U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 

  NIEUWSSELECTIE  
  KORT NIEUWS  
  RADIO & TELEVISIE  
  MEDIA  

S c h a k e l s
Informatie over Somalië

Somalië is uiteengevallen in talrijke clanstaatjes

De nomadische ziel


Stel: een Somaliër in La Paz wil iets vervoeren naar Qorijabley. Dan belt hij een neef in New York, die weer de volgende belt net zolang tot de waren zijn aangekomen. Clan, subclan, subsubclan - dat is de orde in Somaliland. Geen enkel land erkent het afgescheiden deel van Somalië, maar het is een eiland van rust in dat deel van Afrika.

QORIJABLEY - Nomaden trekken door het dorre landschap nabij de stad Qorijabley in Somaliland. De herders, die tweederde van de bevolking van het land uitmaken, vormen met hun ka melen, geiten, koeien en schapen de basis van de economie. 's Lands begroting bedraagt twaalf miljoen dollar. De overheid krijgt haar inkomsten door 3,5 dollar te heffen op elk geëxporteerd dier. (Foto Petterik Wiggers/HH)

Koert Lindijer

Lange mannen in sarongs verdringen zich rond een krakerige radio in het theehuis van Qorijabley in Somaliland. De oude heer Farah Yousef Ahmed, gezeten op een mat, luistert aandachtig. Hij bindt zijn blik aan de zwartgeblakerde balken van het plafond, alsof hij daar het nieuws vanuit Londen het best opvangt. Iedere dag rond deze tijd verlaat Farah zijn kraal en wandelt naar Qorijabley om naar het Somalische BBC-programma te luisteren. Een nomade verslindt nieuws. Na het bulletin - over gevechten, overvallen en hinderlagen - laten de mannen hun oren masseren door mooie woorden. De eigenaar van de theetent schuift een cassette in een recorder en de allitererende zinnen van een Somalische dichter vullen ritmisch de ruimte. 'Oh, Somaliërs, waarom kunnen jullie zo goed vernietigen, waarom bouwen jullie nooit op', peinst de gepijnigde poëet. Als het lange gedicht zijn einde heeft gevonden, blijft het stil in het theehuis. "Hoever is het lopen naar je kraal", verbreek ik het zwijgen. Ik heb met Farah afgesproken in Qorijabley, een smoezelig dorpje van tien lemen huisjes. Zijn ogen rollen achter zijn dikke brillenglazen. Hij zoekt naar de zin van deze vraag, wrijft over zijn kwijnende rode haren en antwoordt korzelig: "De afstand die één grazend schaap in één dag aflegt". Hij staat op, slaat zijn wandelstok over zijn twee schouders en hangt de polsen aan de uiteinden. We vertrekken en lopen in de richting van de ondergaande zon. Twee uur later ontwaar ik een flikkerend schijnsel in de duisternis. Farah klapt in de handen en een schelle vrouwenstem geeft antwoord. Onze komst is aangemeld. We gaan niet naar het kampvuur in de kraal, dat is het privé-domein van de familie. Misschien dragen de vrouwen niet fatsoenlijk hun hoofddoeken, hoe schunnig als ik hun haren zou aanschouwen! We begeven ons dus naar het gastenverblijf, een schoongeveegde plek met windafwerende acaciastruiken waar op matten duistere gedaantes discussiëren in hun krassende Somalische taal. "U bent welkom", spreekt een rijzige man. "Nederland verleende gastvrijheid aan Somalische vluchtelingen en met plezier doen we iets voor u terug." Iemand zet een wasteil met spaghetti in ons midden. Een jerrycan met water volgt om de handen te wassen, waarna iedereen in de brij begint te graaien. Als de bodem van de teil is bereikt leg ik zes bundeltjes qat op de mat, mijn bijdrage aan de rite van gastvrijheid. Het stimulerende qat houdt vrijwel iedere Somaliër in de ban, van president tot nomade, van krijgsheer tot militiestrijder. De als door elektrische energie aangedreven Somaliër bereikt pas een balans met een portie vers uit Ethiopië aangevoerde qat. Iedere dag, over grote afstanden, per vrachtauto aangeleverd door oorlogsgebied, of door overgeladen vliegtuigjes, iedere dag, altijd, in alle uithoeken van het uitgestrekte land, zal de Somaliër zijn verdovende 'groene salade' eten. Ex-president Siad Barre voerde er in 1977 zelfs een oorlog voor, toen zijn leger de qat-velden in de Ethiopische hooglanden poogde te veroveren. Qat maakt de tongen los. Tot vier uur in de ochtend zullen we praten, drinken en roken. Eerst willen de oudere mannen het over vroeger hebben, want toen was het gras groener en het vee gezonder. Farah herinnert zich hoe hoog het gras groeide en hoeveel melk de geiten en schapen gaven. "Het verschil tussen hemel en aarde", noemt hij het verleden, "we wisten niet wat te doen met de overtollige melk en gooiden het op de grond." Door overbegrazing en droogtes domineren nu naakte stenen het Somalische landschap, de nomade schraapt wat over is uit het grazige verleden van de savanne.

