|
|
|
NIEUWSSELECTIE
|
Los van de grond: Hoe burgers en boeren uit elkaar groeiden Paul Kuypers
Autonomie en isolement markeerde tot voor kort de positie van de landbouw. En ze bepaalden ook de betrekkingen tussen de landbouw en de maatschappij. Boerenproblemen werden in eigen kring besproken. De samenleving kreeg de rekening gepresenteerd en hield zich verder afzijdig. Zij betaalde die rekening gelaten, in de overtuiging dat distantie de beste garantie was om de toewijding van de landbouw aan het algemeen belang te verzekeren. Er was een vruchtbare symmetrie tussen de behoefte aan autarkie van de agrarische sector enerzijds en de maatschappelijke eis van een gegarandeerde voedselvoorziening anderzijds. De landbouw kon staat maken op een uitzonderlijke positie, omdat hij die garantie ongeclausuleerd kon bieden en omdat hij bovendien als een van de belangrijkste bronnen van het nationaal inkomen functioneerde. De natuurlijke orde van de achttiende-eeuwse fysiocraten heeft lang doorgewerkt in het nationale bewustzijn; zij vormt de belangrijkste verklaring voor de bijzondere positie van de landbouw in de nationale huishouding en voor de betrekkelijke onaantastbaarheid van de landbouwende bevolking. De Tweede Wereldoorlog heeft die positie nog versterkt. De sporen die de hongerwinter en de permanente voedselschaarste hadden achtergelaten, maakten de landbouw verantwoordelijk voor de nationale voedselvoorziening. Het sacrosancte karakter van die opdracht heeft de landbouw een bijna onschendbare legitimiteit verschaft, die nog steeds niet verdwenen is. Het is de landbouw bovendien gelukt om de vruchten van die uitzonderlijke positie te conserveren in een door de staat erkende publieke bedrijfsorganisatie; een model, dat het landbouwbeleid decennialang van de algemene politieke en maatschappelijke discussie heeft afgeschermd. Pas de laatste jaren beginnen er breuken in dit gesloten en geïsoleerde landbouwsysteem te ontstaan. Het Landbouwschap is opgeheven, de minister van Landbouw is een gewone burger, de landbouworganisaties zijn een deel van hun oude cliëntèle kwijtgeraakt en (wat het belangrijkste is) de landbouw zelf is in een crisis terechtgekomen. Die crisis is niet alleen van financiële aard, zoals in de jaren tachtig van de vorige eeuw, hij manifesteert zich ook op het gebied van de productie en productievoorwaarden. Het is bovendien een crisis, die ook de gemoederen buiten de landbouw bezighoudt. De vanzelfsprekendheid van de verhoudingen tussen boeren en burgers is verstoord. Burgers zijn zich met het reilen en zeilen van de landbouw gaan bemoeien. Zij hebben kritiek op de ongebreidelde staatssteun, op de kwaliteit van de agrarische producten, op de eenzijdige economische rationaliteit van de landbouw en op de dubieuze omgang met de natuurlijke hulpbronnen en de aantasting van het milieu. Lange tijd heeft de landbouw deze kritiek van zich af weten te houden. De autonomie van de sector hield nieuwsgierige buitenstaanders op een afstand, maar op een bepaald moment bleken de verbodsbepalingen niet meer te werken. De grote katalysator was de varkenspest in Brabant en de daaropvolgende massale liquidatie van zeugen en biggen. Vanaf dat moment is het niet meer goed gekomen tussen de boeren en de burgers. De strijd richt zich vooral tegen de bio-industrie, maar uiteindelijk is de gehele industriële landbouw in een kwade reuk komen te staan. De emoties van de burgers worden door schrijvers als Voskuil en Van Zomeren in de keurige banen van openbare oproepen aan bestuurders en volksvertegenwoordigers geleid, maar de argwaan heeft de vanzelfsprekendheid van het vroegere vertrouwen voorgoed verbroken. Het stilzwijgende contract tussen landbouw en samenleving is opgezegd. Hoe is het zover gekomen? In zijn boek Het lege land, een historische beschrijving van de ruimtelijke orde in Nederland in de periode 1798 tot 1848 betoogt Auke van der Woud, dat het lang geduurd heeft voordat de overheid ruimtelijke maatregelen nam om belemmering in de ontwikkeling van de landbouw weg te nemen. Pas na het midden van de vorige eeuw gaat de overheid zich actief met ruimtelijke problemen in het belang van de landbouw