U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
    Z A T E R D A G S B I J V O E G S E L  
NIEUWS   | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 

  NIEUWSSELECTIE  
  KORTE BERICHTEN  
  RADIO & TELEVISIE  
  MEDIA  

Pulsende bewariërs

ELSBETH ETTY
Het 'onzegbare' is gebeurd, zei J. de Hoop Scheffer dinsdag over de ambtenaren van het ministerie van Financiën die zich persoonlijke bezittingen van vermoorde joden toeëigenden. Het woord 'onzegbaar' vond de

CDA-voorman zo mooi dat hij het wel vier keer herhaalde. Maar 'het' is al zo vaak gezegd, er zijn zelfs nieuwe woorden voor uitgevonden, waar boeken mee zijn volgeschreven en mensen mee zijn opgevoed.

Het werkwoord 'pulsen' zal De Hoop Scheffer misschien niet kennen. Ik hoorde het nog vaak gebruiken begin jaren zeventig, toen ik in de Jordaan, tussen Rozengracht en Leidsegracht, dagelijks De Waarheid bezorgde. De standvastige oude communisten die in de toen nog verpauperde Rozen- en Laurierdwarsstraten woonden, scholden regelmatig op een (nog altijd populair) café in de buurt. Daar moest ik mij maar liever niet gaan verpozen, zeiden ze, want de eigenaar ervan had in de oorlog gepulst.

Pulsen stond voor het leeghalen van huizen van gedeporteerde of ondergedoken joden. De ondernemer A. Puls reed tijdens de oorlog, in opdracht van de bezetter, met verhuiswagens door de stad om joodse inboedels in te laden. Niet zelden pikte het personeel van de firma Puls graantjes mee en ook waren er particuliere 'pulsertjes', die zich gretig het huisraad van 'verdwenen' mensen toeëigenden. Joden die na de oorlog ontredderd terugkwamen uit de kampen of de onderduik konden veelal fluiten naar hun bezittingen. In het hoofdstuk 'Plunderen' van Ondergang (1965) heeft Presser het allemaal haarfijn uitgelegd. Niet alleen ontrukte hij voor mensen van de naoorlogse generatie, die geen krantenwijkje in de Jordaan hebben gelopen, het werkwoord pulsen aan de vergetelheid, hij bewees dezelfde eer aan het zelfstandig naamwoord 'bewariër'. Over bewariërs (ariërs die de bezittingen van weggevoerde joden 'bewaarden') schreef Presser, dat ze na de oorlog meestal weigerden iets terug te geven. Iemand vertelde hem dat zijn familie meer aan de Hollanders dan aan de Duitsers had verloren. ,,Een ander'', aldus Presser, ,,kreeg van zijn bewariër na zijn thuiskomst uit Auschwitz te horen: 'Wat jammer dat u terug bent!'''

Woorden als 'pulsen' en 'bewariër' staan niet in Van Dale, maar zijn in de naoorlogse letterkunde allerminst onbekend. In het werk van Marga Minco bijvoorbeeld duikt de term 'bewariër' regelmatig op, Josepha Mendels heeft er hartverscheurend over geschreven en vele anderen. Wie Presser of Loe de Jong nooit heeft willen lezen, moet andere boeken zijn tegengekomen waarin gezegd is wat er in en na de oorlog met joodse bezittingen is gebeurd. Zo vertelt Harry Mulisch in Mijn getijdenboek dat zijn vader na de oorlog gevangen heeft gezeten omdat hij tijdens de bezetting personeelschef was bij de roofbank Lippmann-Rosenthal & Co (Liro) in de Sarphatistraat, die in 1941 een Duitse Verwalter kreeg. Mulisch omschrijft die bank als 'een politieke instelling van de misselijkste soort: de Nederlandse joden werden verplicht om al hun tegoeden, effecten en andere kostbaarheden op te nemen en op deze bank te storten.'

'Misselijk' lijkt me ook wel een adequate omschrijving voor wat in 1968, drie jaar na het verschijnen van Ondergang, gebeurde in het Amsterdamse agentschap van het ministerie van Financiën, waar de categorie 'andere kostbaarheden' ten prooi viel aan pulsende bewariërs. Als iemand reden had om de houding van dit misselijke soort 'onzegbaar' te vinden, was het Presser, maar zijn grote verdienste is nu juist geweest dat hij het allemaal gezegd heeft. De afgelopen jaren lijkt het pas goed te zijn doorgedrongen dat er uit Nederland relatief meer joden zijn weggevoerd dan uit andere bezette landen. Presser stelde dat al in de epiloog van Ondergang vast, om daar aan toe te voegen dat het hem zwaar viel tegen de achtergrond van de verliezen aan mensen, de materiële verliezen te behandelen. Waarschijnlijk is de gne die Presser voelde, dezelfde die De Hoop Scheffer uitdrukt met het machteloze woordje 'onzegbaar'. Want wat betekenen theelepeltjes en oorbellen vergeleken bij wat er aan vooraf is gegaan, datgene wat echt onzegbaar is en dat we daarom Auschwitz noemen?

Moet er, om die gne te overschreeuwen, een parlementaire enqute komen over theelepels, sieraden en vulpennen? Een parlementaire enqute is een instrument om overheidshandelen te onderzoeken, maar de Nederlandse overheid heeft zich in deze branche, zoals genoegzaam bekend, aan veel ergere vergrijpen schuldig gemaakt: eindeloos gesol met overlevenden van ambtelijke instanties, slachtoffers jaren op een uitkering laten wachten, aanwijzing van katholieke en protestantse voogden voor de oorlogspleegkinderen, een waslijst van getreiter waar altijd medeleven had moeten zijn.

De verbijstering van de afgelopen week is vermoedelijk niet zozeer veroorzaakt door een falende overheid, maar door miezerig gedrag van individuen waarin mensen met schrik zichzelf, hun ouders, buren, collega's en misschien wel de meerderheid van de Nederlandse bevolking kunnen herkennen.

Een typiste, 28 jaar, schreef op 27 juni 1943: ,,... als je ziet, hoeveel z.g. medelijdende en medelevende Christenen als gieren op de boel van de weggesleurde joden neerdalen en begerig graaien naar alles wat van hun gading is, dan draait je hart in je lichaam om van afkeer. Wat is er te halen, is hun eerste gedachte en niet het lot dat de Joden te wachten staat. (...) Er zijn maar weinigen, die standvastig zijn en zich door niets of niemand van hun beginselen laten afbrengen. En ik reken mezelf daar niet toe, dat weet ik wel zeker. Hoe graag ik dat ook zou willen. En dat is het ergste, als je de wetenschap bezit, dat je zelf niet beter bent dan diegenen, die je zo graag veroordeelt.''

Ook dit citaat is afkomstig uit Ondergang en het drukt precies uit waar de collectieve opwinding over de ambtenaren van Financiën vandaan komt. Het is schaamte waarvoor een enqute geen soelaas biedt.

NRC Webpagina's
13 DECEMBER 1997


    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)