U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
    O P I N I E  
NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 

  NIEUWSSELECTIE  
  KORTE BERICHTEN  
  RADIO & TELEVISIE  
  MEDIA  

H O O F D A R T I K E L :
Gedogen


,,GRENZEN AAN het gedogen stellen is noodzakelijk.'' Dit was de centrale stelling van minister Sorgdrager (Justitie) in een nota over dat gevoelige onderwerp. Over dit uitgangspunt was de Tweede Kamer het volmondig met haar eens. Gedogen is slechts aanvaardbaar in uitzonderingsgevallen en om aperte onbillijkheden te voorkomen. Het mag nooit een laat-maar-waaienbeleid worden, zoals een Kamerlid het eens uitdrukte in verband met de coffeeshops. Deze hebben het gedoogdebat tot dusver wel heel erg gedomineerd. Het gedoogbeleid heeft echter betrekking op een verscheidenheid aan thema's, variërend van speelautomaten tot het milieu. Mits goed opgevat kan het zo zijn dat gedogen in bepaalde gevallen (niet alleen) is toegelaten doch zelfs wordt voorgeschreven door algemene rechtsbeginselen, betoogde Sorgdrager. De praktijk blijft weerbarstig, waarschuwden deskundigen op een hoorzitting. Zo noemden zij het moeilijk uit te leggen dat het openbaar ministerie soms toch tot strafvervolging overgaat ondanks een gedoogverklaring van de bestuurlijke instanties. In het geval van milieuvergunningen bijvoorbeeld kunnen daar voor de betrokken bedrijven grote bedragen mee zijn gemoeid. Zij vragen zich af hoe de overheid met de ene hand kan nemen wat zij met de andere geeft.

Het antwoord op dit bezwaar is dat gedogen niet gelijk staat met legalisering. Het is een elementaire misvatting dat gedogen eenvoudigweg tot de conclusie leidt dat handhaving daarna is uitgesloten. Een gedoogpraktijk kan zeker geen excuus zijn voor de wetgever om er lastige inhoudelijke keuzes op af te schuiven. Als het gedogen omvangrijk of structureel dreigt te worden, is dat veeleer een reden de norm zelf in heroverweging te nemen, betoogt Sorgdrager.

HET BORDEELVERBOD vormt een actueel voorbeeld. Omdat het Wetboek van strafrecht sekshuizen verbiedt, kunnen de gemeenten geen voorwaarden stellen aan de exploitatie. Tenminste, niet openlijk. Iedereen weet wat wordt bedoeld met de categorie ,,overige bedrijven'' in een plaatselijk bestemmingsplan. Het strafrechtelijk bordeelverbod werd in 1911 ingevoerd door het ijveren van de katholieke minister van Justitie Regout. Het verbod stond toen al haaks op een eeuwenlange traditie van pragmatische tolerantie in Nederland. Toch liep de opruiming van deze laat-victoriaanse oprisping de afgelopen tien jaar tweemaal stuk op verzet uit de CDA -hoek, waar men reglementering van de prostitutie bleef afwijzen als een ,,verdrag met het kwaad''. Sorgdrager vindt met reden dat het nut van een grondige regulering van uitwassen op gemeentelijke grondslag valt te verkiezen boven de dubbele moraal van allerlei onduidelijke gedoogsituaties binnen een absoluut strafrechtelijk verbod dat niet wordt gehandhaafd. Onlangs heeft het kabinet dan ook bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend om het bordeelverbod alsnog af te schaffen. Het CDA zal daar weinig tegen kunnen hebben. Het vroeg tijdens het gedoogdebat per motie de regering te toetsen in hoeverre bestaande wetgeving leidt tot gedogen en deze zo aan te passen dat gedogen wordt voorkomen.

DE VRAAG BLIJFT hoe ver de kracht van pragmatisch-permissieve argumenten op het gebied van de zedelijkheid strekt. Het Europese Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg heeft eerder dit jaar het protest van een aantal Britten tegen een veroordeling wegens sadomasochistische praktijken tussen ,,consenting adults'' afgewezen. Het strafrecht maakt hier onmiskenbaar een inbreuk op de intieme levenssfeer - nog afgezien van het chantagegevaar en het risico van martelaarseffecten - maar dit is volgens het Hof gerechtvaardigd wegens de gezondheidsrisico's die zeker aan geprononceerde SM -praktijken zijn verbonden.

Iedere grens is discutabel (wat is gezondheid?) maar dit was in elk geval een poging tot een praktische afweging van voor- en nadelen van overheidsinterventie op dit gevoelige gebied. In een redactioneel commentaar gaat het tijdschrift voor de rechten van de mens NJCM B ulletin een stap verder dan het gevaar voor de volksgezondheid. Het verwelkomt de Europese uitspraak als een signaal ,,dat het cultiveren dan wel als probleemloos accepteren van leedtoevoeging in de omgang van mensen met elkaar niet te tolereren is''. Als maatschappelijke doelstelling valt tegen deze stelling weinig in te brengen. Maar dient de staat zich met het strafrecht in de hand op te werpen tot individuele zedenmeester? Het klassieke rechtsbeginsel ,,volunti non fit iniuria'' (wie toestemt, geschiedt geen onrecht) gaat niet zonder meer op voor het strafrecht. Maar noopt dit ook tot een actieve justitiële aanpak van de meer extreme vormen van 'piercing' of sommige nieuwe vechtsporten? Want dat is de consequentie van de bepleite signaalfunctie.

DE BRITSE rechtspraak laat zien dat de grens van de overheidsinterventie niet eenvoudig valt te trekken. Het strafrecht heeft geen inbreuk te maken op de privacy van de echtelijke woning, verklaarde een rechter in het geval van een echtgenoot die op initiatief van zijn vrouw met een heet mes een merkteken had aangebracht op haar achterwerk. De rechter vond dat niet meer dan een - toegelaten - tatoeage, al zal dit onderscheid voor de wèl veroordeelde sadomasochisten niet direct herkenbaar zijn.

Dit voorbeeld illustreert de waarschuwing van Sorgdrager in de gedoognota dat ,,het recht geen volledige handhavingsplicht kent''. Ieder verbod roept zijn eigen gedoogvraagstuk op.

NRC Webpagina's
29 AUGUSTUS 1997


    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)