bezighouden. Pas dan beginnen ook de spanningen zichtbaar te worden tussen de (landbouw)productie en de omstandigheden, waaronder die productie plaatsheeft. Die spanningen nemen toe, wanneer de technologie en de rationaliteit van de bedrijfsvoering de bepalende factoren van het agrarisch bedrijf worden. Tot ver in de twintigste eeuw lukt het de landbouw om zijn productiefactoren en -omstandigheden zo te manipuleren, dat hij zijn expansie kan voortzetten. Sectoren als de tuinbouw en de intensieve veehouderij slagen er zelfs in zich los te maken van de grond, historisch gezien de meest elementaire productiefactor van de landbouw. Ook in de gevallen waar men niet zo ver gaat, heeft er toch een ingrijpende mutatie plaats van de grond en van de daarmee samenhangende componenten als natuur en landschap. Het is de paradox van de moderne landbouw, dat deze mutatie bij voortgaande rationalisering van de productie en de bedrijfsvoering op haar grenzen stuit. Die grenzen worden niet primair gemarkeerd door de eigenschappen van de materie, maar door de aanspraken en verlangens uit de samenleving. Het verzet tegen het instrumentele gebruik van natuur en landschap door de landbouw richt zich vooral op de beperkingen en de negatieve gevolgen die dit heeft voor andere gebruikers van dezelfde goederen. Het gaat daarbij niet alleen om negatieve effecten zoals stank en vervuiling, maar ook de kwaliteit en de verschijningsvorm van natuur en landschap. In allerlei toonaarden heeft de landbouw zich verzet tegen de kritiek op het rurale ontwikkelingsproces. De kern van het verzet ligt in de uitspraak, dat dit proces onontkoombaar was en dat de landbouw ten onder zou zijn gegaan als hij niet voor de modernisering had gekozen. Vermoedelijk is die uitspraak juist, niet in normatieve maar in evolutionaire zin. In abstracto had de landbouw wel een andere keuze kunnen doen, niet voor de 'cultuur van de vooruitgang', zoals de Britse schrijver John Berger dat noemt, maar voor de 'cultuur van het overleven'. Maar de samenleving had al gekozen voor de rechte lijn van de moderniteit, harde krachten van de economie en de technologie waren al onmetelijk veel sterker dan de zachte krachten van de humaniteit en de traditie. Met reden heeft de landbouw geopponeerd tegen de eenzijdige schuldigverklaring met betrekking tot de aantasting van natuur en landschap. Terecht is daarbij van agrarische zijde opgemerkt, dat andere ingrepen vaak meer schade veroorzaakt hebben dan de modernisering van de landbouw. Natuur en landschap hebben zoveel in zich opgenomen, dat de 'schuldigen' nauwelijks te traceren zijn, nog los van de vraag of het juist is om in die termen over de verandering van het landschap te spreken. De eenvormigheid en de vormloosheid van het moderne landschap zijn volgens de Franse filosoof Michel Serres het gevolg van het verdwijnen van de overgangen en de contrasten in het landschap. Het landschap wordt volgens hem niet meer gekenmerkt door de geheimzinnige verhouding tussen openheid en geslotenheid. Het ordeningsprincipe dat de inrichting van het landschap bepaalt is dat van de lineariteit, de cartesiaanse methode van de 'rechte weg'. Doelgerichtheid en rechtlijnigheid zijn de beginselen, die het moderne handelen bepalen. De rationaliteit op het niveau van het gebied, zorgt voor irrationaliteit op het niveau van het geheel. ,,In de fysieke ruimte leidt die merkwaardige combinatie van rationaliteit en irrationaliteit tot enkelvoudige structuren, waarin het labyrint van de beslotenheid en de lokale verscheidenheid wordt opgeheven.'' In een maatschappelijke diagnose heeft het geen zin om met de vinger te wijzen. In een wereld, waar de horizon dichtbij ligt, waar mensen zich nauwelijks verplaatsen en waar de leefwijze en de productievorm direct aan de grond gebonden is, zal de ruimte andere contouren aannemen dan in een wereld, waar de grenzen voortdurend verschuiven en waarin de abstracte lijnen van de grote mondiale bewegingen het beeld bepalen. In zo'n wereld zijn de grond en de natuur niet langer de primaire materie, die ze in die eerste wereld waren. Ze zijn opgenomen in de circuits en de ketens, waarin de productie en de uitwisseling