|
|
|
NIEUWSSELECTIE
|
Bosnische moeders dragen de verkrachtingen nog elke
dag met zich mee
Kinderen van vuile vaders
Izmar lijkt op zijn moeder. Hij is zeven jaar, hij woont in een weeshuis in het noorden van Bosnië. Een paar keer per week komt Safeta bij hem op bezoek. Ze neemt fruit voor hem mee, ze kust hem op zijn wang. Hij heeft háár ogen, háár mond, háár neus. Hij lacht zoals zij, en hij heeft een beetje flaporen - net als zij. Ze weet niet, zegt ze, of ze Izmar wel had willen zien als hij een grote, scherpe neus had gehad. De Servische soldaat die haar in de zomer van 1992 verkrachtte, had zo'n neus. Ze houdt van Izmar, zegt ze. Als ze het terrein van het weeshuis afrijdt, staat het jongetje in de speeltuin voor het gebouw. Hij zwaait. Safeta kijkt niet om. Na de zomer gaat Mina's dochtertje naar school. Ze is bijna zeven. Vorige week was ze er al een paar dagen, om eraan te wennen dat ze stil moet zitten. Mina haalde haar op. Het meisje zat alleen in een bank. Niemand van de andere kinderen wilde naast haar zitten. Ze was gepest, zei ze. Ze hadden haar ustasa-kind genoemd. Ustasa, Kroatische fascist, is een scheldwoord voor Kroaten. "Waarom zeggen ze dat tegen mij", had ze gevraagd. Ze was toch moslim? Eind 1995 verdronk Saha's halfzusje, een baby van nog geen zes maanden. " Mijn moeder ging met haar wandelen", zegt Saha, nu zestien jaar. "Het was warm. Ze kwam dicht bij de rivier, ze struikelde en de baby viel in het water. " Haar vader was doodgeslagen door Servische militairen, haar moeder was verkracht en werd zwanger. In een opvanghuis voor vrouwen in de stad Zenica, in Midden-Bosnië, werd het meisje geboren. "Ze was zo mooi", zegt Saha. " Zwart haar, donkere ogen. Net als ik." Op een nacht verliet Saha's moeder met haar baby het opvanghuis, over het balkon. Het was november. Ze verdronk haar kind in een ondiep stroompje dat door de stad loopt. Maar Saha wil dat niet geloven. "Mijn moeder zegt dat ze is gevallen." In maart dit jaar begon voor het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag het proces tegen drie Bosnische Serviërs die verkrachtingskampen zouden hebben georganiseerd. Het is voor het eerst dat een internationaal hof massale verkrachting en 'seksuele slavernij' berecht als oorlogsmisdaad. De aanklager van het tribunaal zal proberen aan te tonen dat verkrachting deel uitmaakte van de Servische oorlogsstrategie, dat er systematisch werd verkracht. Niemand weet hoeveel vrouwen er het slachtoffer van werden. Hulpverleners in Bosnië en Kroatië hebben tienduizenden getuigenissen verzameld, ze schatten het totale aantal slachtoffers van verkrachtingen op zo'n vijftigduizend. Ook na de val van de moslimenclave Srebrenica, nu vijf jaar geleden, werden vrouwen verkracht. Nederlandse VN-militairen vertelden er over, drie maanden geleden tijdens het Srebrenica-proces voor het tribunaal tegen de Bosnisch-Servische generaal Radislav Krstic. Maar volgens Bosnische hulporganisaties hebben vrouwen uit Srebrenica, en vooral uit dorpen in de buurt, er tot nu toe nauwelijks over gepraat. Uit schaamte, en uit angst dat ze door hun man of hun familie worden verstoten. Een paar dagen na de verovering van Srebrenica door Bosnisch-Servische troepen hing een van de verkrachte vrouwen zich op, in een vluchtelingenkamp bij de stad Tuzla in het noorden van Bosnië. Dat was, zeiden andere vrouwen tegen elkaar, ook maar het beste wat ze kon doen.
