|
|
|
NIEUWSSELECTIE Trimbos Instituut
|
Elke Amsterdamse junk een eigen mentor
AMSTERDAM, 8 JUNI. Cliënt Ans van Schouwen (53) trekt achter een autobusje nog even diep aan haar cocaïnepijpje. "Buiten is toch lekkerder", zegt ze. Mentor Karen van Heek tikt haar op de schouders. "Kom op Ans. Doorlopen." Vandaag neemt Van Heek haar cliënt - voor de gelegenheid gekleed in haar "psychedelische pants" - praktisch aan de hand mee naar de gebruikersruimte op de Oudezijds Achterburgwal. Afgelopen twee maanden kreeg Ans van Schouwen zeven dijkverboden omdat ze op straat haar drugs gebruikte. Dat betekent elke keer een procesverbaal van 175 gulden en een verbod van acht uur om zich op de Wallen op te houden. Haar mentor regelde een plaats in een gebruikersruimte, maar in haar eentje zou Ans daar nooit zijn aangekomen. "Ik ben bang om afgewezen te worden." Het blijkt reuze mee te vallen. "Zó", zegt ze goedkeurend als de begeleider haar de huisregels heeft uitgelegd: niet spuiten, alleen maar roken en gratis koffie, thee, limonade en sandwiches. "Leuke ontvangst hè?" "Misschien heeft u er al twintig jaar of langer op gewacht, maar binnenkort gaat dan eindelijk het project Support van start." Zo werd het fenomeen van de mentor onlangs aangekondigd in Spuit 11, vakblad voor drugsgebruikers. "Een revolutie in hulpverleningsland, zo mogen we stellen. Voor het eerst in de Amsterdamse geschiedenis werken instellingen op het gebied van verslavingszorg, maatschappelijke opvang, sociale dienst, politie, justitie en belangbehartigers met elkaar samen. En daar kunt u profijt van hebben!" Agenten van bureau Warmoesstraat roepen al jaren op dat het toch niet de bedoeling kan zijn dat zíj zich moeten ontfermen over de vaak dakloze verslaafden met een psychiatrische aandoening. Agenten leurden eindeloos bij hulpverleningsinstellingen met de verslaafden die zij hadden opgepakt wegens overlast op straat. Maar de ene instelling hield zich alleen met verslaafden bezig en kon dus niets betekenen voor psychiatrische gevallen, de andere was bedoeld voor daklozen en liet dus weer geen verslaafden toe. "Iedereen speelde elkaar constant het balletje toe", zegt Jelle van Veen, algemeen adviseur bij de Amsterdamse politie. Verslaafden op hun beurt shopten bij de verschillende instellingen voor de beste hulp. "Dan zat iemand eerst bij het Leger des Heils om zijn schulden te laten saneren, en dan deed de Hulp voor Onbehuisden dat de volgende dag nog eens over." Jaar in jaar uit zien de agenten van de Warmoesstraat dezelfde gezichten. Ze kennen naam, toenaam en geboortedatum van bijna iedereen uit het hoofd. Er verandert niets. "Laat ik het zo zeggen", zegt wethouder Ter Horst. "In de praktijk zijn de hulpverleningsinstellingen het maatschappelijke probleem wat uit het oog verloren. En het maatschappelijk probleem is de overlast op straat." Als Ter Horst hulpverleners naar hun doelstelling vroeg, kreeg ze bijvoorbeeld als antwoord: harm reduction. "Moet iemand mij eens uitleggen wat dat dan is. "Onder het mom van privacybescherming en zelfbeschikkingsrecht bleven hulpverleners volgens Ter Horst ook veel te veel achter hun bureau zitten, terwijl de doorsnee verslaafde nu eenmaal niet uit zichzelf naar de dokter stapt. Hulpverleners zullen voortaan de straat op moeten. Ter Horst dwong de hulpverleningsinstellingen tot samenwerking en formuleerde voor elke verslaafde vijf doelstellingen: onderdak, uitkering, medische zorg, dagbesteding en een ruimte om beschermd drugs te gebruiken. Verslaafden moeten een contract ondertekenen om goed te keuren dat instellingen hun persoonsgegevens onderling uitwisselen."Wat ik heb gedaan is mbo-niveau", zegt Ter Horst, "maar het moet wel gebeuren". Het Supportproject is in januari van dit jaar begonnen en van de ruim vierhonderd zogenoemde extreem problematische personen (epp'ers) hebben er 258 inmiddels een mentor. Grootste probleem is vooralsnog het gebrek aan dagactiviteiten voor de verslaafden. Op een paar veegprojecten na is er nu weinig voor ze te doen, terwijl de verslaafden wel te kennen hebben gegeven graag iets om handen te hebben. "Dag Joey. Met mama. Van harte gefeliciteerd." Op het kantoor van haar mentor belt Ans van Schouwen haar zoon die die dag veertien jaar wordt. "Je houdt toch nog wel van mam hè? Je moet me nooit vergeten. Elke avond zeg ik je welterusten." Joey geeft haar het mobiele nummer van zijn oudere broer. Hem heeft Van Schouwen al twee jaar niet meer gesproken. "Zo, meneer doet deftig", zegt ze. "Hij heeft een mobiel." Met haar mentor erbij durft ze. "Hallo lieverd, met je moeder. Ik had gehoord dat je harddrugs aan het gebruiken was. Als je maar je koppie erbij houdt hè? Je kan me altijd bellen als er wat is." Als ze heeft neergelegd, slaat ze een hand voor haar mond. "Hij zei meteen: dag mama." "Als je een cliënt goed kent", zegt mentor Van Heek, "kun je ook beter interveniëren." "Het is de bedoeling dat we preventief gaan werken", zegt directeur J. Walburg van de Jellinek - die de leiding van het project heeft. "Zo kunnen we proberen een psychische crisis bij een cliënt te voorkomen." Maar dat hulpverleners de straat op gaan, is in de praktijk nog niet merkbaar, zegt agent Rob Hermans van bureau Warmoesstraat. "Ik heb ze hier nog niet gezien", zegt hij. "En niemand van mijn collega's." "Hulpverleners worstelen nog met de methodiek", geeft Jellinek-directeur Walburg toe. "Wat zeg je tegen een man onder de brug? Hallo, ik ben uw mentor?" Medewerkers van het Supportproject zijn vooralsnog alleen tijdens kantooruren te bereiken.
|
NRC Webpagina's 8 JUNI 2000
|
Bovenkant pagina |
|