'Leemhuis miskent eigen positie als commissaris'
Door onze redacteur GIJSBERT VAN ES
DEN HAAG, 16 JULI. De commissaris der koningin zit klem tussen de efficiëntie van de
slagvaardige overheid en de provinciale democratie.
Een commissaris van de koningin ,,is geen stempelmachine'', zegt de Nijmeegse
hoogleraar staats- en bestuursrecht H. Hennekens. De commissaris ,,is geen
bestuurlijke dommekracht'', zegt oud-burgemeester E. van Thijn van Amsterdam.
Wat is de commissaris wel?
Commissaris van de koningin Leemhuis-Stout voerde gisteren een krachtige
verdediging over haar aandeel in het risicodragende kasbeheer en bankieren
bij de provincie Zuid-Holland. De commissaris is benoemd en dus niet politiek
verantwoordelijk, wierp Leemhuis als theoretisch argument in de strijd. En
voor de praktijk gold dat zij zelf tegenstander was van het bankieren, maar
dat zij zich had neer te leggen bij besluiten die zijn genomen door democratisch
gekozen Statenleden en Gedeputeerden.
,,Mevrouw Leemhuis bedient zich van zeer merkwaardige redeneringen'', oordeelt
de hoogleraar Hennekens, zelf oud-burgemeester van het Brabantse Cuijk. En
hij zegt het sterker: ,,Leemhuis doet het voorkomen alsof benoemde bestuurders
een zwakkere positie zouden hebben dan gekozen bestuurders. Terwijl in haar
geval juist het omgekeerde het geval is.''
Hennekes verwijst naar artikel 266 lid 1 van de Provinciewet, waarin staat
dat de commissaris van de koningin besluiten van Staten en College van GS
voor schorsing of vernietiging kan voordragen bij de Kroon. ,,Dat verschaft
de commissaris een sterkere positie dan bijvoorbeeld een Gedeputeerde'', stelt
Hennekens. ,,Een Gedeputeerde heeft zich neer te leggen bij democratisch genomen
besluiten. Een commissaris kan als het ware nog in beroep gaan.''
De Nijmeegse staatsrechtgeleerde vermoedt dat de Zuid-Hollandse commissaris
het gewicht van de kwestie heeft onderschat en zich nu bedient van 'gelegenheidsargumentatie'.
,,Je kunt je bijvoorbeeld afvragen over welke democratisch genomen besluiten
mevrouw Leemhuis eigenlijk spreekt. Zijn die besluiten wel zo democratisch
verankerd? Mag een provincie eigenlijk wel actief geld lenen met het oogmerk
hieraan te verdienen? Mijn antwoord zou zijn: nee, dat mag niet. En als dat
al zou mogen, hebben de Gedeputeerden daarvoor dan expliciet een mandaat gekregen
van Provinciale Staten? Dit zijn allemaal antwoorden waarop mevrouw Leemhuis
het antwoord zou moeten weten. Mijn indruk is dat ze heel wat heeft uit te
leggen aan de minister van Binnenlandse Zaken.''
Oud-burgemeester en oud-minister Van Thijn, die zich recentelijk veelvuldig
heeft gemengd in de discussie over de sorry-democratie, wijst erop dat de
gedeputeerde van Financiën in de Zuid-Hollandse kwestie de eerst verantwoordelijke
is. ,,Maar de commissaris van de koningin heeft hier de handtekeningen gezet
en dat impliceert toch op zijn minst een actief aandeel en medeverantwoordelijkheid
in het collegiaal bestuur.''
Evenals Hennekens wijst Van Thijn erop dat het bij uitstek de taak is van
benoemde bestuurders — zowel van burgemeesters als van commissarissen
van de koningin — ,,erop toe te zien dat de besluitvorming volgens de
regels verloopt''. Dat Leemhuis zich aan deze opdracht lijkt te willen onttrekken,
noemt Van Thijn ,,nog niet eens een uiting van de sorry-democratie. Het is
een miskenning van haar eigen positie. Ik vind deze opstelling echt een commissaris
van de koningin onwaardig''.
Volgens de Leidse hoogleraar bestuurskunde Th. Toonen, deskundige in het
provinciaal bestuur, is het creatieve boekhouden in Zuid-Holland symptomatisch
voor de problemen die voortdurend aan de oppervlakte komen over de relatie
tussen politici en ambtenaren.
Toonen: ,,Het is de keerzijde van de roep om een slagvaardige overheid.
Politici hebben ambtenaren de opdracht gegeven efficiënter te werken,
goedkoper te werken, met minder mensen te werken, zelfstandiger te werken
— noem maar op. Die structurele verandering heeft zich de afgelopen
jaren op alle niveaus in de bureaucratie voltrokken zonder dat daarbij de
bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen ambtenaren en politici adequaat
zijn gedefinieerd. Het ontbreekt aan checks and balances. En als het mis gaat,
zeggen politici dat ze het allemaal niet wisten en dat ze dat ook niet kwalijk
valt te nemen. Juist door die houding krijg je een chagrijnige sfeer tussen
ambtenaren en politici. Dat is een zorgelijke kant aan de vernieuwing van
de bureaucratie, hoe nuttig en nodig die overigens verder ook is.''