Bloedgeld

Maar veel bleef hetzelfde in Somalië. Britse en Italiaanse kolonialen, zwarte en witte vredessoldaten van de Verenigde Naties, hulpverleners en diplomaten - door de tijden heen ondervonden zij allen het: de Somaliër behoort tot het koppigste ras van Afrika. Niet alleen krijgshaftig net als iedere nomade, maar krijgslustig. Niet gebonden aan zijn stam, maar xenofobisch loyaal aan eigen clan, subclan, subsubclan en familieleden. De nomaden maken tweederde van alle Somaliërs uit, verbonden door familiebanden aan het derde deel. De nomadische ziel heeft absolute macht in deze uithoek van het continent.

Farah maakt een kampvuur. Vechten en veediefstal horen bij het nomadisme. De Somalische tradities bieden ruimte voor het voeren van oorlog en het maken van vrede. De diya, het bloedgeld, bezegelt het vredespact tussen clans. Wordt de diya niet betaald, dan trekt een vicieuze cirkel van geweld over het land waaraan geen supermacht een einde maken kan. De inzet bij nomadische oorlogen zijn vrouwen en kamelen. Farah spuugt een propje uitgekauwde qat uit en vertelt hoe hij zijn echtgenotes verkreeg. "We vielen de Ogadeni- clan aan. We hadden ze gewaarschuwd: vandaag melken jullie je kamelen, morgen zullen wij dat doen. Ongeveer achthonderd kamelen waren onze buit." De aanwezigen slaken kreetjes van bewondering, het vuur vlamt op. "Bij het wegvoeren van de beesten viel mijn oog op een prachtig ongetrouwd meisje", vervolgt Farah. Hij maakt een wiegend gebaar met zijn armen, alsof hij een baby liefkoost. "Een vrouw kost gemakkelijk vijftig kamelen. Dus stal ik haar."

Dat betrof zijn eerste echtgenote. Zijn tweede roofde hij later. Hij betaalde de berooide ouders een paar geiten, maar niet de bruidsschat. Kwamen de ouders niet in verzet tegen de roof van hun dochters? Stilte. Ik heb een domme vraag gesteld. Somaliërs zijn geïnjecteerd met een flinke dosis fatalisme. De ouders accepteerden het lot. Immers, de volgende keer zou hún clan de aanval openen. Zowel jong als oud rond het kampvuur beamen, zich hun echtgenotes met geweld te hebben toegeëigend. Voor wie deze Somalische gerechtigheid niet verstaat, blijft de werkelijkheid van dit wrede land gesloten.

Een rukwind slaat de vlammen op de grond en dreigt het vuur te doven. De Somalische natie ging ten onder aan de waanzin van zijn inwoners. De clanloyaliteit nam absurde vormen aan en vaagde weg wat in dit savanneland aan de twintigste eeuw deed denken. Farah herinnert zich de oorlog die in 1988 in het noordwesten begon als de zwaarste van zijn leven. Met de regelmaat van een tramlijn stegen de bommenwerpers op van het vliegveld bij de noordelijke stad Hargeisa om onmiddellijk, twee kilometer verder, hun last te werpen op wat eens de tweede stad van Somalië was. De aanleiding? De bewoners van Noordwest-Somalië, de voormalige Britse kolonie Somaliland, steunden de guerrillagroep, de Somalische Nationale Beweging (SNM). De oorzaak? De meeste bewoners van Somaliland behoren tot de Isaq-clan en de regering in het zuidelijke Mogadishu bestond uit leden van de Darod-clan. Na de verdrijving van Siad Barre in 1991 zakte Zuid-Somalië en de hoofdstad Mogadishu weg in een nooit meer gestopte burgeroorlog. Somalië als natie bestaat niet meer, uiteengevallen in talrijke clanstaatjes. Een VN- rapport refereerde onlangs aan Somalië als 'een diep zwart gat'. Somaliland, dat zich bij de onafhankelijkheid in 1960 bij de rest van Somalië had gevoegd, ging weer zijn eigen weg. In Somaliland begon op de puinhopen van de strijd tegen Barre de volgende oorlog, dit keer onderling tussen Isaq-subclans. Farah stapt uit de kleermakerszit en strekt zijn verstijfde benen. Hij verloor twee zonen in de tweede oorlog. "Nee, het was niet zo'n erge oorlog", zegt hij schamper. Waarom? Hij haalt de schouders op: "Het was een strijd tussen onze eigen clans."

