|
|
|
|
Aziatisch wonder blijkt slagveld voor rijk en arm; Een
jaar na de Azie-crisis
Door onze correspondenten
SINGAPORE/TOKIO/PEKING/JAKARTA, 4 JULI. Vlak bij het kantoor van de Thaise miljardair Chatri Sophonpanich in het centrum van Bangkok lopen talloze werklozen te bedelen om een paar baht voor een bakje rijst. Bedelaars die de economische crisis moesten bekopen met het verlies van hun baan. Oud-directeuren van failliete bedrijven staan op straat noodle-soep te verkopen of rijden als taxi-chauffeur door de stad. Binnen, hoog boven het drukke verkeer in de Thaise hoofdstad heeft Chatri Sophonpanich zo zijn eigen problemen. Ruim een jaar geleden bedroeg het vermogen van de bankier nog 2,2 miljard Amerikaanse dollar. Na een jaar waarin de aandelenkoersen op de beurs van Bangkok en de waarde van de Thaise baht naar historische diepten zijn gedaald, heeft hij minder dan een miljard dollar over. Chatri Sophonpanich heeft dan ook stevig moeten inboeten op zijn in Azië zo belangrijke status: hij verdween uit de mondiale miljardairs top-100 van het Amerikaanse weekblad Forbes. Nog negen andere Thaise miljardairs zijn intussen gedegradeerd tot miljonairs. De Forbes top-100 biedt een aardig beeld van het slagveld dat de afgelopen maanden is aangericht onder Azië's best bedeelden. Volgens het tijdschrift daalde het vermogen van de in mei vertrokken Indonesische president Soeharto van 16 miljard naar vier miljard dollar, verloor de machtige Maleisische suikerkoning Robert Kuok een derde van zijn geld (hij heeft nu nog 'slechts' 4,7 miljard dollar over) en moest Singapore's meest succesvolle zakenman Kwek Leng Beng, de topman van de Hong Leong groep die drie jaar geleden nog wereldfaam verwierf door het Plaza hotel in New York over te nemen van Donald Trump, de crisis bekopen met een vermogensdaling van 5,8 miljard tot 2,8 miljard dollar. Eén troost: zij staan nog steeds in de top-100, die fier wordt aangevoerd door Microsoftbaas Bill Gates met 51 miljard dollar. Overal in Azië worden steeds meer de gevolgen zichtbaar van de crisis die een jaar geleden in Thailand begon. Ook in Zuid-Korea is de werkloosheid fors gestegen en werknemers hebben hun salarissen soms met tientallen procenten zien dalen. Veel jonge Koreanen die in het buitenland studeerden hebben moeten terugkeren naar hun land, omdat hun ouders niet langer de kosten konden dragen. Sommige Zuid-Koreaanse jongeren zoeken nu nieuwe uitdagingen. Dodelijke motorongevallen beginnen een normaal verschijnsel te worden in het nachtleven van de hoofdstad Seoel. Groepen jongens begeven zich 's nachts op motoren als spookrijdende kamikaze-piloten in het verkeer, omdat de zin van een aangepast bestaan niet meer vanzelfsprekend is. pagina 19: Japan kan voorbeeld nemen aan doortastendheid Zuid-Korea Japan ziet momenteel zijn werkloosheid stijgen tot naoorlogse recordniveau's en het einde lijkt nog niet in zicht. Volgens ingewijden kan de werkloosheid als gevolg van noodzakelijke herstructureringen in het bedrijfsleven oplopen tot zo'n tien procent, ongekend hoog voor Japan waar men aan slechts zo'n twee procent gewend is. Vorige maand liet de Wereldbank weten dat in Indonesië 20 miljoen mensen hun baan zullen verliezen. Het tempo en de effectiviteit van de crisisaanpak hangt in de verschillende landen niet alleen af van de economische omstandigheden. Politieke ontwikkelingen spelen een niet minder belangrijke rol. Het ingrijpendst zijn de maatregelen in Thailand, Zuid-Korea, en Indonesië, de drie landen die via het IMF hulppakketten van in totaal meer dan honderd miljard dollar ontvangen. De Thaise bevolking reageert vooralsnog redelijk voorbeeldig. Op een paar protesten na, van boze, steeds armere boeren uit de provincie, bleef het rustig in de hoofdstad. ,,Thailand gaat door een van de allerzwaarste crises uit zijn geschiedenis, maar desondanks eisen de mensen geen extra maatregelen buiten de wet om'', zei Abhisit Vejjajiva, een van de ministers in het kabinet van premier Chuan Leekpai vorige maand in Asiaweek. ,,Dat tekent de kracht en de puurheid van ons