 21ste eeuw binnenrijden. 'Motor rijden en feesten - daar gaat het nog steeds om. En broederschap. We hebben een hoop toffe jonge leden die de traditie voortzetten.' Het verhaal vermeldt niet of hij op weg was naar Amsterdam, voor de begrafenis van een aspirant-lid.
|
NRC Webpagina's 9 FEBRUARI 2001
|
Bovenkant pagina |
|