U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
    E C O N O M I E  
NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 


  NIEUWSSELECTIE  
  KORT NIEUWS  
  RADIO & TELEVISIE  
  MEDIA  

Terug naar artikel
'OM wint eerste slag in serie
rechtszaken over beursfraude'.


ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM

Parketnummer: 13/039139-97

datum uitspraak: 26 februari 1998

bij verstek

VERKORT VONNIS van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, achtste meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:Van K., Theodorus Maria AntoniusDe rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 1998.

1. Telastelegging.

2. Voorvragen.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie.

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd.

A: De rogatoire commissie (productie 2 bij de pleitaantekeningen, zijnde een rechtshulpverzoek aan Zwitserland, gedateerd 3 oktober 1997 en ondertekend 6 oktober 1997) vermeldt dat er - onder meer - een gerechtelijk vooronderzoek aangaande NN aanhangig was. Bijlage 2 bij genoemd rechtshulpverzoek bestaat uit lijsten met namen van coderekeningen, waaronder de naam Kingston. Dat is de rekening waarover cliënt heeft verklaard. Doel van deze rogatoire commissie was de identiteit van de houders van coderekeningen te achterhalen. De conclusie kan dan ook slechts inhouden dat het in de rogatoire commissie bedoelde gerechtelijk vooronderzoek aangaande NN gericht was tegen cliënt. De getuige Paumen heeft ter terechtzitting ook verklaard dat onder deze NN ook de coderekeninghouders zijn begrepen.

Uit de processtukken wordt niet duidelijk of op (of voor) 26 oktober 1997 het gerechtelijk vooronderzoek tegen de aanvankelijk onbekende verdachte welke schuil zou gaan achter de rekening ''Kingston'' op naam is gesteld van cliënt. Door de te late indiening van de vordering tot tenaamstelling van het NN-gerechtelijk vooronderzoek is cliënt in zijn verdediging geschaad. Immers:a. aan cliënt is geen afschrift overhandigd van de vordering tot gerechtelijk vooronderzoek;b. cliënt is niet uitgenodigd voor verhoor;c. cliënt is gedagvaard voordat het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten.

Bovendien is cliënt niet in de gelegenheid gesteld de rechtmatigheid van het tegen hem gevoerde gerechtelijk vooronderzoek te controleren.

B: De gevolgde procedure betreffende het gerechtelijk vooronderzoek is aldus zo zeer in strijd met de beginselen van een goede procesorde, dat het Openbaar Ministerie in zijn vervolging niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.

C: Het gebrek aan informatie over hetgeen zich heeft afgespeeld in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek belet de rechter om te komen tot integrale beoordeling van de zaak. De officier van justitie die de rechter vraagt om te oordelen over een zaak waarin diezelfde officier van justitie vitale informatie onthoudt, kan om die reden niet in zijn vervolging worden ontvangen.

D: De documenten welke bij de processtukken zijn gevoegd kunnen niet bijdragen tot bewijs van (de hoogte van) bedragen welke mogelijkerwijs niet zijn verwerkt in een of meer belastingaangiften. Derhalve kan ook niet worden vastgesteld of de officier van justitie - gelet op de Aanmeldingstransactie- en vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten - in zijn vervolging van cliënt ontvankelijk moet worden geacht.

De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

Ad A: De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in het oorspronkelijk tegen NN ingestelde gerechtelijk vooronderzoek onverwijld een nadere vordering had dienen in te dienen overeenkomstig het bepaalde in artikel 181, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, in welke nadere vordring de verdachte bij name werd aangewezen, zodra diens identiteit bekend werd.

Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de identiteit van verdachte in deze zaak bekend werd tijdens of kort na de huiszoekingen die op 24 en 25 oktober 1997 hebben plaatsgevonden; in ieder geval vóór het eerste verhoor van verdachte op 26 oktober 1997. De enkele omstandigheid dat vervolgens niet onverwijld - en in casu in het geheel niet - een zodanige vordering is ingediend, staat echter niet aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de weg.

Hiervoor is tevens van belang of verdachte door dit verzuim in zijn belangen is geschaad.