van goederen georganiseerd is. Zo gezien is er geen reden om de landbouw alleen aansprakelijk te stellen voor wat 'de aantasting van de ruimte' wordt genoemd. Die uitdrukking is trouwens niet of maar ten dele juist. De geometrie van de moderne ruimte is geen afwijking maar een logisch gevolg van de inrichtingsprincipes, die het moderne wereldbeeld bepalen. Wie zich zorgen maakt over de eenvormigheid en de onherbergzaamheid van de ruimte doet er goed aan alle invloeden, die die ruimte maken tot wat zij is, in zijn beschouwing te betrekken: de moderne artefacten van snelwegen en verkeerspleinen, distributieketens, productie- en vervoerssystemen, winkelgebieden, (nieuwe) natuurprojecten, shopping malls, tapijtsteden en natuurlijk ook de agrarische productievormen. De rationalisering van het grondgebruik en de geometrische behandeling van de ruimte zijn lange tijd gezien als de silhouetten van de vooruitgang. De schaarse protesten tegen de euforie van de 'rechte lijn' kwamen van vlindervangers, vogelbeschermers en natuurliefhebbers. De grote gemeente van bouwers, ondernemers en projectontwikkelaars was echter niet geïmponeerd door hun verzet en liet hen met genoegen de onbruikbare marge van bos en hei. De afgelopen jaren is die situatie drastisch veranderd. Natuur en landschap zijn uit de schaduw van de dominante ontwikkelingsideologie gekomen. Ze hebben een breed draagvlak in de samenleving gekregen en ze worden meegewogen bij de grote bouw- en infrastructuurprojecten. Een organisatie als de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten is niet langer een asiel voor natuurvrienden, maar een beweging, die in brede kring erkenning vindt voor haar ruimtelijke aanspraken. Deze verandering wordt ingegeven door een veranderde houding van het publiek. In alle geledingen van de samenleving is men anders gaan denken over de waarde van natuur en landschap. In vaktermen spreekt men over een nieuw ecologisch bewustzijn. Dat bewustzijn is nieuw, het berust op een wijziging in de ervaring en de oriëntatie van mensen. De Franse onderzoekers Hervieu en Viard wijzen er in hun boek Au bonheur des campagnes op, dat het ecologisch bewustzijn juist een onderdeel is van de stedelijke cultuur, waarin het platteland 'zich manifesteert als het landschap van onze dromen en fantasieën, als een ruimte voor onze individuele ontwikkeling'. Landschap en cultuur worden opgenomen in de stedelijke beschaving. Er is sprake van een ,,bezetting van de niet-urbane ruimte door de stad; een bezetting die zich afspeelt op twee niveaus, het niveau van de verbeelding en het niveau van het 'concrete' (het buiten-wonen, de gîtes muraux en de chambres d' hôtes en de voorkeur voor regionale producten). ,,Het gaat hier niet om een kleurrijke toets in het bestaan van de moderne burger of om een vorm van nostalgie of religieuze zingeving. Die elementen spelen ongetwijfeld een rol, maar zij zijn slechts uitingsvormen van een nieuwe stedelijke levenswijze, die 'ontsnapt aan het territoir van de stad van gisteren en zich verspreidt over een 'ensemble' van plaatsen en landschappen buiten de erkende stedelijke ruimte.'' De enorme belangstelling voor het boek van Geert Mak over Jorwerd in een hoofdzakelijk stedelijke lezerskring, lijkt de bevindingen van Hervieu en Viard te bevestigen. Sommige critici hebben het succes van Jorwerd toegeschreven aan de stedelijke dorpsromantiek van de auteur, maar zij vergeten dat Mak zijn boek alleen kon schrijven, omdat hij de dorpse bestaanswijze niet als een singulier en exotisch verschijnsel ziet, maar als een herkenbaar en begeerbaar deel van de stedelijke cultuur. Dit nieuwe stedelijk bewustzijn vindt zijn pendant in wat men een 'agrarische ecologie' zou kunnen noemen. In de wereld van boeren voltrekt zich momenteel een transformatieproces, waarin de geldende opvattingen over de agrarische productiewijze ter discussie worden gesteld. Voor veel boeren gaat het om een crisis in hun bestaan. Meer dan anderen in de maatschappij worden zij geconfronteerd met de grenzen van de vooruitgang. Buitenstaanders merken daar niet veel van. Zij zien alleen de erupties, die dat proces af en toe veroorzaakt. Zij weten