|
|
|
NIEUWSSELECTIE Dossier BSE
|
De veemarkt zwijgt liever over BSE
ZWOLLE, 12 JAN. De veemarkt in de IJsselhallen biedt deze vrijdagochtend een vertrouwde aanblik. Schapen links, runderen rechts en verderop het kleinere vee. Tussen de koeien de boeren en de handelaren. De handen klappen als vanouds bij elke koe die van eigenaar wisselt. Wie de boeren confronteert met het zesde geval van BSE in Oost-Nederland en met de vraag of dit toeval is, stuit op fronsende wenkbrauwen. Praten willen ze wel, anoniem, maar veel vertellen ze niet. "Waarom was de varkenspest alleen in Zuid-Nederland en niet hier?", is de wedervraag van de boer met sigaar. "Het komt omdat wij dicht bij de grens met Duitsland zitten", suggereert een ander. Nederland telt volgens het CBS ruim vier miljoen runderen. Anderhalf miljoen staan op stal in Overijssel (616.000) en Gelderland (947.000). Statistisch gezien zou dus maximaal veertig procent van de BSE-gevallen in Oost-Nederland geconstateerd moeten worden, maar met zes van de negen ligt men er hier ruim boven. Het ministerie van Landbouw ziet vooralsnog geen verband, maar voor de Gewestelijke Land- en Tuinbouw Organisatie GLTO is het geen toeval meer. "We moeten langzamerhand constateren dat er toch wat is misgegaan met het veevoer in de regio", zegt voorzitter J. Laarman van de vakgroep melkveehouderij. Hij denkt dat er sprake is geweest van kruisbestuiving. Diermeel, dat over het algemeen gezien wordt als veroorzaker van BSE, mag sinds 1993 niet meer worden verwerkt in rundervoer. Diermeel, gemaakt van dierlijke resten, mag wel gebruikt worden bij de productie van varkens- en kippenvoer. Omdat in veel fabrieken het verschillende voer op dezelfde productielijnen wordt gemaakt en in dezelfde vrachtwagens wordt vervoerd, bestaat de kans dat diermeel toch nog weer in het rundervoer is terechtgekomen. De fabrikanten en het ministerie hadden hier blijkbaar zelf ook al rekening mee gehouden door een zogeheten 'halfprocentsnorm' af te spreken. In rundervoer mocht tot voor kort maximaal 0,5 procent diermeel worden aangetroffen. "Wij hebben ons hier altijd tegen verzet", zegt Laarman, "maar de lobby van de veevoederfabrikanten was sterker." Sinds het uitbreken van BSE zit de veevoerderbranche in het beklaagdenbankje. Zelfs de afgetreden Duitse minister Funke (Landbouw) wees de beschuldigende vinger naar de Nederlandse veevoederbranche. Veevoederbedrijf ABCTA uit Lochem leverde voer aan vier van de negen BSE-bedrijven in Nederland. Woordvoerder T. Schennink van ABCTA wijst erop dat in drie gevallen (Wilp, Heeten en Olst) zijn bedrijf niet de leverancier was in de eerste helft van de jaren negentig, toen de BSE- koeien geboren werden. Alleen aan het bedrijf in Eibergen heeft het bedrijf altijd voer geleverd. "Na het uitbreken van elk BSE-geval hebben de Algemene Inspectie Dienst en de Rijksdienst voor Vee en Vlees hier controles uitgevoerd. Er is nooit wat gevonden", zegt Schennink. Het bedrijf ABCTA is recent ook in verband gebracht met een BSE-geval in Denemarken. ABCTA leverde tussen 1993 en 1995 voer aan een uit Borculo geëmigreerde melkveehouder. Op diens Deense bedrijf hebben twee koeien waarschijnlijk BSE. Reden voor de Deense overheid om opheldering te vragen. ABCTA is al in 1989 gestopt met het toevoegen van diermeel aan rundervoer, maar het bedrijf heeft tot 1999 het runder-, kippen- en varkensvoer op dezelfde locaties geproduceerd. Op de vraag of het toeval is dat er zoveel BSE in Oost-Nederland wordt aangetroffen, heeft Schennink geen antwoord. "Wij weten alleen dat het verband tussen diermeel en BSE nooit wetenschappelijk is aangetoond", zegt hij. De boeren op de Zwolse veemarkt wijzen op de mentaliteit van de boeren in het oosten van het land. "Boeren in Brabant zijn veel rigoreuzer", zegt er een. , ,Een koe die iets van streek is, laten ze beneden de rivieren meteen afmaken, terwijl ze hier de dierenarts erbij halen." Acht van de negen BSE-gevallen zijn ontdekt nadat de boer alarm had geslagen over de gezondheidstoestand van zijn koe. Het meest recente geval in Olst is via een steekproef in het slachthuis boven water gekomen. "Het is een mentaliteitskwestie", zegt een andere boer. "De ene boer wil dat de koe weer gezond wordt, de andere boer brengt 'm naar de slacht." GLTO-bestuurder Laarman ontkent dat er een mentaliteitsverschil is tussen boeren in Oost-Nederland en de rest van het land. Laarman: "Iedere boer in Nederland kent zijn verantwoordelijkheid op het gebied van voedselveiligheid. Bovendien zijn ze wettelijk verplicht om ziektes te melden." In het werkgebied van GLTO (Overijssel, Gelderland en Utrecht) zijn zo'n 12. 000 melkveehouders actief. "Ook hun valt op dat er zoveel gevallen in Oost-Nederland zijn", verklaart Laarman. "Dan bellen ze ons om te vragen hoe het precies zit met de voedselveiligheid en wie de leverancier van het voer was." Laarman heeft weinig hoop dat het voeronderzoek van de AID, na elk BSE-geval, resultaat zal opleveren. "Het gaat niet om het voer van nu, het gaat om het voer dat in de begin jaren negentig gevoerd is. Dan moet je de boeken in duiken en dat schiet niet op." De boeren op de veemarkt in Zwolle zijn het over één ding eens. De maatregel dat bij elk BSE-geval de complete veestapel wordt geruimd, vinden ze ridicuul. |
NRC Webpagina's 12 JANUARI 2001
|
Bovenkant pagina |
|