M E D I A
|
NIEUWSSELECTIE
|
'Combat', televisieserie over de landmacht
Leger wint televisieslag
door Raymond van den Boogaard
Er is een gapende kloof tussen de ideologie en de praktijk van het militair bedrijf - zeker in Nederland. ,,De minister had beloofd dat er geen slachtoffers zouden vallen'', riep de moeder uit in het toneelstuk Srebrenica van Guus Vleugel en Ton Vorstenbosch, waarin het weinig heroïsche optreden van 'onze jongens' bij de verdediging van een Bosnische humanitaire enclave aan de kaak werd gesteld. De schrijvers van het stuk waren vol verontwaardiging over het versagen van de Nederlandse militairen. Het ware logisch geweest wanneer zij, in het licht van het falen van Nederlandse militairen, hadden gepleit voor meer daadkracht en vechtlust en het nemen van meer risico's ten aanzien van soldatenlevens. Maar daarvan in hun stuk geen spoor. De schildering van de militair in Srebrenica was de in Nederland gebruikelijke: een beklagenswaardige figuur (i.c. een instabiele puber), des te onsympathieker omdat hij voor het militair bedrijf enthousiasme aan de dag legt. Niet alleen is het imago van de Nederlandse militair dat van een Jan Salie, hij moet dat ook blijven. Anders wordt hij een engerd, een uitslover of - opperste belediging - een militarist. Op die manier wordt het natuurlijk nooit iets met de Nederlandse krijgshaftigheid. Pleidooien voor een andere beeldvorming zijn zeer zeldzaam en altijd afkomstig van marginale denkers. Max Blokzijl bijvoorbeeld, die in zijn in 1942 verschenen mémoires meende dat 'wij journalisten de handen ineen behoorden te slaan in den strijd tegen al die sukkels en slappelingen die (-) de legergedachte afbreuk doen..''. Blokzijl is, wegens het geheel van zijn overtuigingen, na de Bevrijding in 1945 gefusilleerd. De makers van de nieuwe televisieserie Combat, gecoproduceerd door de Koninklijke Landmacht, lopen dan ook op eieren. Hun opdracht is jongeren ertoe aan te zetten een carrière als beroepsmilitair te overwegen - de problemen bij de recrutering schijnen nogal nijpend te zijn. Maar dat is niet goed mogelijk zonder daarbij een waarderend beeld te geven van het werk van de strijdkrachten in het algemeen, en aan het militair bedrijf een zekere intrinsieke waarde toe te kennen. Daar ligt het probleem: zulke waardering geldt als militarisme, en daar willen Nederlanders over het algemeen weinig van hebben. Aan een zekere waardering voor het militair bedrijf valt tegenwoordig echter nauwelijks te ontkomen, als je er geen voorstander van bent de Nederlandse strijdkrachten te ontbinden. Aan de oude gedachte van het leger als noodzakelijk kwaad in verband met de landsverdediging is immers iedere grond ontvallen. De Rus, die vroeger beoosten de Elbe dreigend onze richting uitloerde, is heden ten dage nog slechts een zaak voor de vreemdelingenpolitie.
Nut Niet de landsverdediging is dus nog de bestaansgrond van het Nederlandse leger, maar de inzet van Nederlandse militairen in landen en conflicten waarmee we op het eerste gezicht niet zo veel te maken hebben, als een wereldwijde veldwachtersmacht waarvan nut noch effectiviteit tot op heden overtuigend werden aangetoond. Deze fundamentele onzekerheid komt bij de vele andere ongerijmdheden, die het Nederlandse militair bedrijf al sinds mensenheugenis kenmerken: dat militairen zich oefenen in het plegen van moord, terwijl deze activiteit op geen enkel ander maatschappelijk terrein wordt bevorderd bijvoorbeeld. Of dat beroepsmilitairen, die bij een gewapend conflict een gerede kans maken te sneuvelen, zo'n carrière meestal kiezen uit verlangen naar vastigheid in de vorm van een ambtenarenstatus. En dat Nederland te klein is om, als het er op aan komt, erg veel militair gewicht in de schaal te leggen. Het is alleszins begrijpelijk dat het militair-politieke establishment van Nederland, in het licht van zoveel ongerijmdheden, besloten heeft aan althans één paradox een einde te maken: het vér van de werkelijkheid verwijderde leerstuk dat op iedere Nederlandse man in principe een weerbaarheidsverplichting rust. Deze gedachte, de ideologische basis voor de dienstplicht, was nooit meer dan een fictie. Al in de vorige eeuw zorgde een fenomeen als het remplaçantenstelsel ervoor dat de dienstplicht in feite alleen rustte op de minder-vermogenden. In de afgelopen decennia was er van nog veel subtielere, volstrekt informele selectiecriteria sprake. Je moest wel over een zeldzaam gebrek aan sociale vaardigheid en opportunisme beschikken, en erg veel pech hebben, als je