Onvruchtbaar In het voorjaar van 1993 werd Hanka's buik dik, ze had pijn. De arts in het ziekenhuis van Zenica zag haar zijn spreekkamer in komen en vroeg: "Wanneer komt de baby?" Maar het was geen baby, dat wist Hanka zeker. Na de geboorte van haar tweede kind, bijna drie jaar voor het begin van de oorlog in Bosnië, was ze onvruchtbaar geworden. Ze was verdrietig geweest toen ze dat hoorde. Nu was ze er blij om. Bijna twee maanden lang was ze gevangen gehouden in een hotel aan de rivier bij Visegrad, in het oosten van Bosnië. Ze zat opgesloten in een kamer op de derde verdieping, naakt. Haar man was doodgeschoten, hun twee kinderen werden met andere inwoners van de stad vastgehouden in de brandweerkazerne. Bijna iedere nacht werd Hanka verkracht door Servische militairen. Er waren nachten, zegt ze, dat er dertig of veertig mannen kwamen. Ze dreigden haar kinderen te doden als ze niet deed wat ze wilden. Het afschuwelijkste dat ze zich herinnert: "Een van hen verkrachtte me anaal, daarna kwam hij voor me staan, ik moest hem pijpen. En ze wasten zich nooit." Door geslachtsziekten raakten haar eileiders ontstoken, en ze waren verkleefd met haar darmen. Daarvan had ze die dikke, opgezette buik gekregen. Ook nu nog heeft ze iedere dag buikpijn. Maar de ergste vernedering, vindt ze, heeft ze niet hoeven ondergaan. "Als ik van hen een kind had gekregen, had ik het onmiddellijk dood gemaakt. Geen stap had het op deze wereld kunnen zetten." Duitse hulpverleners organiseerden tijdens de oorlog opvang voor verkrachte moslimvrouwen in Zenica en Tuzla. Ook de Nederlandse stichting Admira in Utrecht stuurde psychologen en gynaecologen om Bosnische therapeuten en artsen te leren hoe ze slachtoffers moesten begeleiden. "Wij wisten niets over verkrachting", zegt Mirha Pojskic, psycholoog bij de organisatie 'Medica Zenica'. "In het begin konden we ook slecht tegen de verhalen die vrouwen ons vertelden." Maar hun opvanghuis was een veilige plek, in Zenica werd niet gevochten. Hanka woonde er ruim een jaar, tot juni 1994. Niet lang genoeg, denkt haar psycholoog uit die tijd, Marijana Senjak, maar er waren te veel vrouwen die therapie en een kamer nodig hadden. Hanka vertoonde volgens Senjak "hoerig gedrag", bijna iedere dag stonden er mannen voor haar bij het opvanghuis. Ook al had ze geen plezier meer in seks. Het deed haar pijn. En ze sloeg en schopte haar kinderen soms zo hard dat andere vrouwen haar moesten tegenhouden. "Hanka", zegt Senjak, "was een beetje psychopaat geworden."
Beentjes Tot de bevalling wist Safeta zeker dat ze haar kind zou doden. Ze had dat ook tegen de artsen in het ziekenhuis gezegd. Verpleegkundigen haalden de baby meteen weg. Ze zag alleen zijn beentjes en ze hoorde hem huilen. Vijf maanden later, vertelt ze nu, had ze een droom. Een oude vrouw zei tegen haar: "Jij moet voor je kind zorgen." Safeta (38) komt uit een dorp in de buurt van de stad Zvornik, Oost- Bosnië. Een vrouw met halflang, sluik bruin haar, een breed gezicht en smalle, bleke lippen. Ze draagt een lichtblauw poloshirt en een lange bruine rok, ze zit in het kantoor van een hulporganisatie waar ze werkt als schoonmaakster. In juli 1992 werd ze verkracht door een Serviër die 'Pace' werd genoemd. 'Pace' had zwart haar, een grote, scherpe neus, hij was lang en mager. Een paar maanden later werd ze gegrepen door drie Servische militairen, ze kleedden haar uit, Safeta viel flauw. Ze herinnerde alleen nog dat een van hen blond haar had en een baard. Ze wist dat ze zwanger was, ze probeerde naar een ziekenhuis in een stad te gaan, ze wilde een abortus. Maar door de oorlog kwam ze er te laat aan. In april 1993 beviel ze. Ze was opgelucht dat het voorbij was, dat ze er vanaf was. Maar door de droom, zegt ze, was ze onrustig geworden. Ze begon haar zoontje op te zoeken in het weeshuis. Ze was blij dat hij op haar leek, maar liefde voelde ze niet. "Soms, als ik alleen met hem