democratisch systeem.'' In Thailand zullen er de komende weken en maanden dus geen taferelen te zien zijn zoals in Jakarta medio mei. De Thais vochten zes jaar geleden voor hun rechten. Toen, in het voorjaar van 1992, sloeg het leger hard in op ongewapende betogers die zich verzetten tegen de aanwijzing van generaal Suchinda Krapayoon tot premier. De machtige koning Bhumibol greep in en stuurde het leger terug naar de kazernes. De gebeurtenissen in mei 1992 gaven de aanzet tot politieke hervorming in Thailand. Later dat jaar werd Chuan Leekpai, leider van de Democratische partij, tot de nieuwe premier gekozen. De veranderingen kostten tijd. Pas zes jaar later, met Chuan Leekpai wederom als premier na twee uiterst ineffectieve regeringsleiders tussen 1995 en eind 1997, heeft Thailand een grote stap gezet in zijn politieke hervorming en is er eindelijk een nieuwe constitutie. Zuid-Korea krijgt de meeste lof voor de crisisaanpak. De Amerikaanse minister van Financiën, Robert Rubin, zei deze week in Seoel goedkeurend: ,,Het meest in het oog springt de brede erkenning van de fundamentele problemen en van de noodzaak van hervorming en herstructurering.'' Zuid-Korea heeft het geluk dat juist na het begin van de crisis een nieuwe president aan de macht kwam, Kim Dae-jung, die voorstander is van een liberaler beleid en als president ook werkelijk de macht heeft om dat beleid ten uitvoer te brengen. Tevens is Kim een politicus die zelf jarenlang oppositie heeft gevoerd tegen autocratische regeringen en daarom autoriteit heeft bij de militante vakbeweging. Een structureel probleem van de Zuid-Koreaanse economie was de nauwe band tussen bedrijfsleven en politiek. Daardoor was geld alleen beschikbaar voor intimi van de leiders van het land die zich bovendien op markten begaven waar de regering investeringen wilde zien. Zuid-Korea bedreef 'staatsgeleid kapitalisme'. In zekere zin heeft deze staatsleiding nog steeds plaats maar dan met het omgekeerde resultaat. Kim's regering heeft de afgelopen maand het doodsvonnis uitgeschreven voor 55 bedrijven die de overheid niet langer als levensvatbaar ziet. Met dit besluit heeft Kim de aanval ingezet tegen de chaebol, de Koreaanse conglomeraten van mammoetformaat met bekende namen als Hyundai, Samsung en Daewoo. Kim's regering voltrekt het doodsvonnis door de banken nu te verbieden nog langer geld te lenen aan bedrijven op zijn lijst. Sinds het begin van Kim's regering in februari is de situatie voor de Koreaanse bevolking alleen maar verslechterd. Maar Kim is direct de confrontatie aan gegaan met zijn bevolking via bijvoorbeeld discussies met gewone burgers voor de landelijke televisiecamera's. Kim won vervolgens een maand geleden lokale verkiezingen. Anderzijds mag Kim zich wellicht gelukkig prijzen met een bevolking die economische ontwikkeling nog altijd als een soort oorlogsinspanning ziet, zoals bleek uit de goud-inzameling eind vorig jaar om de dollar-reserves van het land aan te vullen. Zuid-Korea heeft in het verleden zijn economie grotendeels gemodelleerd naar buurland Japan. Maar Japan kan nu een voorbeeld nemen aan Zuid-Korea als het gaat om doortastendheid en public relations. Japan wordt al jaren bedolven onder klachten over gebrek aan politieke initiatieven. Afgelopen voorjaar baarde een anonieme ambtenaar van het Japanse ministerie van Financiën opzien met de publicatie van een roman over de huidige financiële perikelen. En de auteur heeft geen glansrol weggelegd voor zijn bazen: de politici. De minister van Financiën wordt geportretteerd als een brave kluns die tamelijk willoos de weinigzeggende teksten van zijn ambtenaren in het parlement voorleest. Een absurd scenario? Politiek zwaargewicht Seiroku Kajiyama zei onlangs op televisie dat hij tijdens zijn periode als kabinetssecretaris in de periode 1996-1997 geen idee had dat het probleem van de 'slechte leningen' in de financiële sector zo ernstig is. Volgens Kajiyama was zelfs premier Hashimoto, nota bene voormalig minister van Financiën, niet op de hoogte. Volgens Kajiyama hield Financiën simpelweg een