nog in dienst ging. Het moet voor de dramaturgen van de Nederlandse Koninklijke Landmacht geen eenvoudige opdracht zijn geweest om een serie te verzinnen die in een maatschappij, zo wars van het leger als de onze, enige positief-propagandistische waarde heeft. De eerste aflevering van Combat heeft laten zien dat we hen niet moeten onderschatten. Propaganda moet, om werkzaam te zijn, aansluiten bij in de bevolking levende percepties, hoe ver die misschien ook verwijderd zijn van de beeldvorming die de propagandist beoogt. Het heeft geen zin op de televisie de Nederlandse strijdkrachten te portretteren als een goed-geoliede, competente organisatie vol hooggemotiveerd personeel, die zich in de waardering van het Nederlandse volk mag verheugen - de kijker zou honend wegzappen. Dus beginnen de makers van de serie bij de maatschappelijke afwijzing van het leger. De allereerste scène van Combat: een employé van een bewakingsbedrijf, een burger dus, wordt helemaal gek van het motorgeronk op het militaire oefenterrein naast zijn huis en ziet zijn huwelijk te gronde gaan. Pas daarna komen de eerste beroepssoldaten in opleiding in beeld, die op hun veldoefening reageren zoals vroeger dienstplichtigen: een mengeling van onwil, grappenmakerij en gelatenheid.
Adjudant Het treffendste voorbeeld van de wijze waarop de dramaturgen van de Landmacht bereid zijn, voor de goede zaak aan te sluiten bij negatieve beeldvorming is de figuur van 'Adjudant De Graeff'. Het betreft hier een soort functionaris die binnen de strijdkrachten zelf algemeen de risée is: een oudere militair met een bescheiden opleidingsniveau die het na vele jaren nauwgezette plichtsbetrachting als onderofficier tot een quasi-officiersrang heeft gebracht. Echte officieren, met een opleiding van de KMA, kijken een beetje neer op zo'n adjudant. Onderofficieren en manschappen benaderen hem al even kritisch: de adjudant is een omhooggevallen figuur, die in de laatste jaren voor zijn pensionering vooral geen praatjes moet krijgen. Zo'n adjudant heeft het in een compagnie psychologisch vaak moeilijk, maar als ik er een was, zou ik over wat ze er in Combat van maken toch nog in woede ontsteken. 'Adjudant De Graeff' is namelijk een sukkel zonder weerga, die door zijn vrouw bedrogen wordt met zijn eigen broer. Zijn dienstoptreden is een aaneenschakeling van stommiteiten: hij laat de klagende beveiligingsbeambte door potige korporaals zijn kantoor uitsmijten, alsof er geen richtlijnen bestonden die een willig oor voor klagende burgers voorschrijven. En wanneer de querulant eenmaal zijn heil heeft gezocht in het in gijzeling nemen van een groepje oefenende soldaten, verraadt De Graeff door ondoordacht gebruik van de veldtelefoon dat zich onder de gijzelaars zijn eigen zoon bevindt, die dan ook meteen op de korrel wordt genomen. Als Combat realistische pretenties had, zou er op die gijzelscènes wel het een en ander aan te merken zijn. Moeten wij werkelijk aannemen, dat jongeren zonder gevechtservaring zo laconiek reageren, als er voor het eerst iemand hen bedreigt met een echt, geladen wapen en hen zelfs voor de voeten schiet? Ligt het inderdaad in de bevoegdheid van kazernecommandanten om een barak, waarin zo'n gijzeling plaatsvindt, te laten omsingelen door andere soldaten met scherpe patronen - waarbij de aansporing met het schieten te wachten tot de marechaussee er is, maar magertjes afsteekt? Gelukkkig ís Combat geen realistische serie, zodat we aan deze cowboy-achtige gedragingen niet al te veel waarde hoeven toe te kennen, evenmin als aan het feit dat de gang van zaken tijdens de gijzeling, aan het eind waarvan de gijzelnemer ernstig verwond wordt door een eigen kogel, niet het onderwerp lijkt van enig strafrechtelijk onderzoek door de marechaussee. De afwikkeling bestaat slechts uit wroeging bij een der soldaten, terwijl zijn kameraden de afloop met veel blikjes bier vieren. De realistische uitgangspunten in Combat, zo blijkt al vlug, dienen alleen maar om de ongewenste percepties in de maatschappij om te buigen in meer gewenste richting. Ziekende soldaten te velde worden, eenmaal in een crisissituatie verzeild, evenwichtige strategen. Adjudant De Graeff blundert er lustig op los, aldus de verantwoordelijke officieren - die overigens nauwelijks in beeld komen - op voorhand van blaam zuiverend. En vooral: kritiek op de strijdkrachten - als verbeeld door die klagende bewakeningsemployé - lijkt redelijk en zakelijk maar draagt al vlug een pathologisch karakter, en komt dicht in de buurt van misdadigheid.
