|
|
|
NIEUWSSELECTIE Dossier Volendam
|
Pikmeer-arresten leiden tot verwarring
DEN HAAG, 9 JAN. Bij de vraag of het gemeentebestuur van Volendam naar aanleiding van de ramp in café Het Hemeltje strafrechtelijk kan worden vervolgd wegens dood door schuld, dan wel wegens brand door schuld, speelt het zogeheten Pikmeer-arrest een essentiële rol. De Pikmeer-affaire gaat terug tot de eerste helft van de jaren negentig, toen het Friese water de Groundam op diepte moest worden gebracht en in de gemeente Boarnsterhim werd besloten daar te gaan baggeren. Het slib bleek zodanig verontreinigd dat er niet zomaar mocht worden gestort. De verantwoordelijke ambtenaar zag echter geen bezwaar in het even onverantwoord als illegaal storten van het slib in het Pikmeer. De ambtenaar werd door de rechtbank en in hoger beroep door het hof veroordeeld, maar de strafkamer van de Hoge Raad vernietigde het vonnis in het zogeheten eerste Pikmeer-arrest van 23 april 1996, dat alom verontwaardiging wekte. De Hoge Raad vond dat Boarnsterhim niet strafrechtelijk kon worden vervolgd, omdat eerder bij de invoering van de strafbaarheid van rechtspersonen was bepaald dat openbare rechtspersonen - en dat is een gemeente - anders zijn dan gewone personen als het gaat om de uitvoering van overheidstaken. Al eerder was de Hoge Raad uitgegaan van de immuniteit van gemeenten en zeker het handelen van Boarnsterhim viel feitelijk binnen de bestuurstaak. Daarom was er grond voor immuniteit en was vervolging dus niet op zijn plaats. En dat gold ook voor de ambtenaar die handelde in dienst van de gemeente. Het arrest leidde tot grote commotie, want waarom zou een burger strafbaar zijn als hij illegaal stort, terwijl een gemeente - ook zonder vergunning - in zo'n geval vrijuit gaat. Gevolg van het arrest was terugverwijzing naar het hof in Leeuwarden, dat moest beoordelen of Boarnsterhim echt in het kader van haar publiekrechtelijke taak had gehandeld. Dat hof concludeerde dat de gemeente zich min of meer had gedistantieerd van de werkzaamheden. Dat bleek uit het ontbreken van een stortvergunning. Boarnsterhim kon kortom niet in het kader van haar publiek rechtelijke taak hebben gehandeld en kon dus wel degelijk strafrechtelijk worden vervolgd. Zo ook de ambtenaar, die opnieuw een boete van 1.500 gulden kreeg. De overheid stapte opnieuw naar de Hoge Raad. De Hoge Raad bracht in een tweede arrest (van 6 januari 1998) een duidelijke nuance aan. Regel was voortaan dat lagere overheden niet vervolgd zouden kunnen worden wanneer zij iets doen in het kader van hun overheidstaak, dat niet aan anderen kan worden overgelaten. Ook de overheid dient zich aan de wet te houden, anders wacht het strafrecht. Een beroep op immuniteit kan dus alleen worden gedaan in uitzonderlijke situaties, maar dan nog is niet zeker of een overheid die bewust de wet aan haar laars lapt vrijuit gaat, omdat de rechter dat moet beoordelen. Afgewacht zal moeten worden hoe dit uitpakt. Feit is dat zowel het eerste als het tweede Pikmeer-arrest aangaf dat de ivoren-toren-positie van de overheid niet meer van deze tijd is. Pikmeer bevredigt het rechtsgevoel in zoverre dat de officier van justitie de mogelijkheid wordt geboden om de overheid net zo hard aan te pakken als de burger naar aanleiding van vergelijkbare verdenkingen. Veel duidelijkheid lijkt toch ook het tweede Pikmeer-arrest niet te geven, zo blijkt nu in de discussie over de vraag in hoeverre functionarissen van de gemeente Volendam strafrechtelijk kunnen worden vervolgd. Hoofdofficier Bot blijft erbij dat de controle op de naleving van brandpreventie een typische overheidstaak is, die nu eenmaal niet aan bijvoorbeeld particuliere bedrijven kan of mag worden overgelaten. Dat standpunt werd afgelopen weekeinde onder vuur genomen door professor T. Schalken (strafrecht). Hij gaat ervan uit dat het openbaar ministerie zich baseerde op het eerste Pikmeer-arrest. Maar Bot stipt aan dat de gemeente en niemand anders de gebruiksvergunning aan café Het Hemeltje kan geven en daarbij ook de voorwaarden stelt. Eén voor één typische overheidshandelingen en dus is de kans miniem dat de plaatselijke overheid voor de strafrechter kan worden gesleept.
|
NRC Webpagina's 9 JANUARI 2001
|
Bovenkant pagina |
|