De clanverbintenis is irrationeel en schakelt het denken uit. Een Somaliër noemt moeiteloos uit het hoofd zijn vijfentwintig voorvaderen op. Iedereen van zijn uitgebreide familie kent hij bij naam en hij weet tot welke clan en sub- en subsubclan hij behoort. In tijd van nood valt hij terug op zijn groep die voor hem zorgen zal. Zonder clanbescherming is hij een outcast. In de woestenij van woestijn en savanne geeft het nomadische systeem de familie en de subclan bescherming en schept een vorm van orde. In een natiestaat leidt het tot chauvinisme en nepotisme.

Somalilanders vielen terug op hun tradities die hadden bijgedragen tot de oorlog om een einde te maken aan de oorlog. Farah is een clanoudste en nam deel aan de vredesbesprekingen van de tweede oorlog. De jonge SNM-soldaten die bevrijding maar geen vrede brachten, werden tijdens maandenlange vredessessies opzij geschoven door de oude mannen met de lange rokken. "We waarschuwden de strijders: politici en krijgsheren misbruiken jullie", zegt Farah. Hij legt de verzoeningstechniek uit van de clanoudsten. Met de aanstichters van de gevechten praten ze nooit, die zetten ze buiten spel. Het is van belang nooit een partij de schuld te geven, dat haalt maar wonden open. Oorlog produceert alleen verliezers. "Wij oudsten praten bij bemiddeling nooit over de gevechten, wel over de vrede die we nastreven." De nieuwe orde in Somaliland is zuiver gebaseerd op clans. Het claninstinct is niet onverminderd destructief en primitief, er kleven ook positieve kanten aan. De bedrijven die investeren zijn clanondernemingen van de diaspora. Somaliërs in ballingsschap maken door het clannetwerk geld over naar huis. Stel, een Somaliër in La Paz wil een transfer uitvoeren naar zijn neef in Qorijabley. Hij belt een vertrouweling van zijn clan in New York aan wie hij het geld mondeling toezegt, die neemt weer contact op met een ander clanlid, tot iemand rond Qorijabley de opdracht krijgt het geld uit te betalen. Het hele systeem draait op basis van de clan en het werkt! Binnen vierentwintig uur is het geld ter plaatse, zonder betrokkenheid van enige bank. Ons kent ons. Jaarlijks bereikt Somaliland op deze wijze ongeveer driehonderd miljoen dollar. Iedereen rond het kampvuur heeft zijn portie qat opgekauwd. Vermoeid leggen we ons te ruste. Twee uur later kruip ik verblind door het eerste licht verkreukeld uit mijn slaapzak. De oudjes blijken al verdwenen. In het onderkomen van de kraal bezingen ze Allah, hun vrouwen melken de geiten en schapen. Er waait een harde wind, nog niet opgewarmd door de zon. In de middag nemen we afscheid. "Kom nog eens langs", zegt Farah als ik naar Hargeisa vertrek, "je weet me te vinden. Vraag naar Farah en mijn clan en subclan en je traceert me op de vlaktes." De clan als gele gids.

