|
|
|
|
Genderpsycholoog Peggy Cohen-Kettenis behandelt transseksuele kinderen
'Je richt schade aan door te wachten'
Bas Blokker Tegen het eind van het gesprek draait Peggy Cohen-Kettenis de rollen om. Als ik háár nou was? Tot dat moment had de hoogleraar genderontwikkeling in haar kamer in het Academisch Ziekenhuis Utrecht kalm en vastberaden gepraat over de beroering die ze ongewild heeft veroorzaakt. Vorige week vertelde ze in een vraaggesprek dat zij transseksuele pubers in aanmerking laat komen voor een klinische behandeling. Als klinisch psycholoog Cohen, in overleg met andere behandelaars, meent dat een adolescent - ,,meestal zestien jaar of ouder, soms vijftien, in één geval veertien jaar oud'' - werkelijk transseksueel is, kan die een geslachtsverandering ondergaan in het VU- ziekenhuis te Amsterdam. Ze had verteld hoe lang ze bezig is - ,,maanden, jaren'' - om tot die diagnose te komen. Hoe zorgvuldig ze andere mogelijke invloeden probeert te vinden die de gender-identiteitsstoornis (dat is de officiële term) kunnen hebben veroorzaakt. En hoelang ze ook degenen voor wie dan alleen de diagnose 'transseksueel' resteert, nog probeert met therapie het verlangen naar een ander lichaam uit het hoofd te praten. ,,Ik heb echt een ontmoedigingsbeleid, hoor.'' Maar ze had daarbij hartstochtelijk de tien vijftien gevallen per jaar verdedigd, waarin ze kinderen doorverwijst naar het VU- ziekenhuis. Daar krijgen ze, sinds kort, hormoonremmers die de puberteit als het ware even stilzetten, zodat het lichaam niet doorgroeit. Zo heeft Cohen meer tijd om haar diagnose nog harder te maken. Tussen de zestien en achttien jaar krijgen de jongeren cross-sexhormonen die de kenmerken van het andere geslacht alvast bevorderen. Na hun achttiende kunnen ze daadwerkelijk worden geopereerd. Als de geslachtsaanpassing op latere leeftijd geschiedt, heeft de transseksueel al definitief te veel kenmerken van het 'verkeerde' lichaam gekregen. Die blijven na behandeling ,,minder overtuigende'' mannen of vrouwen, zoals Cohen het uitdrukt. Ze zal het in haar voorbeelden steeds over 'jongen' hebben en over 'hij', want dat is misschien niet eens de grootste groep die zijzelf behandelt, maar wel de grootste groep die uiteindelijk van geslacht verandert. In Nederland is naar schatting 1 op de 10.000 mannen transseksueel en ongeveer 1 op de 30.000 vrouwen. Tot nog toe hebben zich bij de VU zo'n 2.000 mensen aangemeld voor een behandeling. ,,In de meeste culturen willen meer mannen vrouw worden dan omgekeerd. Je kunt er uit afleiden dat de mannelijke ontwikkeling problematischer is dan bij vrouwen. Een baby maakt geen onderscheid tussen zichzelf en de moeder, de primaire voedster. Meisjes kunnen dat lang volhouden, jongens moeten zich op een zeker moment deïdentificeren. Dat is een extra proces. Alsof er iets extra's nodig is om een man te worden.'' Als jeugdpsycholoog heeft ze eigenlijk de makkelijkste groep, zegt Cohen, die van de zogeheten 'primaire' transseksuelen: kinderen die van het allereerste begin een uitgesproken gevoel hebben. Jongens die altijd al een meisje hadden willen zijn. ,,Een heel consistent patroon, dat rond de puberteit even afzwakt en zo rond de veertien jaar weer urgent wordt. Dan krijgen ze een lichaam dat steeds minder gaat lijken op hoe zij zich voelen. Ze hebben het gevoel dat ze er voor aap bijlopen.'' En hoe weet u dat het dan om transseksualiteit gaat? ,,Er is een aantal gebieden waarop jongens en meisjes sterk verschillen: bijvoorbeeld voorkeur voor omgang met geslachtsgenoten, voorkeur voor bepaald soort speelgoed en kleding, activiteiten - jongens spelen bijvoorbeeld meer buiten, zijn drukker en stoeieriger. Als een kind op deze gebieden de voorkeuren vertoont die eigenlijk bij het andere geslacht horen, is dat al een aanwijzing. Als het ook nog eens lijdt onder die voorkeuren en moeite