Gewiekst Dát zijn de wonderbaarlijke mogelijkheden van de dramaturgie, waarvan de creatieve staf van de Landmacht gewiekst gebruik maakt: een negatieve perceptie overnemen, en vervolgens omvormen tot aan de louterende ontknoping. Wat aan het begin gewoon een verzameling etterbakken en middelmatigen leek, heeft aan het eind toch een gemeenschappelijk avontuur beleefd, waarin zeker menselijke zwakheden aan het licht zijn getreden. Maar wie van ons is zonder zonden? Die jongens in het groen maken er het beste van, met vallen en opstaan, net als u en ik. En weg is uw kritische distantie jegens het militair bedrijf. Ik voorspel de serie Combat een grote toekomst, want er valt ten aanzien van de beeldvorming over de strijdkrachten in Nederland nog heel veel om te vormen. Gedacht moet dan in de eerste plaats worden aan de indruk dat het Nederlandse leger sinds de slag bij Waterloo (1815) vooral bij nederlagen betrokken is. De smadelijke terugtocht bij Srebrenica is de laatste in een lange reeks militaire mislukkingen: van de vruchteloze Tiendaagse veldtocht tegen de weerspannige Belgen in 1830 tot en met het zinloos offeren van Nederlandse soldaten bij de hopeloze verdediging van Nieuw Guinea in 1962. Een overwinning, militair of moreel, in Srebrenica zou de Nederlandse strijdkrachten zo goed uitgekomen zijn, op dit onzekere moment van de overgang naar beroepsleger en de noodzaak van verdedigingsmacht een soort mondiale weldoeners te worden. De Franse generaal Philippe Morillon, die in Srebrenica de Servische opmars had tegengehouden en aldus de humanitaire enclave creëerde die de Nederlanders later zouden verkwanselen, wees in deze krant eens de weg: maatschappelijke krachten die decennia lang uiterst sceptisch hadden gestaan tegenover het militair bedrijf, de linkse intelligentsia bijvoorbeeld, konden er dankzij het optreden van militairen terwille van de menselijkheid in Joegoslavië weer van overtuigd worden dat het leger ook iets heel moois kan zijn. Vol nobele bedoelingen gingen de Nederlandse militairen dan ook op pad naar Joegoslavië. Maar wat - in de woorden van ferme officieren in Nederlandse televisiejournaals - een 'robuust' optreden in Srebrenica had moeten worden, bleek voor onze mannen in de enclave al spoedig demoraliserend geklooi tussen vijandige omsingelaars en vijandige enclave-bewoners. Voor zover er uit Srebrenica iets naar buiten kwam, waren het schrijnende verhalen over Nederlandse soldaten die wegens het wegvallen van de eigen bevoorradingslijnen wekenlang noodrantsoenen moesten eten. Na een jaartje vond de Nederlandse minister van Defensie de Oekraïne bereid de fakkel in Srebrenica over te nemen. Maar het was te laat: krijgshaftige Serviërs verjaagden de onzen. In landen met een wat martialer traditie zou een commandant die zich, zoals de Nederlandse, vrolijk het glas heffend met een der oorlogspartijen liet fotograferen, misschien rijp zijn geweest voor de krijgsraad. Zoniet in Nederland: de verwachtingen ten opzichte van onze strijdkrachten zijn daar te laag voor. Er gloort hoop: in een televisieserie kan een militaire nederlaag worden getransformeerd tot een overwinning. Toen na de sof in Srebrenica Nederlandse militairen bij terugkomst in het hoofdkwartier te Zagreb zozeer gecharmeerd bleken over hun eigen optreden dat ze een overwinningsfeest vierden, bestond daarover in Nederland alom verontwaardiging - de perceptie in de maatschappij over het gebeurde in Srebrenica was een geheel andere dan onder de soldaten. Indien de propagandaserie Combat zo slim en vakkundig blijft als de eerste van dertien afleveringen doet vermoeden, zou het de volgende keer wel eens anders kunnen zijn. Als een bloedig afgelopen gijzeling met bierjool kan worden gevierd, dan zeker een tactische terugtocht om het eigen vege lijf te redden. Dan zal het defensiebudget voor Combat niet vergeefs zijn besteed en beschikt Nederland, voor het eerst sinds Waterloo, over een zegevierende strijdmacht die zich in warme gevoelens van sympathie onder de bevolking mag verheugen - in breedbeeld.
Combat. Veronica tv, donderdag 21.25 u. Herhaling zondag 18.15 u.
|
NRC Webpagina's
27 FEBRUARI 1998
|
Bovenkant pagina |