Vijf eeuwen besmettelijke ziekten in Amsterdam
Vuile teringstad
Bedreigt sponsvorming in koeienbreinen onze samenleving? Mocht dat zo zijn, dan valt die bedreiging vooralsnog in het niet bij de plagen van weleer, zo toont ons een tentoonstelling over besmettelijke ziekten in het Gemeente Archief van Amsterdam.
HANS MOLL
De geschiedenis van de mensheid is niet te schrijven zonder aandacht voor besmettelijke ziekten. Europa is gevormd onder de mokerslagen van pest, pokken en tering, en kon, volgens sommige historici, uitgroeien tot een koloniale mogendheid mede door de verspreiding van ziektekiemen onder tot dan toe onbesmette volken. Maar hoe belangrijk ook voor de geschiedenis, we staan niet graag stil bij ziekte en dood. Des te aardiger is de tentoonstelling ‘Van pest tot aids' tot en met 8 april in het Gemeentearchief van Amsterdam.
De tentoonstelling is opgezet ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de GG&GD-Amsterdam. en dat verklaart meteen de nadruk op ‘zorg'. Zelfs voor leprozen, mensen die in de ogen van tijdgenoten door God met zweren en misvormingen waren gestraft voor een zondig leven, werd gezorgd. De ziekte werd ook ‘lazerije' genoemd, naar Lukas 16: 20 ,,En er was een zeker bedelaar, met name Lazarus, welke lag voor zijn poort vol zweren''. Zeker, leprozen werden verbannen, maar ze mochten op vertoon van een geautoriseerde ‘vuylbrief' buiten de stadsmuren bedelen.
Op de tentoonstelling zijn etsen, schilderijen en prenten uit de Middeleeuwen te zien waarop ‘lepreuze' bedelaars staan. Op een fraaie ets staat een leproos als duivel afgebeeld. Maar de leproos werd ook op stichtelijke wijze uitgebeeld, want stond er niet in de Bijbel: ,,En de rijke stierf ook, en werd begraven. En als hij in de hel zijn ogen ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lazarus in zijn schoot.'' (Lukas 16: 23)
Waren de lijders na vier jaar vrij van zweren en andere symptomen vaak werd de ziekte ten onrechte gediagnosticeerd dan kregen ze een ‘schoonbrief', waarna ze weer in de samenleving welkom waren. Verder bestonden er leprozenhuizen en mochten de lepralijders één keer per jaar een ommegang maken in Amsterdam. Omdat deze tocht door de lijders werd aangegrepen om ‘lazarus' te worden, werd de tocht in 1604 verboden.
Was lepra de ziekte waarmee God het individu strafte, de pest werd gezien als goddelijke straf voor de zondigheid van een hele gemeenschap. Het moet een onbegrijpelijk wrede straf zijn geweest. Soms had Amsterdam honderd doden op één dag ten grave te dragen. Tijdens de grote pestepidemie in 1664 vielen in de stad circa vijfentwintigduizend doden, ruim tien procent van de toenmalige bevolking. De ziekte sloeg overigens niet in alle lagen van de bevolking even hard toe. Op oude stadskaarten valt te zien dat de pest vooral huishield in de dichtbevolkte en vervuilde wijken van de armen.
Na de pest en de pokken kreeg de stad ook te maken met de cholera. In een vitrine ligt een medisch boek opengeslagen waarin we kunnen lezen wat Jacoba Janssing, weduwe Jannes Burnett overkwam, ergens aan het begin van de negentiende eeuw. Zij was 57 jaar oud, moeder van 14 kinderen ,,waarvan echter nog maar twee in leven zijn''. Haar geschiedenis vermeldt dat: ,,Na onmatig gebruik van komkommers en mosselen, zij pijn in het lijf (gevoelt), gepaard met misselijkheid, braking en veelvuldige stoelgang, welke eindelijk zoodanig toeneemt, dat er niets anders dan een vlokkig water onophoudelijk ontlast wordt''. Daar eindigt de pagina uit Berigten betreffende de Asiatische Cholera te Amsterdam 1832 van W.Vrolik.
Nu weten we dat veel ziekten het gevolg zijn van gebrekkige hygiëne. De vele prenten en gravures in het Gemeente Archief tonen de vuile onderbroek van Amsterdam. Het schilderij van Willem Hekking jr uitbeeldende de Goudsbloemgracht in 1853 noopt tot contemplatie. Eeuwenlang moeten boven de grachten en tussen de huizen de miasma's hebben gehangen van menselijke en dierlijke stront, rottend vuil, ontbindende karkassen van huisdieren en dan zwijgen we nog over de geuren van de gemiddelde, chronisch ongewassen Amsterdammer. Gaandeweg zien we echter het ontstaan van hygiënisch benul.
De voorlaatste zaal is gewijd aan de behandeling en preventie van tuberculose. Etsen en aquarellen maken plaats voor foto's, in plaats van verwijzingen naar goddelijke voorzienigheid vinden we propagandamateriaal. Op een grote kleurenplaat lezen we: Hoe voorkomt men de besmetting? Op de aandoenlijke kleurentekeningen zien we de antwoorden: ,,Door zorgvuldige reiniging van het lichaam. (..) Door het gebruik van een zak-sputum-flacon (..) Door het gebruik van een doeltreffende spuwbak.'' Uiteraard is er een vitrinekast met uitgestalde flacons voor fluimgebruik.
Ten slotte is er de aids-zaal met quilts, posters, flyers en prachtige fotoportretten van aidslijders. Op deze afdeling overheerst getemperd optimisme. Maar de bezoeker vraagt zich bij het verlaten van deze intrigerende tentoonstelling af hoe er over honderd jaar op zijn tijd zal worden teruggekeken.
‘Van pest tot aids', t/m 8 april in het Gemeentearchief van Amsterdam, Amsteldijk 67, Amsterdam. Open ma t/m zo 11-17u. Toegang ƒ6. Inl 020-5720202. www.gemeentearchief.amsterdam.nl Bij de tentoonstelling hoort het aardige boek: ‘Van Pest tot Aids', vijf eeuwen besmettelijke ziekten in Amsterdam', Annet Mooij, uitg. Thoth, ƒ24,90 ISBN 9068682741