heeft met zijn eigen lichaam, is hoogstwaarschijnlijk sprake van transseksualiteit. '' Dat klinkt als de bevestiging van het traditionele rolpatroon: wie met poppen speelt, hoort eigenlijk een meisje te zijn. ,,In zekere zin is dat rolbevestigend, ja. We zorgen ervoor dat een vrouwelijk jongetje een vrouwenlichaam krijgt, terwijl we ze ook zouden kunnen zeggen: trek toch gewoon een jurk aan en speel met poppen.'' Is het niet buiten proporties dat de medische wetenschap zo'n zware ingreep doet bij jongeren die last hebben van een sociaal probleem? ,,Nee, want uiteindelijk is het geen sociaal probleem. Het rolpatroon van mannen en vrouwen in onze cultuur is maar één aspect van hun probleem. En jongetjes hebben daar in de groep onder de twaalf jaar veel meer last van dan meisjes. Die zien we op het spreekuur pas bij de puberteit, als hun lichaam verandert. ,,Maar hoe genuanceerd de maatschappij ook ooit zou gaan denken over het rolpatroon, en al zouden jongens in jurken nooit meer worden uitgescholden voor homo, dan nog zouden deze kinderen een identiteitsstoornis hebben. Dat gaat veel verder dan dat ze zich verkleden en met Barbies spelen. Ze willen lles wat een meisje heeft: het lichaam, de mogelijkheid tot reproductie.'' Beschouwt u een jongetje dat een meisje wil zijn als iemand die in het verkeerde lichaam is terechtgekomen? ,,Dat is zoals zij het zelf uitdrukken. Als je zegt: ik ben wat ik voel, ja, dan zitten ze in het verkeerde lichaam. Of je dat een fout noemt, hangt af van hoe je vindt dat de natuur in elkaar moet zitten. Het zou prettig zijn als de natuur zo in elkaar zat dat iedereen in het lichaam terechtkomt waarin hij of zij voelt dat-ie hoort. Maar ja, de natuur is de natuur. Als ik onze lieve heer was, zou ik iedereen gelukkig willen maken.'' Stel dat een ander soort ongelukkige puber op uw spreekuur komt: een meisje dat ziekelijk hongert. Zegt u dan ook: ik kan jou veilig helpen, bijvoorbeeld met liposuctie? ,,Dat vind ik een andere kwestie. Daar speelt de esthetiek een rol. Er is een essentieel verschil tussen identiteit en esthetiek.'' Bij transseksuelen gaat het toch ook om een uiterlijke verandering? ,,Maar niet uiterlijk in termen van mooi of lelijk. Een geslachtsverandering is niet voor de mooi, dat is voor een identiteitsgevoel. 'Dit ben ik niet', zeggen transseksuelen. ,,Ook transseksuelen worden psychotherapeutisch behandeld tot het echt niet anders kan. Pas als ik echt alles heb gedaan om te zien of hun wens kan worden opgeheven breekt het moment aan om de volgende stap te zetten.'' Want die vindt u zo vér gaand? ,,Ja. Een mens wordt lichamelijk ingrijpend veranderd en ze moeten hun hele leven hormonen blijven slikken. Bij pubers ga je ook pas over een klinische ingreep denken, als ze een eenduidig verhaal hebben. Soms weten ze heel zeker dat ze in een ander lichaam horen, soms niet.'' Wanneer weet u genoeg? ,,Ik zou het graag willen, maar er is geen meetinstrument waarlangs je de patiënt kunt leggen en zeggen: als het tot hier komt, is het transseksualiteit. Het is een waarschijnlijk- heidsdiagnose, waarbij je de waarschijnlijkheid zo groot mogelijk moet krijgen. Dat hangt af van de consequentie van het verhaal, de duur, de mate van lijden. Lijden is absoluut een criterium. Als je als blije travestiet kunt leven, prima. Waarom zou je je dan laten opereren?'' En dan stelt ze de vraag waarop ze, ondanks al haar zelfbewustheid, kennelijk toch een antwoord wil: ,,Als ú nou behandelaar zou zijn en u zou een jongen van vijftien of zestien bij u krijgen die een stabiele indruk maakt, die er verstandig over kan praten, die lang heeft nagedacht en soms zelfs al een aantal jaren in therapie is geweest. Zijn stem daalt, de baard groeit, en je weet, als je nog twee jaar wacht met opereren is het te laat, dan zal 'zij' er altijd mannelijk uit blijven zien. Zou ú dan wachten?''
