|
|
|
NIEUWSSELECTIE
|
De dagen van Pataxó-indianen zijn
geteld
CARAMUR
De tocht gaat langs cacaoplantages en nog eens plantages. Af een toe
schittert op de top van een heuvel de witgekalkte fazenda van een
van de grootgrondbezitters. Officieel behoort dit hele gebied toe aan de
indianen van de Pataxó-ha-ha-hae-stam. Een rechter in de hoofstad
heeft de grond - in totaal 56 duizend hectare - vijf jaar geleden
opnieuw aan de indianen toegewezen. Tussen de cacaobomen is echter geen
indiaan te bekennen.
'Verboden toegang', staat er aan het einde van de rit op een bordje.
'Beheer van het Ministerie van Jusitie'. Eindelijk het indianendorp.
Geen tevreden plaatje van schilderachtige hoofdmannen en bevallige
Pocahonta's, maar een afgekloven heuveltop met een paar houten hutjes.
Een modderpoel niet groter dan drie voetbalvelden, stevig omgordeld
door een haag prikkeldraad. Is dat hoe de grootste indianenstam die de
Portugezen bij de 'ontdekking' van Brazilië tegenkwamen nu leeft?
Chief Gerson draait de palmen van zijn handen naar boven. "De
landkwestie is het verhaal van ons volk", zegt de casique, de
leider van de Pataxó-indianen. Een vriendelijke man in een korte
broek en een versleten T-shirt. Rustig zit hij op zijn bank, waar aan
alle kanten de springveren uitsteken. Buiten de hut speelt zijn
dochtertje met een katapult, terwijl zijn oude moeder hoofdknikkend in
een schommelstoel zit. Op zijn schoot heeft Gerson een map vol
documenten en foto's. "Dit is de plek waar mijn neef in brand is
gestoken", wijst hij. Een foto van een zwartgeblakerde muur, ergens
tussen de hoge flats van de hoofdstad Brasilia. Een bosje bloemen geeft
de plek aan waar Galdino dos Santos (36) twee jaar geleden door een
aantal mannen met benzine werd overgoten en in brand gestoken.
'Vandalisme', noemde de rechter de lynchpartij. Een 'kwajongensstreek'
die niets te maken zou hebben met de landeisen van de Pataxó-
indianen.
"Toch vreemd", zegt de casique. "Als je bedenkt dat ik met mijn neef
Galdino net twee dagen daarvoor in Brasilia was aangekomen om met de
regering over onze landeisen te praten." Rommelend tussen de vergeelde
documenten recapituleert hij de geschiedenis van zijn volk.
Al in 1936, als er nieuwe Indianenwetten komen, krijgen de Pataxó
het gebied rond Caramurú toegewezen. Maar nog geen vier jaar
later, in 1940, wordt het gebied gekoloniseerd door de 'heren van de
cacao'. Machtige grootgrondbezitters maken van het gebied 'het hart van
de Braziliaanse cacao'. Gerson vraagt zijn moeder te vertellen wat dit
voor de indianen betekende: "Wie niet hard weg kon lopen, ging dood van
de kogels van de mannen met pistolen" , zegt de oude vrouw. "De blanken
verbrandden onze dorpen, en daarna moesten we zo leven dat niemand ons
als indiaan herkende."
Pas in de jaren zeventig komt er een einde aan de diaspora. Op
initiatief van een buitenlandse antropologe wordt het dorp
Caramarú gesticht. De Nationale Indianencommissie van de regering
- de Funai - komt, legt er een paar rollen prikkeldraad omheen, en
verklaart het tot 'reservaat'. Intussen schrijven lokale politici
illegale landtitels voor de cacao-baronnen uit. Pistoleros in dienst van
dezelfde landheren zorgen ervoor dat de indianen niet buiten hun
prikkeldraadomheining komen. Daarom zijn de 1.600 dorpelingen tot op de
dag van vandaag voor hun water, medicijnen en levensmiddelen totaal
afhankelijk van wat de Funai hen brengt. "En dat is niet veel", zegt
Gerson.