echter weinig van de dilemma's waarmee de moderne landbouw wordt geconfronteerd en zij hebben weinig zicht op de vernieuwing, die zich in die sector voltrekt. Nergens is het streven naar innovatie echter groter dan in de wereld van de landbouw. In een essay van een onafhankelijke groep Europese deskundigen (de 'Groupe de Bruges') wordt de vernieuwing vanuit drie gezichtspunten beschreven. Het gaat in de eerste plaats om een ander opvatting over de markt, waarbij de landbouw geïntegreerd is in de logica van de markt, maar tegelijkertijd de rechten van de samenleving en de omgeving respecteert. Het gaat in de tweede plaats om een nieuw sociaal contract, om nieuwe verbintenissen tussen markt, staat en samenleving. En ten slotte gaat het om een nieuwe ecologie, een context, waarin de belangen van natuur en landschap niet langer ondergeschikt worden gemaakt aan de agrarische productiewijze. De utopie van de Brugse groep is een landbouw, die voedsel en ander materiële goederen produceert, maar die tegelijktijd optreedt als de producent van 'immateriële' diensten, zoals harmonieuze landschappen, een levende en gevarieerde natuur, zuiver water en een beschermde omgeving. In onnavolgbaar Frans wordt de boer van de toekomst le gestionaire du vivant genoemd. De Nederlandse retoriek is wat bescheidener. De aanhef van een nieuw plan van de Westelijke land- en tuinbouworganisatie (WLTO) kwalificeert de nieuwe landman als een 'groene ondernemer'. Die benaming verwijst naar het alternatieve vocabulaire van de biologische landbouw. Sinds de introductie van het 'groene poldermodel' heeft 'groen' een wat officiëlere klank. Het groene ondernemerschap uit het Hollandse plan past volledig in het profiel van de toekomstige agrarische bedrijvigheid in het pamflet van de 'Groupe de Bruges'. De ommekeer, die de WLTO bepleit, is gericht op een nieuwe 'license to produce', een nieuwe opdracht, waarin de landbouwproductie en de zorg voor natuur en landschap als gelijkwaardige componenten met elkaar worden verbonden. Natuur en landschap worden in het plan gezien als wezenlijke bestaansvoorwaarden voor alle burgers in een gebied, dat gekenmerkt wordt door een hoge dynamiek en een alzijdige verstedelijking. Het revolutionaire van het WLTO-plan is dat het de groene ruimte onttrekt aan de hegemonie van de landbouw. Het breekt met de eenzijdige economische rationaliteit van de agrarische productiewijze en het plaatst de landbouw in een nieuwe ecologische en sociaal-economische context. Het plan beoogt niet alleen een vernieuwing van de agrarische productie maar ook een doorbraak in de maatschappelijke positie van de landbouw. Niet voor niets wordt er gesproken over een nieuw contract tussen de landbouw en de samenleving. Organisaties als de WLTO leefden tot voor kort in een hardnekkig isolement. Zij waren de grote steunpunten van het groene front en hadden weinig binding met de rest van de samenleving. Het WLTO-plan reikt verder dan de alternatieve of kleinschalige landbouw. Het combineert de verworvenheden van de alternatieve productie met de technologie van de moderne bedrijfsvoering. Het ziet boeren als een ecologische activiteit; een bezigheid, waarin het telen van gewassen, het fokken van koeien en varkens en het produceren van melk even belangrijk zijn als het beheer van natuur en landschap. In tegenstelling tot de huidige agrarische bedrijfsvoering is het groene ondernemen niet op de anonieme markt van de agribusiness gericht, maar op de behoeften van de consument in een regionale markt; het zoekt naar nieuwe distributiesystemen tussen stad en platteland en het probeert aansluiting te vinden bij de vraag van de consument naar 'natuurlijke' streekeigen producten. Het denken over de toekomstige inrichting van de Randstad wordt tot nu toe voornamelijk bepaald door urbane gezichtspunten. Het rurale gebied wordt voornamelijk gezien als een tussenruimte of een uitloopgebied van de steden. In het metropolitane debat gaat het in hoofdzaak om het zoeken naar alternatieven voor het geldende stadsmodel, om hoogwaardige stedelijke concentratie in plaats van de uitdrukkingsloze suburbane spreiding. Een andere visie op het platteland zou