En als het antwoord aarzelend blijft, dringt ze aan: ,,Je richt schade aan hè, door te wachten. Langdurige psychische schade. Het eerste beeld dat mensen hebben van transseksuelen is dat van de slechtgelukte vrouw. Bij wie je in één oogopslag ziet dat ze ooit man zijn geweest. Ze hebben een hoekige bouw, baardgroei, lage stem. Die tragiek kun je voorkomen door vroeg in te grijpen. '' U kunt ze mooier maken. ,,Ik kan ze vrouwelijker maken.'' Met dat argument zou je nog veel vroeger dan zestien jaar kunnen beginnen. De primaire transseksueel, zegt u, is eigenlijk al heel vroeg zo ver. ,,Dat is waar, maar ik heb een bepaalde periode nodig om mijn werk te kunnen doen.'' Dan zult u toch zeggen: met veertien jaar is het eigenlijk nog beter? ,,Als ik het heel zeker zou weten, ja.'' U weet het toch zeker? ,,Als ik genoeg tijd heb genomen, ja, dan kan het net zo goed.'' En twaalf jaar? ,,Nee, dan zijn ze nog niet in de puberteit. En je weet niet hoe ze daarop zullen reageren.'' De huidige generatie transseksuelen moet dus wachten tot in de puberteit hun problemen zich openbaren? ,,Dit is het beste wat we nu te bieden hebben. Dit is de laagste grens.''
De jeugd van een jongen in een meisjeslichaam
'Ik leefde met een foutje'
Cees Banning
Ik wou dat ik eerder was behandeld. Mijn puberteit was een ramp, er gebeurde iets met mijn lichaam wat ik niet wilde. Ik kreeg borsten. Met brede leren riemen snoerde ik ze in. De striemen stonden op mijn rug; onder mijn oksels had ik open wonden. Ik verging van de pijn, ik verminkte me, maar ze mochten niet groeien. Als ik naar de wc ging of ik keek in de spiegel moest ik kokhalzen en bij het douchen keek ik in de lucht. Ik wilde mijn lijf niet zien. Tijdens mijn puberteit heb ik vaak aan zelfmoord gedacht. Ik kocht een groot survival-kapmes en iedere passerende auto of trein leek een oplossing. Ik leefde met een foutje; een foutje van moeder natuur. Ik ben nooit een meisje geweest, ik was een jongen verpakt in een verkeerd lichaam. Ik ben katholiek opgevoed. Voordat ik ging slapen, vouwde ik mijn handen en vroeg onze lieve heer om een piemeltje; ik sloeg de dekens weg zodat God er makkelijker bij kon. Maar iedere morgen werd ik verdrietig wakker; geen piemeltje. Ik wou dat ik mijn jeugd kon vergeten. Mijn ouders zeiden 'je had een jongetje' moeten zijn. Ik klom in bomen, voetbalde, speelde met auto's. Maar als ze dat zeiden dacht ik altijd 'ik ben toch een jongen'. Een jongen met lang blond haar en schattige rokjes. Ik voelde me doodongelukkig en eenzaam; Rémi van 'Alleen op de wereld'. Totdat ik bij Sonja Barend een man hoorde vertellen over zijn ervaringen. Hij had het lichaam van een vrouw gehad, maar was een man. Toen hij over zijn jeugd vertelde, hoorde ik mijn verhaal. Die man was ik. Maar toen ik bevestiging zocht bij mijn ouders tikten ze op hun voorhoofd: 'die meid is niet helemaal goed'. Dat gooide de deur dicht; ze begrepen er niets van. Na de uitzending ben ik naar de bibliotheek gegaan en heb