Nu de raadsman ter terechtzitting niet voldoende concreet heeft aangegeven welk nader onderzoek alsnog door de rechter-commissaris zou kunnen worden verricht en overigens geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen, op grond waarvan aannemelijk is geworden, dat de verdachte in zijn verdediging is geschaad, treft dit onderdeel van het verweer van de raadsman geen doel.

Ad B: Nu, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de belangen van verdachte door bedoeld gerechtelijk vooronderzoek tegen een onbekende dader niet zijn geschaad, heeft niet een zodanige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde plaatsgevonden, dat de officier van justitie op grond daarvan niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Ad C: De rechtbank stelt voorop dat verdachte direct bij zijn eerste contact met opsporingsambtenaren de hem tenlastegelegde feiten volledig heeft bekend. In het licht van de reeds aangetroffen bewijsmiddelen was een nader onderzoek niet noodzakelijk. Reeds verricht onderzoek en eventueel daaruit voortvloeiende informatie zou mogelijk voor de beeldvorming van de rechtbank van belang kunnen zijn geweest, maar draagt niet bij tot haar besluitvorming in de onderhavige zaak. Datzelfde geldt voor stukken, waarvan ter terechtzitting is gebleken dat deze in het dossier ontbraken, zoals de onderliggende overeenkomst tussen verdachte en De Groot betreffende de ''Zwitserse'' rekening, waarover verdachte zelf heeft verklaard, en die door de officier van justitie is aangeduid als de ''tri-partite-overeenkomst'', alsmede het laatste rekeningoverzicht betreffende deze rekening, waarvan een afschrift door verdachte aan de verhorende ambtenaren is overgelegd.

Dit onderdeel van het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen.

Ad D: De teamleider technisch team van de Belastingdienst Particulieren te Nijmegen, de heer A.M. Koppen, heeft in een brief van 18 december 1997 opgave gedaan van het door de Belastingdienst geleden nadeel, welke is ontstaan door het handelen van verdachte in de telastegelegde periode. Dit nadeel betreft een bedrag van f 167.373,-. Het totale nadeel over de jaren 1986 tot en met 1996 wordt gesteld op f 595.565,-.

Op grond van de Aanmeldings-, transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten (Richtlijn van 13 april 1993, Stcrt. 75) komt een particulier eerst voor strafrechtelijke vervolging in aanmerking, indien de ontdoken belasting gedurende de onderzoeksperiode f 12.000,- of meer bedraagt en de zaak ten minste drie punten krijgt krachtens de bij deze richtlijnen behorende lijst prioriteitsbepaling. Gelet op deze lijst krijgt een zaak waarin het bedrag aan ontdoken belasting tussen de f 50.000,- en f 250.000,- bedraagt twee punten en een zaak waarin het bedrag aan ontdoken belasting tussen de f 250.000,- en f 1.000.000,- bedraagt drie punten toebedeeld.

Voorts wordt aan een zaak cumulatief een punt toegekend, indien onder meer verdachte gericht is op eigen financieel voordeel en indien er sprake is van listigheid, zoals het gebruik van constructies. Het Openbaar Ministerie heeft op grond van verdenking van de benadeling van voornoemd bedrag van f 167.373,- besloten de zaak van verdachte te vervolgen. Gelet op de lijst prioriteitsbepaling voldoet de zaak aan het in de richtlijnen gestelde criterium van ten minste drie punten om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan. Het Openbaar Ministerie dient derhalve ontvankelijk te worden verklaard in zijn vervolging.

3. Waardering van het bewijs.

3.1 De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op uitsluiting van het bewijsmateriaal tegen verdachte en heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd.

A: In de rogatoire commissie is een ''Steuerlicher Vorbehalt'' opgenomen. Gebruik van de uit Zwitserland afkomstige processtukken als bewijs tegen cliënt is gelet op dit Steuerlich Vorbehalt niet mogelijk.

B: Gelet op de onzorgvuldigheden - het negeren van wettelijke bepalingen - welke van de zijde van het Openbaar Ministerie daarbij zijn opgetreden, moet het in het kader van dat gerechtelijk vooronderzoek vergaarde bewijsmateriaal, van bewijs worden uitgesloten.