Oorlogsgruis

Somaliland verklaarde zichzelf in 1991 eenzijdig onafhankelijk van het door krijgsheren geterroriseerde zuiden, het kreeg een burgerregering met een parlement van wijze oudsten en een onafhankelijke rechtspraak. Geen enkel land erkent Somaliland. Het nationale gezag is nog fragiel en moet tachtig procent van zijn inkomsten uitgeven om de clanstrijders van de laatste oorlogsronde in te tomen. In het verder chaotische Somalië geldt Somaliland echter als eiland van rust en stabiliteit. Uit het oorlogsgruis herrees een nieuw Somaliland. Het is wonderbaarlijk wat in luttele jaren uit de grond werd gestampt, vrijwel zonder buitenlandse steun. Hargeisa, eens een mooie stad met een half miljoen inwoners, werd voor 95 procent vernietigd. De stad is smerig en nog vol puin, maar zij bruist weer. Eénderde van de huizen van Hargeisa, nu de hoofdstad van Somaliland, zijn herbouwd en bewoond, andere bewoners nestelden zich in nomadische onderkomens tussen de ruïnes. Hotels openden hun deuren, vijf telefoonbedrijven doen er zaken en Somaliërs richten zeven luchtvaartmaatschappijen op. De Somaliër is een goede zakenman. "Op eigen krachten werken we aan een nieuwe toekomst en vallen daarvoor terug op onze traditionele wijze van besluitvorming met consensus", zegt in Hargeisa de minister van Buitenlandse Zaken, Mahmoud Saleh Nour. Politieagenten en regeringssoldaten van Somaliland dragen uniformen en ontvangen rantsoenen. Maar de geweren zijn privé-bezit. Burgers dragen geen wapens en er vallen nauwelijks meer schoten. Juwelierswinkels doen hun zaken zonder lijfwachten, geldwisselaars zitten zonder bescherming omringd met stapels dollars op de straten. "We slaagden erin alle gewapende elementen in één veiligheidsapparaat onder te brengen", verklaart minister Mahmoud Saleh Nour trots, "we proberen de verloren generatie die alleen maar vechten en roven kent, weer op koers te krijgen."

In de werkkamer van president Ibrahim Egal in Hargeisa sieren de portretten van de meest befaamde clanleiders de muur. Toch romantiseert Egal de oude besluitvormingsstructuren die weer opgeld maken, niet. "Ja, het clansysteem heeft onze veiligheidsproblemen opgelost", beaamt de president. " Nu vormt de clan een obstakel voor de tweede fase. Het clansysteem kan niet tot democratie leiden." De regering liet een liberale grondwet schrijven met voorzieningen voor een meerpartijendemocratie. Erg overtuigend zijn die plannen niet. Niemand in Somaliland gelooft meer in een Westerse vorm van democratie. "Ik voorzie niet dat tijdens mijn leven gezonde politieke partijen zullen opereren", geeft opposant en ex-minister Mohamed Barood Ali een algeheel gevoel weer. "Ja, misschien komen er partijen maar op politieke doelstelling zullen ze niet geformeerd zijn."

Machtsmisbruik laat zich ook niet uitbannen in een op de clans gebaseerde machtsstructuur. "Egal manipuleert de clanoudsten", beschuldigt Barood de president. "Hij benoemde zelf de leden voor het parlement. Hij dacht konijnen te hebben gekozen, maar die veranderen nu in leeuwen." Egal ligt regelmatig overhoop met zijn benoemde parlement. Zijn tegenstanders noemen hem autoritair en dictatoriaal. Egal speelt de bal terug. "De clanleiders die mij als president aanwezen, dachten dat ik hun speelbal was", zo verdedigt hij zich. , ,Maar ik stelde me onafhankelijk op, daarom keren ze zich nu tegen mij." Een zwaardere beschuldiging betreft een geheim presidentieel fonds. Abdul Rahman Dualeh Mohamoud is gouverneur van de Centrale bank met een lange staat van dienst in Somalië en een reputatie niet corrupt te zijn. "Toen ik deze post accepteerde, eiste ik dat ik slechts twee woorden hoef te gebruiken: ja en nee", vertelt hij. "Ik moet de macht hebben nee te zeggen tegen de regering als ze geld wil maar er onvoldoende inkomsten zijn. Ja, dat maakt me een machtig man."

De werkelijke intentie wordt niet altijd door de tong overgebracht, zeggen Somaliërs. Volgens een goed ingelichte bron beschikt de gouverneur wel degelijk over meer dan ja en nee. "De overheid vangt jaarlijks van de 3,5 miljoen stuk geëxporteerd vee voor ieder beest 3,5 dollar van de veehandelaar", zegt hij. "De overheid wisselt de dollars tegen de vrije koers van 3.500 Somaliland shilling maar schrijft in de boeken dat het wisselde tegen de officiële koers van 1.500 shilling. Het verschil gaat naar een speciaal presidentieel fonds waarover Egal vrij beschikken kan en hij clan- en andere traditionele leiders omkoopt."

