|
|
|
NIEUWSSELECTIE Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie
|
Van sinistere bedoelingen is geen sprake
Het is in de eerste plaats NRC Handelsblad dat aan deze suggestie heeft bijgedragen, door in de kop de term 'oorlogsverleden' te hanteren. In het huidige taalgebruik kan dat alleen iets sinisters aanduiden. In het interview wordt de inquisitoire toon consequent volgehouden: Van der Leeuws verklaringen worden 'nogal onwaarschijnlijk' en 'toch vreemd' genoemd, en de interviewer Frénk van der Linden blijft tot en met de laatste vraag Van der Leeuw aanspreken over lang ontbrekende 'bewijzen van uw onschuld'. Maar waar is de redelijke verdenking? Van der Linden laat na die te vermelden. Hij baseert zich op een anonieme getuige uit de derde hand, met een verhaal over de arrestatie van mensen die Van der Leeuw onderduik hebben verleend, dat nog geen schijn van een bewijs van laakbaarheid jegens Van der Leeuw bevat. Het stuk wordt nog onaangenamer, wanneer Van der Leeuw betiteld wordt als 'groot- inquisiteur', en Van der Linden zo de indruk wekt dat Van der Leeuw nu getroffen is door dezelfde zucht naar zuiverheid als waarmee hij zelf destijds Weinreb heeft achtervolgd. Nu NRC Handelsblad gisteren 'gerenommeerde historici' heeft gevraagd of zij het optreden van Van der Leeuw en het NIOD veroordelen, is het duidelijk dat het bericht van zaterdag meer is dan een halfbakken scoop in komkommertijd. Dit is karaktermoord. Het zou niet terecht zijn om deze vorm van berichtgeving uitsluitend te wijten aan balorigheid in vakantietijd. Als het gaat om de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog, kan er in elke maand van het jaar commotie optreden. Onlangs nog stonden de kranten vol over de biografe van Lou de Jong die van het NIOD onaanvaardbare beperkingen opgelegd zou hebben gekregen (wat niet zo was). Anderhalf jaar geleden hadden de kranten wekenlang als nieuws de 'ontdekking' van het Liro- archief, dat allang van voor naar achter was uitgepluisd, maar toch gepresenteerd werd als een grote historische vondst. En ook tijdens de debatten rond het werk van de Amerikaanse politicoloog Daniel Goldhagen ontstond in de Nederlandse pers de indruk alsof de Nederlandse historici van de Tweede Wereldoorlog de onaangename waarheden van de oorlog niet onder ogen willen zien. Dat verwijt treft met name het NIOD, dat ook nu weer wordt voorgesteld als een instelling die vooral oog heeft voor gevestigde belangen. Die slechte reputatie heeft het NIOD deels aan zichzelf te wijten. Sinds de oprichting heeft het instituut onderzoekscapaciteit ter beschikking gesteld voor de zuivering (prins Claus), of juist de ondermijning (Weinreb, Aantjes) van de reputatie van min of meer publieke figuren. Die rol is sinds de jaren zeventig in toenemende mate gekritiseerd. Maar sinds de jaren tachtig is daarin het nodige veranderd, met name ook onder de huidige directeur, die angstvallig de scheidslijn tracht te bewaken tussen historische en andersoortige oordelen. Getuige de huidige ophef blijkt het moeilijk anderen van dat onderscheid te overtuigen. De reden daarvan is om te beginnen dat het NIOD lange tijd semi-monopolist was in de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog. Nog steeds is daar het meeste archiefmateriaal te vinden, al zijn er nu steeds meer onderzoekers van de oorlog niet aan het NIOD gelieerd. Toch blijft ten onrechte de indruk bestaan, dat het NIOD als een poortwachter onderzoekers van al te heikele kwesties buiten de deur houdt. Er is nog een reden waarom in de geschiedschrijving van de oorlog steeds weer de verdenking ontstaat dat het historische 'establishment' de waarheid laat wijken voor het belang. Die reden is de discrepantie tussen verwachting en werkelijkheid van het historisch onderzoek. De oorlog zelf was een noodtoestand, die - in ieder geval retrospectief - riep om harde scheidslijnen tussen goed en fout, verzet en collaboratie. Lange tijd hebben historici die oordelen gegeven, maar om tal van redenen wordt in het recente historische onderzoek vooral de complexiteit van historische ontwikkelingen getoond. Daarmee is de behoefte aan scherpe oordelen niet verdwenen. Sterker nog: het uitblijven daarvan kan makkelijk uitgelegd worden als een teken van een kwaad geweten. Dat speelt ook in dit geval een rol. Wat we in het normale leven accepteren als een samenloop van omstandigheden, wordt in oorlogstijd geïnterpreteerd als gevolg van een sinistere bedoeling. En als historici dan toch geneigd zijn de vreemde samenloop van omstandigheden te accepteren, staan zij onmiddellijk onder de verdenking dat zij het kwaad niet onder ogen willen zien. Dat verwijt getuigt echter van een misvatting over de aard van het kwaad, dat meestal uitdrukking is, niet van een slechte inborst, maar van een gebrek aan inlevings- en oordeelsvermogen. Dr. Ido de Haan is verbonden aan de afdeling geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam.
Zie ook: 'De geschiedenis drukt als een steen op mijn borst' (24 juli 1999) (Zaterdags Bijvoegsel) |
NRC Webpagina's
27 JULI 1999
|
Bovenkant pagina |