was, wilde ik hem op de grond gooien." Na een jaar veranderde dat. Izmar lachte naar haar, noemde haar 'mama'. Hij had haar nodig, dacht ze. Maar ze kon niet voor hem zorgen. Ze was gaan drinken. En haar vader en broers hadden gezegd dat ze haar vermoordden als ze de jongen bij zich nam. Ze hadden haar al eens geslagen toen ze ontdekten dat ze cadeautjes voor hem kocht. Ze vonden dat de verkrachting haar eigen schuld was. De meeste vrouwen uit het dorp waren aan het begin van de oorlog naar het noorden van Bosnië gevlucht. Safeta was gebleven. Ze heeft nu besloten dat ze zich niets meer van haar familie zal aantrekken. Ze drinkt niet meer, en van een Duitse hulporganisatie heeft ze geld kunnen lenen om een huis te bouwen. Na de zomer wil ze daar met Izmar gaan wonen. Izmar is van haar, en hij is, zegt ze, onschuldig. Hij heeft nog niet naar zijn vader gevraagd, maar als hij dat wel doet, zal ze zeggen dat die in de oorlog is omgekomen. Een held. Na haar werk, op een vrijdagmiddag, gaat ze naar het weeshuis. Het jongetje rent op haar af. Hij draagt een grijze gymbroek, een blauw- rood gestreept shirt en groene, plastic sandalen. Safeta omhelst hem. Ze kijkt in zijn neus, hij heeft een bloedneus gehad, en trekt zijn shirtje recht. "Ik heb haar er op moeten wijzen", zal de pedagoog van het weeshuis, Besima Catic, later zeggen, "dat ze hem moet vastpakken en zoenen. Dat doet ze nu. " Catic vindt dat er in Safeta's gevoel voor het kind "iets ontbreekt". Ze is ongerust over Safeta's plan Izmar bij zich in huis te nemen. Het is, zegt ze, een angstig jongetje. In het tehuis is hij vrolijk en lief, erbuiten is hij stil en in zichzelf gekeerd. "We zijn er nog steeds niet achter hoe dat komt." De eerste keren dat Safeta hem kwam halen, voor een ochtend of een middag, was hij in paniek. Hij huilde, hij dacht dat hij niet zou worden teruggebracht. De pedagoog heeft tegen Safeta gezegd dat ze hem eerst maar eens een weekend in huis moet nemen, hij heeft nog nooit een nacht bij haar geslapen, hij zal eraan moeten wennen. Maar ze had niet het idee dat Safeta begreep wat ze bedoelde. "Ik denk dat ik nog eens met haar moet praten."
Plastic bal Mina (29) zit op de bank in het huis van haar moeder, in de bergen van Midden-Bosnië. De televisie staat op een Kroatische zender, dat is de enige die ze in het dorp kunnen ontvangen. Mina's dochtertje, tegenover haar, blaast lucht in een plastic bal, ze laat de bal leeglopen en blaast opnieuw. Mina is een stevige vrouw met halflang, donkerblond haar. Ze draagt een zwarte broek tot haar knieën en een rode blouse. Het meisje draagt ook zo'n broek en een rood hemd. "Als ik een jurk draag, wil zij ook een jurk aan. Als ik naar de kapper ga, moet zij ook." Mina glimlacht. "Ze wil er uitzien zoals ik." Maar het kind lijkt niet op haar moeder. Mina heeft lichtblauwe ogen, het meisje donkerbruine. Mina heeft brede jukbeenderen, smalle kaken, het meisje heeft een rond gezicht. Als het meisje kwaad is, of in een slecht humeur, ziet Mina een van de vijf Kroaten voor zich die haar verkrachtten. Hij was het die haar haren had vastgebonden aan de spijlen van het bed, en sigarettenpeuken uitdrukte op haar lichaam. Haar dochtertje kijkt vaak boos. Ze is in een slecht humeur als haar moeder 's avonds weggaat, Mina werkt in een café in de stad. Ze is verdrietig omdat de kinderen in het dorp niet met haar willen spelen. Mina probeert haar vrolijk te maken, ze geeft haar veel speelgoed en snoep. Dat helpt maar kort. "En wat ze van mij krijgt", zegt Mina, "geeft ze meestal aan andere kinderen." Omdat ze dan wel even aardig tegen haar zijn. Mina stuurt haar dochter de kamer uit. Ze vertelt dat ze op een avond in de stad was, in december 1992. In de bergen werd gevochten tussen moslims en Kroaten. Ze ontmoette een Kroatische vriendin die ze, door de oorlog, lang niet had gesproken, ze dronken koffie in een café. Drie Kroatische jongens boden aan