slot op de dossierkast. Volgens een Japanse econoom heeft de belangrijkste stimuleringsmaatregel die de regering kan nemen dan ook niets te maken met consumptie, investeringen of andere zaken waar cijfers en geld aan te pas komen: ,,Herstel van het vertrouwen in de regering'', zo antwoordde hij onlangs in een enqûete van het weekblad Toyo Keizai. Het merendeel van de economen gaf echter toch de prioriteit aan de oplossing van de 'slechte leningen'. De oorzaak van deze slechte leningen ligt niet in de Azië-crisis, maar in de binnenlandse 'luchtbeleconomie' van vooral speculatie in onroerend goed, die rond 1990 uiteenspatte. Het Japanse probleem heeft een verlammend effect op de eigen financiële sector en dus ook op de activiteiten die Japan kan ondernemen om de overige Aziatische landen te helpen. Daarnaast ziet de industrie een daling van de export richting Azië, dat tot dusver de helft van de Japanse export opneemt. Zoals de ambtenaar in zijn roman de minister geruststellende woorden liet spreken, zo verkondigde de huidige minister van Financiën tot voor kort nog dat er geen faillissementen meer zouden komen van grote banken. Deze week echter heeft de regering, naar het voorbeeld van de Amerikaanse aanpak van de spaarbankencrisis in de jaren tachtig, met 'overbruggingsbanken' een wettelijk kader geschapen om de boedel van failliete banken over te nemen. Japan lijkt eindelijk op weg lijkt naar een oplossing van een al acht jaar slepend probleem. Indonesië leeft in geleende tijd van geleend geld, een jaar na het uitbreken van de monetaire crisis. Een belangrijke reden is dat deze meer dan tweehonderd miljoen inwoners tellende natie tegelijkertijd te kampen had met een politieke crisis, uitmondend op 21 mei in het aftreden van president Soeharto na 32 jaar van autocratisch bestuur. De zware val van de roepia in een jaar van 2.400 voor een Amerikaanse dollar naar 15.000 voor een dollar is verwoestend voor de economie. Veel bedrijven hebben grote leningen in dollars die ze onmogelijk meer kunnen terugbetalen. Krediet wordt nauwelijks meer verleend, de economie is grotendeels tot stilstand gekomen en verwacht wordt een contractie van ten minste tien procent, bij een inflatie die kan oplopen tot honderd procent. Wie bij de haven van Jakarta, Tanjung Priok, het zeegat kiest, ziet welhaast de ganse Indonesische koopvaardijvloot werkloos dobberen op de rede. De Bank Indonesia (centrale bank) tracht door verhoging van de rente mensen ertoe te bewegen hun roepia's op de bank te zetten zodat de munt schaars wordt en de waarde toeneemt. Maar deze 'liquidity squeeze' werkt alleen als mensen voldoende vertrouwen hebben in het banksysteem en dat is allang niet meer het geval. Tegenover de hoge rente op spaargeld staat dat bedrijven zijn genoodzaakt rente tot tachtig procent te betalen op geleend geld. Dat maakt het afsluiten van nieuwe leningen onmogelijk. Toen de waarde van de roepia ten opzichte van de dollar vorig jaar oktober belandde op ongeveer 3.600, riep de Indonesische regering de hulp in van het IMF. De gedachte daarachter was, behalve het loskrijgen van grote leningen ter ondersteuning van de economie, voornamelijk het herstellen van het vertrouwen van internationale investeerders en banken. Ook deze stap had echter, achteraf gezien, averechtse gevolgen. Het IMF stelde aan het hulppakket van 43 miljard strikte voorwaarden op het terrein van het transparant maken van de economie. In de praktijk kwam dat neer op het afschaffen van in Indonesië gebruikelijke praktijken van corruptie, nepotisme, vriendjespolitiek en handjeklap die vooral ten bate waren van de president, zijn familie en zakenvrienden. Het gevolg was dat de Indonesische regering maatregelen traineerde en halfhartig of in het geheel niet uitvoerde. In reactie daarop keerde het Fonds geen geld meer uit. Inmiddels is onlangs met de nieuwe regering-Habibie een vierde akkoord gesloten. De zogeheten 'anti-KKN campagne, gericht tegen Korupsi, Kolusi dan Nepotisme ofwel corruptie, handjeklap en nepotisme, won veel meer terrein sinds het aftreden van