K U N S T
|
NIEUWSSELECTIE
|
In vijf theaters. Hopperiaanse decors in onpretentieuze film noir
Door HANS BEEREKAMP
De kraak slaagt, maar de chauffeur pleegt verraad door de twee minst door de wol geverfde maten te vermoorden en er met de buit vandoor te gaan. De oude vos Keitel zal niet rusten voor hij wraak heeft genomen. Dit standaardgegeven voor een B-film is door de Schotse regisseur John Irvin (A Month by the Lake, Dogs of War) als uitgangspunt genomen voor een moderne film noir. Wat City of Industry onderscheidt van al die honderden andere films over een door onderling wantrouwen uiteengevallen gelegenheidsbende is Irvins onpretentieuze gevoel voor vormgeving en de opvallende kwaliteiten van enkele acteurs. Keitel is zelden slecht, maar een verrassing vormt het voormalige Nederlandse fotomodel Famke Janssen in de rol van de weduwe van de Latino, die Keitel bijstaat in zijn queeste. Janssen is na een jump start als de Georgische Bond-girl Xenia Onatopp in GoldenEye en een femme fatale in Lord of Illusions nog niet eerder in staat geweest te laten zien dat ze wel degelijk kan acteren. Sterk is ook het Hopperiaanse stadslandschap dat Irvin rondom Los Angeles weet te creëren, uitsluitend opgetrokken in warme tinten, terwijl de zon zelden opvallend schijnt. Het decor van de finale, waar de film ook zijn titel aan ontleent, is een oude raffinaderij, die in 1949 al figureerde in Raoul Walsh' White Heat. Irvin betoont zich opnieuw een bescheiden vakman, die niet pretendeert de geschiedenis van de filmkunst een nieuwe wending te geven, maar wel zijn publiek weet te boeien. Die degelijke huishoudkwaliteit is precies wat een voorspelbare, maar onderhoudende low-budget-actiefilm als City of Industry nodig had.
|
NRC Webpagina's
17 SEPTEMBER 1997
|
Bovenkant pagina |