De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

Ad A: De rechtbank is van oordeel dat ter terechtzitting, met name door de verklaring van de ter terechtzitting gehoorde getuige/deskundige Paumen, duidelijk is geworden dat geen gebruik is gemaakt van uit Zwitserland afkomstig bewijs.

Bovendien is, zo er al bewijs ten nadele van verdachte uit het onderzoek naar voren is gekomen - waarvan overigens uit het dossier niet is gebleken -, dit bewijs bewust buiten het proces gehouden.

Ad B: De omstandigheid dat een gerechtelijk vooronderzoek tegen een onbekende dader geheel of gedeeltelijk heeft plaats gehad gedurende een periode waarin de persoon tegen wie later de vervolging wordt gericht reeds als verdachte was aan te merken, kan ertoe leiden dat hetgeen op grond van die periode gehouden onderzoek aan bewijsmateriaal is vergaard niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Nu echter, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verdachte niet is geschaad in zijn verdediging, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat het bewijs uit te sluiten.

3.2 De raadsman ven verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat cliënt van het sub 2 telastegelegde dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd.

De in het dossier gevoegde fotokopieën bevatten geen bewijs waaruit blijkt van het bestaan van een Zwitserse rekening - laat staan van een Zwitserse rekening waartoe cliënt zou zijn gemachtigd.

De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

Verdachte spreekt in zijn op 26 oktober 1997 afgelegde verklaring herhaaldelijk over zijn Zwitserse bankrekening. Ter terechtzitting is gebleken dat sprake is van een in Nederland gedeponeerd effectenbezit, waarvan het beheer werd gevoerd vanuit Zwitserland. Hieruit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat de door verdachte als Zwitsers aangeduide bankrekening, volgens algemeen taalgebruik als ''Zwitserse'' bankrekening kan worden aangemerkt.

4. Het bewijs.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals is aangegeven op de aan dit vonnis als bijlage 2 gehechte - gestreepte - kopie van de telastelegging. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5. De strafbaarheid van de feiten.

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigheidsgrond is niet aannemelijk geworden.

6. De strafbaarheid van verdachte.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7. Motivering van de straffen en maatregelen.

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte door het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte als bedoeld in de Wet inzake de Rijksbelastingen de Nederlandse samenleving ernstige financiële schade heeft berokkend. Uit de opbrengsten van de belasting worden immers de overheidsuitgaven gefinancierd. Indien aan de inkomsten die daarvoor benodigd zijn afbreuk wordt gedaan, wordt in principe afbreuk gedaan aan de mogelijkheden tot overheidsfinanciering. Bovendien heeft belastingfraude een nadelig financieel effect op het belastingstelsel in Nederland.

Tevens heeft de rechtbank overwogen dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat de overheid moet kunnen hebben in verstrekte inlichtingen, in dit geval in een waarheidsgetrouwe invulling van de aangiftebiljetten, die de Belastingdienst aan de betrokkene heeft toegezonden. Door het valselijk opmaken van deze formulieren heeft de verdachte de basis onder het belastingstelsel aangetast.

De zaak tegen verdachte heeft veel aandacht van de media gekregen, mede als gevolg van de omstandigheid dat deze zaak een uitvloeisel is van het zogenaamde ''beursfraude-onderzoek'' in welk onderzoek als zodanig verdachte niet is betrokken. De rechtbank is enerzijds van oordeel dat verdachte door eigen toedoen in deze situatie terecht is gekomen. Verdachte heeft immers zelf ervoor gekozen een regeling ten behoeve van zijn nabestaanden te treffen die buiten de wet valt. Verdachte heeft daarbij rekening kunnen houden met het risico dat, indien deze zaak openbaar zou worden, verdachte gezien zijn maatschappelijke positie de aandacht zou trekken.

Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte door deze grote publiciteit reeds aanmerkelijk nadeel heeft geleden bestaande in het verliezen van zijn werkkring en van de daaruit voortvloeiende inkomsten. De rechtbank ziet daarin aanleiding tot matiging van de aan de verdachte op te leggen straf.

De rechtbank ziet aanleiding overeenkomstig het daartoe strekkende aanbod van verdachte de straf van het verrichten van onbetaald arbeid ten algemene nutte op te leggen. Daarbij heeft de rechtbank met name waarde gehecht aan het feit dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.