alle boeken die er over dit onderwerp waren stuk gelezen. Stiekem onder de dekens met een zaklantaarn. Op de middelbare school ging het slecht met mij. Ik kon niet meer en ik wilde niet meer. Zestien jaar lang was ik genegeerd, dus als ik dood zou zijn, zouden ze me ook niet missen. Ik bestond niet. Maar ik heb, achteraf bekeken, geluk gehad en bleef in leven. Toen kwam het moment waarop ik tegen mezelf zei 'ik besta, ik moet ermee verder, en ik ga ervoor knokken'. In de derde klas vertelde de biologieleraar over hermafrodieten. Na de les trok ik de stoute schoenen aan. Ik vertelde hem dat ik een jongen in een meisjeslichaam was. Zijn reactie zal ik nooit vergeten: 'Meen je dat nou, dat heb ik altijd al gedacht'. Hij was de eerste met wie ik erover kon praten. Toen is het balletje gaan rollen. Hij bracht me in contact met de schoolarts en die gaf mij het telefoonnummer van het Genderteam van het VU -ziekenhuis. We gingen toch met de klas naar Amsterdam dus dat kwam mooi uit. Terwijl mijn klasgenoten in het Rijksmuseum liepen en door de Kalverstraat wandelden, ging ik naar het VU -ziekenhuis. Ik sprak daar met mensen die ik eigenlijk niets hoefde uit te leggen. Ik was een van de velen. Het ziekenhuis bracht me in contact met de Utrechtse kinderpsychologe Peggy Cohen. Als zij het groene licht geeft, kom je in aanmerking voor de behandeling in het VU -ziekenhuis. Ik was zeventien en had eigenlijk toestemming van mijn ouders nodig, maar de VU verzuimde om mijn leeftijd door te geven. Ik zat in de wachtkamer van Peggy en was jaloers. Er waren kinderen die daar kwamen met hun ouders en broertjes en zusjes. Ik zat daar alleen; in het geniep. Mijn ouders mochten van niks weten. Het eerste gesprek met Peggy Cohen vergeet ik nooit meer. Ik had eigenlijk geen zin te praten met een of andere psycholoog; ik was toch niet gestoord of zo. Ze vroeg: 'ben je jaloers op de manier waarop je ouders met je broers omgaan?' Toen kon ik mij niet meer inhouden. Godverdomme, hoe wist ze dat en ik barstte in huilen uit. Daarna keek ik naar de gesprekken met haar uit; ik had iemand gevonden aan wie ik mijn ziel en zaligheid kon vertellen. In de periode dat ik eindexamen deed, kreeg ik een brief van Peggy met een uitnodiging om mijn ouders een keer mee te nemen. Het toeval wilde dat ik toen ook had gesolliciteerd bij de Marechaussee. Mijn moeder scheurde de brief van het ziekenhuis open, las heel snel en zei: 'Goh, je vader mag wel een dag vrij nemen voor je nieuwe baan.' Ik ging door de grond en rende naar mijn kamer. Ik kon het niet langer meer verzwijgen. Ik heb altijd veel geschreven. Brieven, dagboeken, gedichten. Boven het papier kon ik pas eerlijk zijn. Ik heb mijn moeder een stapeltje gegeven en zei: 'Mam, lees dit alsjeblieft'. Ik stapte op de fiets en reed naar school voor het examen Duits. Na het examen dorst ik niet naar huis. Normaal deed ik over de afstand twintig minuten, nu drie uur. Toen ik thuiskwam zei mijn moeder niets. Ik vond dat raar, maar ik dacht: ik begin er zelf ook maar niet over; misschien moet het even bezinken. 