hen thuis te brengen in hun auto. Mina kende een van hen, Zoran. Op de middelbare school was hij verliefd op haar geweest, maar ze had niets van hem moeten hebben. Het Kroatische meisje werd voor de deur afgezet, Mina werd meegenomen naar een hut in een dorp. Er kwamen nog twee mannen naar de hut, ze werd door alle vijf verkracht. Zoran was de eerste. "Nu voel je eens", zei hij, "hoe lekker het is met een ustasa." Ze hoorde later dat Zoran officier was geworden in het Bosnisch-Kroatische leger. De tweede die haar verkrachtte, was de man van wie ze denkt dat hij de vader is van haar dochter. "Een sadist", zegt ze. "Hij liet me dingen doen die niet normaal zijn." Ze stopt met praten. Het meisje komt de kamer weer in. Ze gaat op de bank zitten en beweegt haar bovenlichaam snel heen en weer, van de rugleuning naar voren en weer terug, ze kijkt strak voor zich uit. Haar moeder zegt: "Dat deed ze al toen ze heel klein was." Mina was wel vaker twee of drie maanden niet ongesteld. Pas na ruim drie maanden begon ze te vermoeden dat ze zwanger was. Het was te laat voor een abortus. Tot de bevalling, en ook nog daarna, woonde ze in het opvanghuis van de organisatie 'Medica Zenica' in de stad Zenica. Haar psycholoog, Marijana Senjak, was gescheiden, ze voedde haar kind alleen op. Mina zag dat Marijana's dochter vrolijk was en ze dacht: "Waarom zou mijn kind dat niet ook kunnen zijn?" Ze wist zeker dat ze nooit zou trouwen, en Marijana had gezegd: "Als dat zo is, kun je je kind misschien beter houden. Dan heb je in ieder geval iemand in je leven." Mina besloot dat ze het niet zou laten adopteren - wat veel vrouwen deden die zwanger waren geworden na een verkrachting. Ze zou het kind houden. Maar alleen als het een meisje was, een jongetje wilde ze niet. Ze schrok toen ze de baby voor het eerst zag. "Ik zag geen kind, ik zag iets zwarts." De baby had zwart haar, donkere ogen. De volgende ochtend kon ze er wat beter tegen. Het meisje was gewassen, het had mooie, witte kleren aan en het hield haar ogen dicht. Haar kinnetje, dacht Mina, leek op haar eigen kin. Als de baby huilde 's nachts, sliep Mina door. Andere vrouwen in het opvanghuis kwamen haar wakker maken. Ze had het kind een keer 's nachts op schoot. Het meisje was ziek, ze had bronchitis. "Ik viel in slaap, ze zakte van mijn schoot, met haar hoofd naar de grond." Ze kijkt naar haar dochtertje, dat nu languit en met haar ogen dicht op de bank ligt. "In die tijd had ik niet het gevoel dat het mijn kind was." Ook Mina begon pas van haar kind te houden toen het 'mama' zei, naar haar lachte en zich tegen haar aan drukte als het bang was of zich pijn had gedaan. "Nu wil ik alles voor haar zijn: haar moeder, haar zus, haar vriendin. Ik wil haar beschermen. Maar ik weet niet hoe."
Zwakbegaafd Saha's moeder is zwakbegaafd. Ze trouwde met een man die negentien jaar ouder was dan zij, ze kregen twee kinderen. In 1994 kwamen er Servische soldaten op hun boerderij. Saha was tien, haar broertje elf. Ze waren erbij toen hun vader werd geslagen en met messen gestoken, hij overleed een paar dagen later aan zijn verwondingen. En ze waren erbij toen hun moeder werd verkracht. Een Serviër uit het dorp nam hen bij zich in huis. De moeder moest in zijn bed slapen, in ruil voor zijn bescherming. Begin 1995 vluchtte ze met haar kinderen naar Zenica. Ze was zwanger. Ze woonden in het opvanghuis van 'Medica Zenica'. Saha kon nauwelijks schrijven en alleen maar tot tien tellen, maar ze had geleerd hoe ze moest stelen om in leven te blijven. De psychologen zeiden tegen haar moeder dat het misschien beter was als ze haar baby zou afstaan voor adoptie. De vrouw kon ook niet voor haar twee oudere kinderen zorgen. Ze weigerde. "Het is mijn baby, ik heb het gebaard." Saha en haar broer zorgden voor het kind, hun moeder bemoeide zich er niet mee. Op een ochtend waren de moeder en de baby weg. 