daarin heel goed passen, maar heeft in het debat tot op heden weinig aandacht gekregen. Wanneer men de verwevenheid van stad en platteland in West-Nederland serieus neemt, is er echter alle reden om de nieuwe ecologie van het platteland met het metropolitane denken te verbinden. Op die manier kan er (zoals de planologen dat uitdrukken) een geheel nieuwe dimensionering van de ruimte ontstaan. Vanuit de landbouw gezien gaat het hier om een nieuw type landhervorming. Volgens de Wageningse hoogleraar rurale sociologie Jan-Douwe van der Ploeg, is die niet gericht op 'een reorganisatie van eigendoms- en bezitsverhoudingen' (de traditionele betekenis van een landhervormingsprogramma), maar op de '(her)afstemming van agrarische productieprocessen op sociale en ecologische behoeften'. Het perspectief van die nieuwe landinrichting is volgens Van der Ploeg een 'doorgaande verduurzaming en een hechte verankering in bijzondere relaties tussen boerderij en markten'. Natuur en landschap worden in deze visie niet langer gezien als instrumenten in een voortschrijdend agrarisch moderniseringsproces. Ze zijn ook niet de wijkplaats voor het vermaak en de recreatie van de stedeling en ze gelden evenmin als de absolute onaantastbare waarden van de diepte-ecologen. De geprojecteerde landhervorming relativeert al deze gezichtspunten, zij dwingt tot een fundamentele herprofilering van het platteland. De eenzijdigheid van het bestaande landschap wordt doorbroken. De overgangen vloeiender, de agrarische productie wordt een deel van het landschap. Monoculturen van alleen maar glas en weiland bepalen niet langer het beeld. Dat beeld wordt aantrekkelijker, het krijgt iets terug van het oude, Hollandse landschap. De landbouw zelf wordt gevarieerder, andere teelten, een veelheid aan bedrijfs- en productievormen en een afwisseling van groot- en kleinschaligheid. De natuur vertakt zich over het hele platteland en dringt ook door in de randen van de stad, waardoor de verbindingen tussen stad en platteland organischer en vanzelfsprekender worden. De eenzijdige macht van de landbouw maakt plaats voor nieuwe vormen van beheer en zeggenschap, waarin steden, dorpen, natuurbeschermingsorganisaties en milieucoöperaties zich in nieuwe, onverwachte coalities met de landbouw verbinden. Het rurale strijdtoneel is complex en onoverzichtelijk geworden. Het wordt gemarkeerd door de claims van de nieuwe-natuur-gelovigen, de verkavelaars van het vrije wonen, de oude en de nieuwe agrariërs en de uitbaters van vermaak en toerisme. Oernatuur en vertrutting liggen dicht bij elkaar. Zij zijn de weerspiegeling van een vals heimwee naar de ongereptheid en de vrijheid van de natuur. Het platteland wordt niet alleen bedreigd door deze combinatie van religieuze en commerciële verlangens, het dreigt ook de dupe te worden van de grote infrastructurele projecten, die momenteel op de landelijke politieke agenda staan. Die projecten maken deel uit van een visie, die haaks staat op het perspectief van een nieuwe ecologie van stad en platteland. Als het westen van Nederland niet meer is dan een logistiek knooppunt van vervoer en distributie, dan is de sociaal-geografische ruimte niet meer dan het willekeurig substraat van een aantal grote infrastructuurprojecten. In 'Nederland distributieland' is te weinig plaats voor een nieuwe en geïnspireerde ontwikkeling van de stedelijke ruimte in de randstad. Een landhervormingsplan past niet in de logistiek van de distributie, het voegt zich niet naar de schematiek van de grote projecten. Het heeft een andere allure, het volgt de traditie van de 'grote Nederlandse werken', zoals de drooglegging, de inpoldering en de kustbescherming. Het stoelt op dezelfde behoefte om te overleven en om de dreiging van de omstandigheden het hoofd te bieden. Het vraagt dezelfde hardnekkigheid en dezelfde creativiteit in het benutten van de specifieke kwaliteiten, waarover dit land beschikt. Dat zijn land en water, nog steeds dezelfde elementen als in het verleden, maar in een andere context; de complexe structuren van een metropolitane ruimte.
|
NRC Webpagina's
4 JULI 1998
Domicilie, voor wie zich vestigt in het buitenland. |
Bovenkant pagina |