Soeharto. Deze week nog trok een reeks ex-ministers en zakenvrienden van Soeharto zich terug uit het Volkscongres, formeel het hoogste democratische orgaan van het land. Ook op lokaal niveau worden bestuurders gedwongen af te treden of staan zij onder druk om dat te doen op beschuldiging van corruptie. Ondertussen gaat de 'grote' corruptie gewoon verder. Oud-minister van Financiën Mar'ie Muhammad verklaarde vorige week tijdens een forumdiscussie dat er bijvoorbeeld in de sfeer van aanbestedingen voor grote projecten nog veel geld onder tafel verdwijnt. Deze voortgaande corruptie maar vooral ook de voortdurende politieke onzekerheid zorgt ervoor dat banken en internationale investeerders de stand van zaken in Indonesië met argusogen volgen. Habibie is immers wel in het zadel gehesen maar velen beschouwen hem als een erfgenaam van de Nieuwe Orde van Soeharto. Ongerustheid is er ook over de mogelijkheid van toenemende arbeidsonrust in Indonesië. Onder het regime van de Nieuwe Orde bestond er slechts een officieel toegelaten vakbond, de FSPSI, die gedienstig uitvoerde wat Jakarta beval. Sinds kort echter heeft de Indonesische regering de beperkingen op het oprichten van vakbonden opgeheven. De crisis in Zuidoost-Azië heeft niet geleid tot vijandige reacties jegens het Westen, ondanks de gekwetste trots na de succesvolle jaren van het Aziatische economische wonder. Alleen de 72-jarige Maleisische premier Mahathir heeft het over Westers 'kolonialisme' dat Azië bedreigt met overnames door buitenlandse bedrijven. Eerder beschuldigde Mahathir de ,,joodse'' speculant George Soros ervan zijn land te gronde te willen richten. Maar Mahathir is een uitzondering in Zuidoost-Azië. Zo veegde de Zuid-Koreaanse president Kim Dae Jung de vloer aan met de zogenoemde 'Aziatische waarden', die volgens Kim slechts een voorwendsel waren om autoritaire regimes in het zadel te houden. Waar Mahathir weinig moet hebben van overnames door buitenlandse bedrijven in Maleisië, heeft de Aziatische crisis elders in de regio juist geleid tot het openstellen van de markt voor meer directe buitenlandse investeringen. De achterliggende gedachte is niet alleen dat levensvatbare Aziatische bedrijven overeind kunnen blijven, maar ook dat een meer transparante op Westerse leest geschoeide bedrijfscultuur ontstaat. Westerse bedrijven snuffelen naar koopjes. In Thailand is vooral de zieltogende financiële sector in trek. ABN AMRO nam eerder dit jaar al een meerderheidsaandeel in de middelgrote Bank of Asia. Maar in praktijk blijken de kansen voor buitenlandse banken nog verre van ideaal. Sommige banken zijn wel goedkoop, maar gaan gebukt onder enorme schulden. De meest treffende illustratie van de misère is de prijs van vier beursgenoteerde banken die inmiddels even duur zijn als een ei: vijf baht. In Zuid-Korea is de wetgeving zodanig versoepeld, dat buitenlandse belangen beter mogelijk zijn. In Indonesië blijft het klimaat voor buitenlandse bedrijven om te herinvesteren in Indonesië onguur door de onzekerheid op politiek en sociaal terrein. In Japan zijn hervormingen in gang gezet, die buitenlandse deelnemingen gemakkelijker moeten maken. Het Japanse bedrijfsleven zelf, vooral via de spreekbuis van de Japanse industrie Keidanren heeft om deze deregulering geroepen. Ook het Economisch Planbureau van de overheid voegde zich, twee jaar geleden, in het in dit koor. Het duidelijkst is de ontwikkeling nu in de financiële sector. Banken dienden in Japan nimmer om de spaarder veel rente te laten zien of om zelf grote winsten te boeken, maar slechts om zo goedkoop mogelijk kapitaal te verschaffen aan de industrie tijdens de naoorlogse wederopbouw. Met de groeiende internationalisering van het geldwezen verloren de banken echter terrein aan de winstgevendere concurrentie en stond Tokio op het punt een tweederangs markt te worden. De regering besloot in navolging van Londen tot een Big Bang. Buitenlandse banken storten zich nu agressief op Japan waar een gigantische kluif ligt te wachten: 1.200 biljoen yen (17.600 miljard gulden) aan spaargeld van