's Middags kwam de politie. In een ondiepe rivier in de stad was het lijkje van de baby gevonden. Getuigen hadden verteld dat de vrouw de baby in het water had gegooid. 's Avonds laat kwam ze terug. Ze had wonden aan haar benen, haar tenen en vingers waren bijna bevroren. Ze zei: "Gisteravond zag ik dat mijn kind dode ogen had. Ik wist dat ze de volgende ochtend dood zou zijn. Ze viel af, ze was ziek. Iedereen kon dat zien." De vrouw werd opgenomen op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis. Volgens de artsen was ze psychotisch geweest. Ze was paranoïde en agressief. De rechter noemde haar ontoerekeningsvatbaar, ze hoefde de gevangenis niet in. De vrouw kwam haar bed bijna niet meer uit, ze praatte niet meer tegen haar kinderen. Saha speelde nog maanden met de kleren en het speelgoed van de baby. En in de kamer van de psychologen las ze steeds hetzelfde boek, over bevallingen en baby's. Psycholoog Mirha Pojskic nam haar in behandeling. Doel van de therapie was dat Saha haar moeder zou 'vergeven'. Dat ze zou begrijpen dat die het niet met opzet had gedaan, dat ze ziek was. Pojskic ontdekte dat Saha bang was. Ze dacht dat zij nu ook door haar moeder zou worden vermoord. In een vraaggesprek voor de Bosnische televisie zei Saha een paar jaar geleden wat ze van de psycholoog had geleerd: haar moeder kon er niets aan doen dat ze de baby had gedood, haar moeder was ziek. Saha is nu zestien. Ze is klein en mager, ze mist een ondertand. Haar nagels lakt ze lichtblauw. Ze heeft geen therapie meer, en ze vertelt wat ze zo graag wil geloven: dat haar moeder is gestruikeld, dat het een ongeluk was. De verkrachte moslimvrouwen wonen nu bij hun familie, in vluchtelingenkampen of in huizen van gevluchte Serviërs. De organisaties in Zenica en Tuzla behandelen nu vooral vrouwen die door hun eigen man, vader of broers worden mishandeld of verkracht. Hulpverleners zeggen dat Bosnische mannen na de oorlog agressiever zijn geworden. Omdat ze ook getraumatiseerd zijn, of omdat ze geen werk hebben - economisch gaat het slecht met Bosnië - en te veel drinken. Nederlandse psychologen leggen hun Bosnische collega's nu ook uit hoe ze incestslachtoffers moeten begeleiden, en ze geven les in gezinstherapie. Saha's moeder komt nu, bijna vijf jaar na de dood van haar baby, weer buiten. En ze praat weer tegen haar kinderen. Psycholoog Mirha Pojskic: "Ze was onbereikbaar voor therapie, maar God heeft haar geholpen." Met Saha gaat het niet zo goed. Ze is opgehouden met school. Ze liep achter, ze zat in een klas met kinderen die vier of vijf jaar jonger waren dan zij, ze had er geen zin meer in. Hanka is opnieuw getrouwd. Met een man uit Zenica die al zes keer eerder was getrouwd en zes keer door zijn vrouw werd verlaten. Een dag na het gesprek voor dit artikel is ze met hem en haar twee kinderen naar de Verenigde Staten vertrokken. Illegaal. Safeta woonde de laatste jaren in een Servisch huis. De eigenaar komt nu terug, Safeta's nieuwe huis moet sneller klaar zijn dan ze dacht. De pedagoog van het weeshuis denkt dat ze haar zoontje Izmar nu ook sneller bij zich in huis zal nemen dan was afgesproken. "Ze is zijn moeder. Wij kunnen er niets tegen doen." Op de eerste schooldag, vorige week, had de leraar aan Mina's dochtertje gevraagd van wie ze meer hield, van haar vader of van haar moeder. "Mijn vader is dood", had het kind gezegd. Dat had haar moeder haar verteld. Mina had ook tegen haar gezegd: "Ik vertel je meer over hem als je wat groter bent. " Het meisje had er niet meer naar gevraagd. Mina is bang. In heel Bosnië keren moslims, Serviërs en Kroaten terug naar hun vroegere huizen. Ze weet niet wat ze doen zal, als ze op een dag een van de vijf Kroaten op straat ziet lopen. "Als ik morgen met mijn kind naar Tanzania kan verhuizen, dan doe ik het."
Twee namen van vrouwen zijn niet hun echte namen. Ze worden zo genoemd door hun vrienden of familie.
|
NRC Webpagina's 8 JULI 2000
|
Bovenkant pagina |
|