|
|
|
NIEUWSSELECTIE Tweede Kamer
|
Daadkracht na ramp was onvoldoende
Door een onzer redacteuren
Het was voor het eerst sinds het begin van de openbare verhoren in januari dat de commissie ook politici aan de tand voelde over hun rol in de afwikkeling van de ramp. ,,Met de kennis van nu kun je zeggen dat er misschien meer had moeten worden gedaan'', zei oud-Kamerlid Y. van Rooy, die zich tussen 1994 en haar vertrek uit de Kamer in 1997 voor het CDA over het Bijlmerdossier ontfermde. ,,Terugkijkend kon het beter'', zei ook N. van 't Riet (D66). Beiden erkenden vaak te hebben gereageerd op mediaberichten in plaats van zelf het initiatief te nemen. P. Rosenmöller (GroenLinks) toonde zich verontwaardigd over de onvolledige informatie die de minister van Verkeer en Waterstaat, in het bijzonder A. Jorritsma, door de jaren heen had verstrekt over de lading. ,,De informatie van het kabinet aan de Kamer hoort volledig juist te zijn. Als dat niet gebeurt, verworden wij tot een detectivebureau en dat zijn we niet.''. Al voordat het rapport van de Raad voor de Luchtvaart in de Tweede Kamer werd behandeld, had Rosenmöller de houding van Jorritsma's voorganger H. Maij-Weggen getypeerd als: ,,Zo snel mogelijk een deksel op de pot''. De vier ondervraagde Kamerleden zeiden allen dat ze de stoffen zoals die vermeld stonden op de vrachtbrieven niet hadden kunnen beoordelen. Dat gold vooral DMMP, een grondstof voor het zenuwgas Sarin. Ze verklaarden dat het kabinet hen daaromtrent exact had moeten informeren. Zowel Van Rooy als Van 't Riet wees erop dat de nadruk in eerste instantie sterk had gelegen op het vaststellen van de oorzaak van het neerstorten van het El Al-vrachtvliegtuig. Wat de gezondheidsklachten betrof van mensen die op de plek waren geweest ten tijde van de ramp verwezen beiden naar een enquête onder artsen in 1994, waarin werd geconcludeerd dat er geen samenhang viel te ontdekken tussen dergelijke klachten en de Bijlmerramp. Pas later, zo zei Van 't Riet, had ze beseft dat het onderzoek van de GG en GD in Amsterdam naar de gezondheidsklachten maar zeer summier was geweest. Er was toen weer twijfel bij haar gerezen of nader onderzoek toch niet nodig was. Van Rooy herinnerde zich dat minister Borst (Volksgezondheid), zelf arts, nog in 1996 verzekerde dat er geen verband viel vast te stellen tussen de gezondheidsklachten en de ramp. ,,Wie ben ik dan om daar aan te twijfelen?'' Beiden verklaarden dat ze vaak voor het dilemma hadden gestaan of het dossier over de Bijlmerramp niet had moeten worden gesloten. ,,We zaten met de vraag: zien we nu spoken'', aldus Van 't Riet. Maar er waren zoveel vragen, waarop nog geen bevredigend antwoord was gegeven, dat ze met haar collega Van Gijzel (PvdA) een werkgroep oprichtte om de zaak nader uit te zoeken. Dat leidde uiteindelijk tot de parlementaire enquête. Van 't Riet omschreef het Bijlmerdossier zelfs als ,,een Van Gijzel- dossier'', omdat het PvdA-Kamerlid wegens zijn aanhoudende vragen sterk geassocieerd raakte met de kwestie. Ze zei het meestal eens met hem te zijn geweest, maar had zich gedistantieerd van Van Gijzels nauwe contacten met de toenmalige El Al-medewerker Plettenberg. Het VVD-Kamerlid W. Keur heeft zich in de afgelopen jaren verbaasd over zijn collega's. ,,Ik kon met de beste wil van de wereld niet begrijpen waarin mijn collega's steeds maar weer bewijzen vonden om door te gaan op dit dossier.'' Daarbij viel hem vooral Van Gijzel op, die naar zijn mening veel te suggestief bezig was over dit onderwerp. ,,Hij zag andere dingen dan ik zag.''
|
NRC Webpagina's
10 MAART 1999
( a d v e r t e n t i e s )
Domicilie, |
Bovenkant pagina |