particulieren. Stuk voor stuk zijn Japanse banken op zoek naar samenwerking met een buitenlandse partner om de noodzakelijke know-how van het moderne geldwezen te verkrijgen. Bij deze know-how hoort opening van zaken in de financiële huishouding van banken en bedrijven. Engelse termen als transparency, accountability en corporate governance hebben inmiddels - onvertaald - hun weg gevonden in de Japanse media. De crisis in Azië heeft China binnen korte tijd de reputatie bezorgd van een land dat zich verantwoordelijk voelt voor het wel en wee in de regio. Dat is een reputatie die de regering in Peking zich maar al te graag wenst, vooral omdat zij de afgelopen jaren geobsedeerd is geraakt door de gedachte dat het wordt buitengesloten van een volwaardige plaats op het politiek en economisch wereldtoneel. Maar de nieuwe rol van China als hoeder van de regionale economische stabiliteit - het was op aandringen van China dat de Verenigde Staten samen met Japan vorige maand besloten de val van de Japanse munt te breken - is eerder het gevolg van een samenloop van omstandigheden dan van een weloverwogen economische strategie. De beslissing de Chinese munt niet te devalueren - waarmee China de lof van de wereld ten deel is gevallen - is vooral gevoed door overwegingen van eigen belang. China heeft overigens enkele jaren terug al flink gedevalueerd. Volgens critici is die aanpassing door China destijds zelfs de wortel van de huidige crisis geweest. Economen hebben er op gewezen dat een nieuwe devaluatie China meer slecht dan goed doet. Een flink deel van de Chinese export, met een afzet overwegend in Azië, bestaat uit geïmporteerde componenten en is niet gebaat bij een devaluatie. Bovendien is het aantal Chinese producten dat overlapt met exportproducten uit andere landen in Azië niet zo groot als sommige economen hebben doen voorkomen. Laat staan met een land als Japan, dat er nota bene door China van is beticht dat het met de geldontwaarding de Chinese economie ontwricht. Volgens critici is China uit geweest op het aanwijzen van een zondebok voor het geval het alsnog zou besluiten te devalueren. Chinese economen hebben vastgesteld dat de acht procent economische groei die China dit jaar had hopen te bereiken op meer dan een procent na niet zal worden gehaald. Dat heeft ook implicaties voor de voortgang van het economische hervormingsbeleid van China's premier Zhu Rongji. Zhu, die is belast met de aanpak van de Chinese economie, beschikt volgens Chinese economen niet meer over de steun die hij in maart, toen hij werd aangesteld, nog had. Zijn doortastende, maar spijkerharde saneringsbeleid heeft vele vijanden gecreëerd, vooral onder Chinese arbeiders. Zo veel is zeker: voor de Zuidoost-Aziatische landen is de crisis nog lang niet over. ,,De hoop, de verwachting dat de situatie hier binnen zes maanden tot een jaar weer normaal is, is niet langer realistisch'', zei premier Chuan Leekpai vorige maand. En Japan is er nog niet met de oplossing van de financiële problemen. Zo zijn herstructureringen in autosector onontkoombaar. Volgens deskundigen zullen grote producenten als Nissan en Mitsubishi niet in staat zijn onafhankelijk te overleven. De vooraanstaande Japanse consultant Keiichi Ohmae noemde in een recent artikel in de Washington Post een bedrag van zo'n 4.000 miljard gulden aan schulden die het Japanse bedrijfsleven uiteindelijk niet zal kunnen afbetalen. Hij geeft als voorbeeld informele garanties die bedrijven tijdens de 'luchtbel' gaven voor leningen van dochterondernemingen. Sommigen weigeren nu die informele garanties te honoreren. Het bedrag dat Ohmae noemt is viermaal het bedrag aan 'slechte leningen' die banken volgens het ministerie van Financiën in portefeuille hebben. Premier Goh van Singapore, een economisch sterk land dat niettemin ook forse klappen kreeg, sprak eind vorige maand de vrees uit voor een verdere daling van de Japanse yen. ,,Dan komt er een tweede golf van devaluaties en een nieuwe fase in de crisis kan dan niet meer worden uitgesloten.''
Zie ook:
|
NRC Webpagina's
|
Bovenkant pagina |