8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22b, 23, 24, 24c, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 68 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9. Beslissing (bij verstek):Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op:

T.a.v. feit 1: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd;

T.a.v. feit 2: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte Theodorus Maria Antonius van K. daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte, in plaats van tot een gevangenisstraf van zes maansen, tot het verrichten van tweehonderdveertiguren onbetaalde arbeid ten algemene nutte in het kader van een project van de Reclassering Nederland, ressort Amsterdam (onderhouds- en verzorgingswerk, of huishoudelijke werkzaamheden en keukenwerk of administratief werk), te voltooien binnen een termijn van een jaar, die aanvangt binnen een termijn van drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis.

Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van f 167.373,- (honderdzevenenzestigduizenddriehonderddrieenzeventig gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 360 dagen.

Dit vonnis is gewezen doormr E.J. van Schaardenburg-Louwe Kooijmans, voorzitter,mrs H.G. Bruin en J. Stuurhoofd, rechters,in tegenwoordigheid van mr R.M. Troost, griffier,en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 1998.

De oudste rechter is buiten staat het vonnis te tekenen.

DAGVAARDING VAN VERDACHTE

Sector : SD

Parketnr: 13/039139-97 Volgnr. : 0001

Aan:

naam: van K.

voornamen: Theodorus Maria AntoniusHierbij dagvaard ik u om als verdachte te verschijnen op donderdag 22 januari 1998, te 09.00 uur ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, Parnassusweg 220, teneinde terecht te staan terzake van hetgeen hieronder is omschreven.

Ik verwijs naar de mededelingen onder 1, 8, 5, 6, 8, 9 en 10 op de achterzijde van dit blad.

Een door u ingediend bezwaarschrift zal worden behandeld op de datum en tijd als vermeld in deze dagvaarding. In geval van afwijzing zal de rechter direct kunnen overgaan tot behandeling van de zaak.

De officier van justitie.

Aan bovenvermelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dathij in een periode van 1990 tot en met 1997, te weten (ondermeer) in de periode van 1 maart 1993 tot en met 26 juli 1993 en/of in de periode van 2 maart 1994 tot en met 14 april 1994 en/of in de periode van 1 maart 1995 tot en met 9 maart 1995 te Nijmegen en/of Aerdenhout (gemeente Bloemendaal) en/of elders in Nederland (dan wel buiten Nederland) (telkens) al dan niet opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, inzake de inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting voor zichzelf onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, toen en daar (telkens) al dan niet opzettelijk onjuist en/of onvolledig opgegeven, door middel van een (telkens) door of vanwege hem verdachte, ingevuld (ondertekend) en bij de Inspecteur der Directe Belastingen te Nijmegen ingeleverd aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting over (respectievelijk) het jaar/de jaren 1992/1993 en/of 1993/1994 en/of 1994/1995(zijnde (telkens) een formulier als bedoeld in artikel 7 lid 3 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, dat zijn belastbaar inkomen bedroeg (respectievelijk f 225.556,- en/of f 207.017,- en/of f 205.308,- terwijl dat belastbaar inkomen (telkens) meer bedroeg dan het aangegeven bedrag, zulks terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven;

2. Hij in de periode van 1 maart 1993 tot en met 26 juli 1993 en/ofin de periode van 2 maart 1994 tot en met 14 april 1994 en/ofin de periode van 1 maart 1995 tot en met 9 maart 1995te Nijmegen en/of elders in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) een aangiftebiljet inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting 1992/1993 en/of 1993/1994 en/of 1994/1995 - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk niet van al zijn inkomsten uit vermogen en/of van al zijn vermogensbestanddelen aangifte gedaan, te weten (onder meer) betreffende zijn inkomsten (renten, dividenden en obligatierenten) en vermogen voortvloeiende uit een Zwitserse bankrekening (''Kingston''), zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik (telkens) enig nadeel kon ontstaan.

Terug naar artikel 'OM wint eerste slag in serie rechtszaken over beursfraude'.

NRC Webpagina's
27 FEBRUARI 1998


    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)