Doodgemolken

Somaliland kent vermoedelijke de meest liberale economie van Afrika zonder veel invloed van de overheid. Ministeries zijn gehuisvest in kleine onderkomens, soms nauwelijks groter dan een fietsenhok. De Somaliërs zien de natiestaat als een mislukking. Veertig jaar na de onafhankelijkheid is in Afrika de eerste verbintenis nog steeds aan stam, de clan, de regio, de uitgebreide familie. Afrikanen leerden de staat kennen als dominerend en lastig op zijn best, als uitbuiter en onderdrukker op zijn slechtst, als moordenaar op zijn ergst. Wat ons onderscheidt van andere Afrikanen is dat wij de staat en de hulporganisaties niet alleen uitmelken als onze Afrikaanse broeders, wij melken ze dood en laten geen druppel over, zegt men in Hargeisa. "Wij Somaliërs zijn intensief individueel ingesteld", zegt minister van Planning Ahmed Mohamed Silanyo. "Mede daarom laten we alles over aan de privé-sector. Bovendien, wat kunnen we doen met een jaarbegroting van twaalf miljoen dollar?"

De basis van de economie was en is het nomadisme. Somaliland telt ongeveer drie miljoen mensen, 10.442.443 geiten, 5.571.565 schapen, 5.454.590 kamelen en 2.787.226 koeien. Volgens de regeringsstatistieken. De regeringskrant heet Mandeq. Die naam heeft twee betekenissen: vrouwtjeskameel met veel melk en spirituele genoegdoening. "Allen stammen we af van het nomadenras", drukken ministers in Hargeisa het uit. Als enige regering in Afrika heeft het een minister voor nomadische aangelegenheden. Hij presenteert ambitieuze plannen, over hoe hij het land wil opdelen in door nomaden beheerde blokken. Een nomadische bestuursraad van clanoudsten moet de belangen van de herders en hun graasgronden behartigen. "Nomaden dienen zich vrij te kunnen verplaatsen, maar door de beperkingen wordt regulering wenselijk. Ik ben een nomadenzoon. Het nomadisme zit ons in het hart." Waaraan de minister voor Nomadische Zaken misnoegd toevoegt: "Landbouw levert toch niets op."

De economische toekomst wordt gebouwd op het nomadisme terwijl de nationale orde wordt hersteld op basis van de nomadische democratie. President Egal noemt daarom het nomadisme de ruggengraat van de economie. "De nomadische levenswijze behoort niet aan het verleden. We willen het herdersbestaan niet afschaffen, we willen het moderniseren en ons ontwikkelen tot een Afrikaanse tijger." In zijn visie rijdt de toekomstige nomade naast zijn kudde in een comfortabele Toyota Landcruiser en bezit een draagbare telefoon.

In de brandendhete havenplaats Berbera verlaten de beesten het land, als exportproduct. De schapen, geiten, koeien en kamelen hebben een nummer opgeschilderd gekregen, ze zijn handelswaar geworden. Ik tref Mohammed Ali Hassan in het beste restaurant aan het strand. Nou ja, het beste restaurant? Het strand? Het is een smerig etablissement met plastic tafels en stoelen, en het strand is een vuilnisbelt met krauwende kraaien en schijtende mannen. Mohammed is één van de grootste veehandelaren van Somaliland, net als zijn vader. Hij rijdt in een Toyota met geblindeerde glazen, twee lange antennes op de bumper en een draagbare telefoon aan het oor. Veehandelaren hebben macht in Somalië en macht laat zich omringen door geheimzinnigheid. Mohammed wil niet praten. Op iedere vraag volgt een droevige glimlach, waarna zijn blik op zijn dikke buik belandt.

Mohammed krijgt een portie spaghetti voorgezet. In de haven lopen in lange rijen de kamelen naar de loopplank, op weg naar het slachtmes in Saoedi-Arabië. Mohammed wast zijn handen. Met de kracht van een stofzuiger slurpt hij behendig de slingerende slierten van het bord. Bij eb zuigt het water het afval van het strand. Morgen breekt een nieuwe nomadische dag aan. Dan is het strand weer schoon en al het onooglijke vergeten.

NRC Webpagina's
3 DECEMBER 1999

Archief
Zaterdags Bijvoegsel


( a d v e r t e n t i e s )

Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) DECEMBER 1999