's Avonds zat ik huiswerk te maken op mijn kamer en ineens vliegt die deur open - een seconde later lag ik op de grond met mijn vader boven op me. Hij spuugde, schreeuwde als een bezetene en liet me alle hoeken van de kamer zien; zo werd er bij ons thuis 'gepraat'. Ik heb toen een paar weken niet thuis gewoond, maar ben toch weer teruggegaan. Als ik dit niet zou doen, zou ik nooit meer naar huis gaan. Ze zullen en moeten me accepteren zoals ik ben. Maar het was bar en boos hier; ik ben veel geslagen. Ik heb een keer met een groot survival-kapmes bij mijn vaders bed gestaan. 'Nu hak ik je kop er af.' Maar ik kon het niet. Het heeft lang geduurd, maar uiteindelijk ben ik geaccepteerd. Ook door mijn twee broertjes en twee zusjes. Maar als ze me meid noemen of manwijf dan ga ik nog steeds door het lint, dat is een open zenuw. Ik woon nog steeds thuis, maar ga binnenkort samenwonen met mijn vriendin. Mijn vader is geen prater; we spreken er nooit over. Mijn moeder wel; ze heeft vorig jaar gezegd dat ze het altijd wel heeft geweten. Toen brak er iets in mij. Ik werd onwijs kwaad. Waarom dan al dat geweld, je moet je kind toch verdedigen, helpen. Ik heb het mijn ouders wel vergeven, maar vergeten kan ik het nooit. Ik ben altijd in dit plaatsje blijven wonen. Mensen moeten me maar accepteren zoals ik ben. Oom en tantes zeiden vaak: 'denk toch aan je ouders'. En ik dan? Moet ik me wegcijferen voor de buurt? Ik ben toch niet gek, ze kunnen mijn rug op. Ik heb een hekel aan roddel en achterklap en heb respect voor mensen die naar mij toekomen en mij het hemd van het lijf vragen. Ze durven het bijna nooit te vragen, maar je merkt dat ze ook altijd willen weten hoe ik 'het' doe. En hoe 'het' er bij mij uitziet. Wel, ik ben honderd procent man; mijn piemel is iets kleiner dan het gemiddelde, maar hij functioneert optimaal. Dat vind ik; en dat vinden de vriendinnetjes die ik heb gehad. Mannen die dezelfde situatie hebben meegemaakt als ik laten hun piemel soms vergroten met bijvoorbeeld siliconen. Ik ben daar nog niet aan toe. Ik heb een paar operaties gehad waarbij mijn borsten en mijn baarmoeder zijn weggehaald; dat was een enorme opluchting. Met behulp van hormonen heb ik een natuurlijke piemel gekregen; alleen de testikels zijn protheses. Wat was ik trots toen ik voor de eerste keer tegen een boom kon plassen. De behandeling met hormonen viel erg mee; je krijgt ze voor het opheffen van de invloed van de aanwezige vrouwelijk hormonen en het creëren van mannelijke geslachtskenmerken. Dit gebeurt met testosteron. Mijn spierkracht nam toe en ik kreeg ook een baard. Ik trainde hard op de sportschool en leek op Schwarzenegger. Ik veranderde tot slot mijn naam. Mijn moeder zei 'hou toch je naam, het is ook een jongensnaam'. Maar ik zei: Mam, het is een naam van een persoon die nooit heeft bestaan.
|
NRC Webpagina's
16 JANUARI 1999
Domicilie, |
Bovenkant pagina |