Het is de Funai die voor elke Indiaan moet beslissen waar hij mag wonen,
welke juridische stappen hij mag ondernemen en welke gezondheidsingrepen
hij mag doen. Wettelijk hebben indianen in Brazilië geen eigen
beslissingsbevoegdheid. "Wij als indianen hebben de status van
minderjarige", licht de casique toe. "Het is bedoeld om ons
beschermen", zegt Gerson. "Maar het probleem is dat ze ons niet
beschermen." De hoofdman speelt met zijn verentooi. "Want ook de Funai
heeft akkoorden met de heren van de cacao."
Die middag stappen we de hut binnen van Jusa Iranaivá. Een jonge
indianenvrouw met vijf kinderen. Ze is één van de 51
Pataxó-vrouwen die tijdens de laatste verkiezingscampagne werd
gesteriliseerd door het parlementslid Roland Lavigne. Over haar buik
loopt een rood lidteken van krakkemikkig aan elkaar genaaid vlees.
"Het was de tijd van de politiek", vertelt Jusa. "En de Funai bracht
mensen van die Roland mee naar het dorp. Die mensen zeiden: wil je niet
minder kinderen krijgen? Als je straks op dokter Roland stemt, dan helpt
hij je gratis minder kinderen te krijgen, zeiden ze. En ik zei: ja, ik
wil best minder kinderen." Op dat moment, vertelt Jusa, zag ze niet meer
hoe ze haar gezin in leven moest houden. De levensmiddelen van de Funai
waren al weken op. "Achter de rug van mijn man ben ik toen meegegaan
naar de kliniek van die Roland", vertelt Jusa. "Ik wist niet dat het
voor altijd was." Jusa wrijft door haar ogen.
Van voorbehoedsmiddelen had ze nooit gehoord. Pil, condoom, spiraaltje.
Het zijn begrippen waarvoor ze haar wenkbrauwen optrekt. "De Funai heeft
het nooit over dat soort dingen gehad." Toch hielpen enkele ambtenaren
van diezelfde Funai om de vrouwen per bus naar een van de privé-
klinieken van Roland Lavigne te vervoeren voor een onomkeerbare
sterelisatie. "Er waren daar heel veel vrouwen", beschrijft Jusa de
kliniek. "Ook veel blanke vrouwen." Het steriliseren ging aan de lopende
band. In groepen van drie werden de vrouwen de operatiekamer van Lavigne
binnengebracht, waarna ze met z'n tweeën op een bed moesten
bijkomen.
De volgende dag werd Jusa alweer per hobbelende bus teruggebracht naar
het reservaat. De vrouwen kregen geen pijnstillers, geen verdoving voor
hun hechtingen. Wel kregen ze een kaart met de foto en het kiesnummer
van Roland Lavigne in handen gedrukt. "Ik zal zijn kiesnummer nooit
vergeten", zegt Jusa. "Nummer 2125. Dat was wat we moesten stemmen." En
stemde ze ook? "Ja", zegt Jusa. "Zo was dat. Hij gaf de operatie, dus
wij moesten stemmen." Maar nu zou ze het niet meer doen, zegt ze. "Door
die dokter ben ik op mijn 28ste al als een grootmoeder."
Die avond brengt de casique nog een bezoek aan het graf van zijn neef
Galdino. Hij loopt langs een rij graven waarop wilde struiken groeien.
"Net als Galdino is geen van hen een natuurlijke dood gestorven", zegt
Gerson. De casique wijst naar één van de graven. "Daar
ligt het vorige stamhoofd." Vijf jaar geleden is hij door de pistoleros
gepakt. Met hun messen hebben ze hem zoveel sneden toegebracht "dat hij
uit elkaar is gevallen", zegt Gerson. Bij elk graf zijn er nieuwe
verhalen. Mannen die de nagels zijn uitgetrokken. Ogen uitgestoken, oren
afgesneden. Mannen die voor ze de genadekogel kregen door de pistoleros
zijn gecastreerd. "Zodra we over land praten doen ze deze dingen", zegt
Gerson. Maar de laatste paar jaar was het rustig. "En nu zorgen ze
opnieuw dat we met steeds minder zijn, door onze vrouwen te
steriliseren. Zodat er straks niemand overblijft om hun land op te
eisen."
|
NRC Webpagina's
16 OKTOBER 1999
|
Bovenkant pagina |